ECLI:NL:GHSHE:2022:2360

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
200.303.295_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van huurwoning door ex-echtgenoot na beëindiging huur

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding dat was aangespannen door Stichting Woonpunt tegen twee appellanten, die ex-echtgenoten zijn. De vordering van Woonpunt betrof de ontruiming van een huurwoning die zonder recht of titel werd bewoond door de ex-echtgenoot van de huurster, terwijl de huurster de woning pas na de echtscheiding voor zichzelf had gehuurd en de huur inmiddels had opgezegd. Het hof oordeelde dat de huur van de woning per 28 juli 2021 was geëindigd en dat de ex-echtgenoot zonder recht in de woning verbleef. De kantonrechter had eerder de vorderingen van Woonpunt toegewezen, en het hof bevestigde deze beslissing. De appellanten voerden in hoger beroep drie grieven aan, maar het hof verwierp deze grieven en oordeelde dat Woonpunt een spoedeisend belang had bij de ontruiming. Het hof concludeerde dat de ontruiming niet als misbruik van bevoegdheid kon worden aangemerkt, en dat de appellanten geen recht hadden op de woning na de beëindiging van de huurovereenkomst. De incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis werd afgewezen, en de proceskosten werden aan de zijde van Woonpunt toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.303.295/01
arrest van 12 juli 2022
in de zaak van

1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
eisers in het incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis,
hierna aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp te Valkenburg aan de Geul,
tegen
Stichting Woonpunt,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
verweerder in het incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis,
hierna aan te duiden als Woonpunt,
advocaat: mr. P.F.M. Broos te Utrecht,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 november 2021 ingeleide hoger beroep van het kortgedingvonnis van 4 november 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, rechtdoende als voorzieningenrechter, gewezen tussen [appellanten] als gedaagden en Woonpunt als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9412977 / CV EXPL 21-4185)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld kortgedingvonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis;
  • de door Woonpunt genomen memorie van antwoord in het incident, met producties 17 tot en met 24;
  • de door [appellanten] genomen memorie van grieven met producties 1 tot en met 3;
  • de door Woonpunt genomen memorie van antwoord;
  • de door [appellanten] genomen akte;
  • de door Woonpunt genomen antwoordakte.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident en in de hoofdzaak bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten
3.1.1.
Deze zaak betreft naar de kern genomen een vordering in kort geding tot ontruiming van een huurwoning die zonder recht of titel in gebruik wordt gehouden door de ex-echtgenoot van de huurster, terwijl de huurster de woning pas na de echtscheiding voor zichzelf is gaan huren en de huur van de woning inmiddels heeft opgezegd, als gevolg waarvan de huur is geëindigd.
3.1.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • [appellanten] zijn op 5 augustus 1978 met elkaar gehuwd.
  • Het huwelijk is op 13 april 2018 door echtscheiding ontbonden.
  • Met ingang van 1 juli 2018 heeft Woonpunt aan [appellante] de woning aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: de woning aan de [adres 1] ) verhuurd. [appellant] woonde op dat moment in een woning van Woonpunt aan de [adres 2] te [plaats] .
  • Bij brief van 27 september 2020 heeft [appellant] aan Woonpunt het volgende meegedeeld:
“Hierbij zeg ik de huur van mijn flat op boven genoemd adres op, rekening houdend met een opzegtermijn van 1 maand, op. De huurovereenkomst wordt dus beeindigd op 31 october 2020.
Zoals het U bekend is, wordt ik sinds begin october 2019 om psychische en lichamelijke
gezondheidsredenen door [appellante] contenu begeleid. In feite neemt zij de mantelzorg voor mij over. Toegegevenermate heb ik vanwege de mantelzorg mijn woonadres in de [adres 2] nauwelijks gebruikt.
Ik verzoek U om het mij mogelijk te maken om in te gaan wonen bij [appellante] op de [adres 1] , [postcode] [plaats] . Ik zou daardoor ontzettend geholpen zijn.
Graag verneem ik van U de verdere stappen, zoals overgaveformaliteiten, etc...”
  • Woonpunt heeft niet schriftelijk geantwoord op het verzoek om inwoning mogelijk te maken.
  • [appellant] is per november 2020 ingetrokken bij [appellante] in de woning aan de [adres 1] .
