3.5.Nadat het beroepen kortgedingvonnis van 4 november 2021 was gewezen, heeft zich het volgende voorgedaan.
- Woonpunt heeft het kortgedingvonnis op 9 november 2021 aan [appellanten] laten betekenen en ontruiming aangezegd tegen 30 november 2021.
- [appellanten] hebben vervolgens Woonpunt in kort geding betrokken en schorsing van de tenuitvoerlegging van het kortgedingvonnis van 4 november 2021 gevorderd.
- Bij kortgedingvonnis van 26 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, deze vordering afgewezen.
- Woonpunt heeft de woning aan de [adres 1] vervolgens op 30 november 2021 laten ontruimen.
Het geding in hoger beroep
3.4.1.[appellanten] hebben in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellanten] hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Woonpunt, met veroordeling van Woonpunt in de proceskosten. [appellanten] hebben voorts een incidentele vordering ingesteld, strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis totdat op het hoger beroep is beslist.
3.4.2.Woonpunt heeft verweer gevoerd tegen de incidentele vordering en geconcludeerd tot afwijzing van die vordering. Voorts heeft Woonpunt de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis.
3.4.3.Dat de ontruiming van de woning inmiddels heeft plaatsgevonden, neemt niet weg dat [appellanten] belang hebben bij een beoordeling van de grieven die zij tegen het vonnis hebben aangevoerd. Het hof zal eerst de grieven behandelen en daarna oordelen over de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis.
Met betrekking tot grief 1: spoedeisend belang Woonpunt bij haar vorderingen
3.5.1.De kantonrechter heeft in rov. 4.1 van het vonnis geoordeeld dat Woonpunt een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Grief I is tegen dat oordeel gericht. In de toelichting op de grief betwisten [appellanten] dat Woonpunt een wachtlijst heeft voor woningzoekenden. Volgens [appellanten] blijkt uit niets dat de woning is verhuurd aan een andere partij, en staat de woning leeg. Naar het hof begrijpt, menen [appellanten] dat Woonpunt geen spoedeisend belang had bij toewijzing van haar vordering tot ontruiming van de woning.
3.5.2.Het hof verwerpt deze grief. Naar het voorshands oordeel van het hof heeft Woonpunt voldoende aannemelijk gemaakt dat er lange wachtlijsten gelden voor haar sociale huurwoningen en dat daarvoor een systeem van toewijzing geldt dat meebracht dat [appellant] niet voor deze huurwoning in aanmerking kwam. Dit brengt mee dat Woonpunt, uitgaande van haar stelling dat [appellant] zonder recht of titel in de woning verbleef, een spoedeisend belang had bij het weer tot haar beschikking krijgen van de woning, zodat zij die woning kon verhuren aan een partij die daar wel recht op had. Woonpunt heeft ook gesteld dat zij de woning inmiddels – na de ontruiming op basis van het beroepen vonnis – weer heeft verhuurd aan iemand die op de wachtlijst stond. Het hof concludeert dat Woonpunt voldoende heeft aangetoond dat zij een spoedeisend belang had bij haar vordering tot ontruiming van de woning, om die vordering in kort geding te laten beoordelen.
3.5.3.Het voorgaande geldt te meer omdat [appellanten] niet hebben bestreden dat zij na de datum waartegen [appellante] de huur had opgezegd, geen huur of gebruiksvergoeding meer hebben betaald. Er was dus sprake van een oplopende betalingsachterstand. Ook om die reden had Woonpunt een spoedeisend belang bij een beoordeling van haar vordering tot ontruiming van de woning die volgens haar zonder recht of titel, en zonder dat daarvoor enige vergoeding werd betaald, door [appellant] werd bewoond.