  • Begin 2021 is [appellante] vanwege door [appellant] gepleegd huiselijk geweld en agressie tijdelijk opgenomen in een vrouwenhuis.
  • Op 2 februari 2021 heeft [appellante] telefonisch contact opgenomen met de buurtcoördinator van Woonpunt met het verzoek dat [appellant] in de woning aan de [adres 1] kan blijven. Woonpunt heeft hier geen antwoord op gegeven. [appellant] heeft de woning aan de [adres 1] niet verlaten.
  • [appellante] is niet teruggekeerd naar de woning aan de [adres 1] . Woonpunt heeft haar een woning aan de [adres 3] te [plaats] toegewezen. [appellante] is in die woning gaan wonen.
  • [appellante] heeft de huur van de woning aan de [adres 1] eind juni 2021 per 28 juli 2021 opgezegd. Op 20 juli 2021 heeft naar aanleiding daarvan de voorinspectie plaatsgevonden. Vervolgens heeft [appellante] echter niet meegewerkt aan de oplevering van die woning en heeft zij de sleutels van de woning niet ingeleverd. [appellant] is in die woning blijven wonen.
Het kort geding bij de kantonrechter
3.2.1.
In de onderhavige kortgedingprocedure vorderde Woonpunt in het geding bij de kantonrechter als onmiddellijke voorziening bij voorraad in de zin van artikel 254 Rv, samengevat:
  • veroordeling van [appellanten] tot ontruiming van de woning aan de [adres 1] te [plaats] ;
  • veroordeling van [appellante] tot betaling van € 649,24 ter zake achterstallige huur, vermeerderd met € 97,24 ter zake buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding (3 september 2021);
  • hoofdelijke veroordeling van [appellanten] tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 471,32 per maand vanaf 29 juli 2021 tot aan het moment dat [appellanten] de woning aan Woonpunt hebben opgeleverd;
met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft Woonpunt, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de huurovereenkomst voor de woning aan de [adres 1] per 28 juli 2021 is geëindigd, dat [appellant] zonder recht of titel in die woning verblijft en dat [appellante] ten onrechte de sleutels van die woning niet heeft ingeleverd.
3.2.3.
[appellanten] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het beroepen kortgedingvonnis van 4 november 2021 heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld.
  • Woonpunt heeft een spoedeisend belang bij haar vorderingen (rov. 4.1).
  • Woonpunt heeft niet ingestemd met medehuurderschap van [appellant] . Het komt voor risico van [appellant] dat hij zonder dat de toestemming van Woonpunt was verkregen, zijn huurovereenkomst met Woonpunt heeft opgezegd en bij [appellante] is gaan inwonen. Het is aannemelijk dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat [appellant] zonder recht of titel in de woning aan de [adres 1] verblijft (rov. 4.2).
  • Woonpunt maakt met haar ontruimingsvordering geen misbruik van bevoegdheid (rov. 4.3).
  • De vordering tot ontruiming is dus toewijsbaar ten aanzien van [appellanten] (rov. 4.4).
  • [appellante] moet tot aan het moment van de ontruiming de huur c.q. een aan de huur gelijke gebruiksvergoeding betalen (rov. 4.5).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter, kort gezegd, de vorderingen van Woonpunt toegewezen en de ontruimingstermijn gesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis.
Gebeurtenissen na het beroepen kortgedingvonnis
3.5.
Nadat het beroepen kortgedingvonnis van 4 november 2021 was gewezen, heeft zich het volgende voorgedaan.
  • Woonpunt heeft het kortgedingvonnis op 9 november 2021 aan [appellanten] laten betekenen en ontruiming aangezegd tegen 30 november 2021.
  • [appellanten] hebben vervolgens Woonpunt in kort geding betrokken en schorsing van de tenuitvoerlegging van het kortgedingvonnis van 4 november 2021 gevorderd.
  • Bij kortgedingvonnis van 26 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, deze vordering afgewezen.
  • Woonpunt heeft de woning aan de [adres 1] vervolgens op 30 november 2021 laten ontruimen.
Het geding in hoger beroep
3.4.1.
[appellanten] hebben in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellanten] hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Woonpunt, met veroordeling van Woonpunt in de proceskosten. [appellanten] hebben voorts een incidentele vordering ingesteld, strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis totdat op het hoger beroep is beslist.
3.4.2.