3.5.4.De kantonrechter heeft ook de geldvorderingen van Woonpunt (achterstallige huur, gebruiksvergoeding en buitengerechtelijke kosten) in het beroepen kortgedingvonnis toegewezen. [appellanten] hebben in de toelichting op grief I niet betwist dat Woonpunt ook bij die vorderingen een spoedeisend belang had. Ook het hof meent dat Woonpunt bij de vorderingen ter zake huur en gebruiksvergoeding voldoende spoedeisend belang had. Het gaat om “harde” vorderingen die door [appellanten] niet inhoudelijk zijn bestreden. Nu de vorderingen niet betaald werden, had Woonpunt belang bij het verkrijgen van een titel om de vorderingen te innen. In het voetspoor daarvan kon ook de nevenvordering ter zake buitengerechtelijke kosten in het kort geding mede worden beoordeeld (zie in dezelfde zin HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1522). 3.5.5.Om bovenstaande redenen verwerpt het hof grief I.
Met betrekking tot grief II: is [appellant] (mede)huurder geworden van de woning?
3.6.1.In rov. 4.2 van het vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] niet als medehuurder van de woning aan de [adres 1] kan worden aangemerkt, dat [appellant] de huurovereenkomst niet kan overnemen, en dat in een bodemprocedure waarschijnlijk geoordeeld zal worden dat [appellant] zonder recht of titel in de woning verblijft.
3.6.2.Grief 2 is tegen dat oordeel gericht. In de toelichting op de grief betogen [appellanten] allereerst dat [appellant] de huur van de woning aan de [adres 2] bij de brief van 27 september 2020 heeft opgezegd in het vertrouwen dat hij een huurdersstatus zou krijgen ten aanzien van de woning aan de [adres 1] . Volgens [appellanten] heeft Woonpunt, door niet te reageren op de brief van [appellant] van 27 september 2020, bij [appellant] het vertrouwen heeft gewekt dat Woonpunt het medegebruik en de medebewoning door [appellant] van de woning aan de [adres 1] accepteerde.
3.6.3.Het hof stelt naar aanleiding van deze grief het volgende voorop. De omstandigheid dat iemand medegebruiker van een huurwoning is, geeft die persoon nog niet het recht om, nadat de huurder van die woning de huur heeft opgezegd, de huur van die woning voort te zetten. Het voortzetten van de huur door een gebruiker van een woning is alleen mogelijk onder bepaalde omstandigheden. Zo bevat artikel 7:266 BW een regeling op grond waarvan de echtgenoot of geregistreerde partner van een huurder medehuurder kan worden, en huurder kan worden indien de huurovereenkomst ten aanzien van de huurder eindigt. Die regeling is in dit geval echter niet van toepassing omdat [appellanten] al gescheiden waren toen Woonpunt de woning aan de [adres 1] aan [appellante] verhuurde. Daarnaast bevat artikel 7:267 BW een regeling op grond waarvan een persoon die in een woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert, medehuurder van die woning kan worden. Aan de voorwaarden van die regeling – kort gezegd: schriftelijke toestemming van de verhuurder of een beslissing van de rechter – is in dit geval evenmin voldaan. Andere wettelijke gronden die aan [appellant] de kwalificatie van medehuurder konden verlenen, zijn in dit geval ook niet aanwezig.
3.6.4.Bij deze stand van zaken mocht [appellant] aan het enkele feit dat Woonpunt niet schriftelijk heeft gereageerd op zijn brief van 27 september 2020, niet het vertrouwen ontlenen dat hij, bij opzegging van de huur door [appellante] , zelf huurder van de woning zou kunnen worden. De brief van 27 september 2020 bevatte ook niet een daartoe strekkend verzoek, maar slechts een verzoek om bij [appellante] te mogen inwonen. Naar het voorshands oordeel van het hof hebben [appellanten] geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die de conclusie kunnen dragen dat [appellant] erop mocht vertrouwen dat hij bij een vertrek van [appellante] uit de woning, die woning zou kunnen gaan huren. Het hof tekent hier ook bij aan dat uit de gedingstukken het beeld naar voren komt dat [appellant] niet goed meer in staat is om zelfstandig te wonen.
3.6.5.[appellanten] hebben in de toelichting op grief II ook betoogd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Woonpunt zich erop beroept dat [appellant] zonder recht of titel in de woning verblijft. Het hof acht dit echter voorshands niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Daarbij acht het hof van belang dat er – naar door [appellanten] onvoldoende is bestreden – wachtlijsten bestaan voor woningen als deze, dat [appellant] nog niet als woningzoekende stond ingeschreven en dat, gelet op de psychische situatie van [appellant] , het zelfstandig bewonen van een dergelijke woning door [appellant] niet als passend woonvorm voorkomt.
3.6.6.Om bovenstaande redenen verwerpt het hof grief II.
Met betrekking tot grief III: Misbruik van bevoegdheid?
3.7.1.In rov. 4.3 van het beroepen kortgedingvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat Woonpunt met haar ontruimingsvordering geen misbruik van bevoegdheid maakt.
3.7.2.Grief III is tegen dat oordeel gericht. Het hof stelt naar aanleiding van die grief het volgende voorop. Volgens artikel 3:13 lid 1 BW kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt. Volgens artikel 3:13 lid 2 BW kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
3.7.3.In de toelichting op die grief betogen [appellanten] dat [appellant] lichamelijk en vooral geestelijk zeer kwetsbaar is en dat zijn situatie na het vonnis nog verder achteruit is gegaan. Naar het hof begrijpt, menen [appellanten] dat de ontruiming geleid heeft tot een noodsituatie en had de veroordeling tot ontruiming om die reden niet mogen worden uitgesproken. [appellanten] hebben in de toelichting op de grief voorts gesteld dat [appellant] zich inmiddels heeft ingeschreven voor alternatieve woonruimte. Volgens [appellanten] was een veroordeling tot ontruiming niet op zijn plaats terwijl er nog geen alternatieve woonruimte voor [appellant] was.
3.7.4.Het hof leidt uit de door [appellanten] als productie 1 bij de memorie van grieven overgelegde informatie af dat [appellant] ten tijde van het geding bij de kantonrechter hulp heeft geweigerd en heeft geweigerd om zich op vrijwillige basis te laten opnemen of diagnosticeren. [appellant] heeft het in zoverre aan zichzelf te wijten dat nog geen alternatieve huisvesting beschikbaar was toen het beroepen vonnis werd gewezen. Dit kan naar het voorshands oordeel van het hof niet aan Woonpunt worden tegengeworpen.
3.7.5.[appellanten] hebben in de toelichting op grief 3 nog wel gesteld dat [appellant] zich inmiddels heeft ingeschreven voor alternatieve woonruimte. Uit de ter onderbouwing van die stelling overgelegde productie 2 leidt het hof af dat die inschrijving pas heeft plaatsgevonden nadat het beroepen kortgedingvonnis was gewezen. Ook in zoverre is het aan [appellant] tegen te werpen dat hij ten tijde van het wijze van het beroepen vonnis nog geen alternatieve huisvesting had gevonden, terwijl het hem al medio 2021 duidelijk had moeten zijn dat hij uit de woning aan de [adres 1] diende te vertrekken.
3.7.6.Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat Woonpunt geen misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt door ontruiming van de woning te vorderen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] ten tijde van het geding in eerste aanleg geen aanstalten maakte om vrijwillig uit de woning te vertrekken, terwijl Woonpunt er een gerechtvaardigd belang bij had om de woning tot haar beschikking te krijgen om die te verhuren aan een woningzoekende die daar wel recht op had en daarvoor wel huur zou betalen. Het hof verwerpt dus grief III.
Met betrekking tot de incidentele vordering
3.8.1.Omdat de grieven geen doel treffen, zal het hof het beroepen vonnis bekrachtigen. Daarmee is op dit hoger beroep beslist. [appellanten] hebben dus geen belang meer bij hun vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis totdat op het hoger beroep is beslist.
3.8.2.Het belang bij de schorsing van de veroordeling tot ontruiming van de woning is bovendien weggevallen omdat de ontruiming inmiddels heeft plaatsgevonden. De incidentele vordering had geen betrekking op de veroordelingen ter zake achterstallige huur, gebruiksvergoeding en incassokosten.
3.8.3.Om bovenstaande redenen zal het hof de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis afwijzen.