Woonpunt heeft verweer gevoerd tegen de incidentele vordering en geconcludeerd tot afwijzing van die vordering. Voorts heeft Woonpunt de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis.
3.4.3.
Dat de ontruiming van de woning inmiddels heeft plaatsgevonden, neemt niet weg dat [appellanten] belang hebben bij een beoordeling van de grieven die zij tegen het vonnis hebben aangevoerd. Het hof zal eerst de grieven behandelen en daarna oordelen over de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis.
Met betrekking tot grief 1: spoedeisend belang Woonpunt bij haar vorderingen
3.5.1.
De kantonrechter heeft in rov. 4.1 van het vonnis geoordeeld dat Woonpunt een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Grief I is tegen dat oordeel gericht. In de toelichting op de grief betwisten [appellanten] dat Woonpunt een wachtlijst heeft voor woningzoekenden. Volgens [appellanten] blijkt uit niets dat de woning is verhuurd aan een andere partij, en staat de woning leeg. Naar het hof begrijpt, menen [appellanten] dat Woonpunt geen spoedeisend belang had bij toewijzing van haar vordering tot ontruiming van de woning.
3.5.2.
Het hof verwerpt deze grief. Naar het voorshands oordeel van het hof heeft Woonpunt voldoende aannemelijk gemaakt dat er lange wachtlijsten gelden voor haar sociale huurwoningen en dat daarvoor een systeem van toewijzing geldt dat meebracht dat [appellant] niet voor deze huurwoning in aanmerking kwam. Dit brengt mee dat Woonpunt, uitgaande van haar stelling dat [appellant] zonder recht of titel in de woning verbleef, een spoedeisend belang had bij het weer tot haar beschikking krijgen van de woning, zodat zij die woning kon verhuren aan een partij die daar wel recht op had. Woonpunt heeft ook gesteld dat zij de woning inmiddels – na de ontruiming op basis van het beroepen vonnis – weer heeft verhuurd aan iemand die op de wachtlijst stond. Het hof concludeert dat Woonpunt voldoende heeft aangetoond dat zij een spoedeisend belang had bij haar vordering tot ontruiming van de woning, om die vordering in kort geding te laten beoordelen.
3.5.3.
Het voorgaande geldt te meer omdat [appellanten] niet hebben bestreden dat zij na de datum waartegen [appellante] de huur had opgezegd, geen huur of gebruiksvergoeding meer hebben betaald. Er was dus sprake van een oplopende betalingsachterstand. Ook om die reden had Woonpunt een spoedeisend belang bij een beoordeling van haar vordering tot ontruiming van de woning die volgens haar zonder recht of titel, en zonder dat daarvoor enige vergoeding werd betaald, door [appellant] werd bewoond.
3.5.4.
De kantonrechter heeft ook de geldvorderingen van Woonpunt (achterstallige huur, gebruiksvergoeding en buitengerechtelijke kosten) in het beroepen kortgedingvonnis toegewezen. [appellanten] hebben in de toelichting op grief I niet betwist dat Woonpunt ook bij die vorderingen een spoedeisend belang had. Ook het hof meent dat Woonpunt bij de vorderingen ter zake huur en gebruiksvergoeding voldoende spoedeisend belang had. Het gaat om “harde” vorderingen die door [appellanten] niet inhoudelijk zijn bestreden. Nu de vorderingen niet betaald werden, had Woonpunt belang bij het verkrijgen van een titel om de vorderingen te innen. In het voetspoor daarvan kon ook de nevenvordering ter zake buitengerechtelijke kosten in het kort geding mede worden beoordeeld (zie in dezelfde zin HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1522).
3.5.5.
Om bovenstaande redenen verwerpt het hof grief I.
Met betrekking tot grief II: is [appellant] (mede)huurder geworden van de woning?
3.6.1.
In rov. 4.2 van het vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] niet als medehuurder van de woning aan de [adres 1] kan worden aangemerkt, dat [appellant] de huurovereenkomst niet kan overnemen, en dat in een bodemprocedure waarschijnlijk geoordeeld zal worden dat [appellant] zonder recht of titel in de woning verblijft.
3.6.2.
Grief 2 is tegen dat oordeel gericht. In de toelichting op de grief betogen [appellanten] allereerst dat [appellant] de huur van de woning aan de [adres 2] bij de brief van 27 september 2020 heeft opgezegd in het vertrouwen dat hij een huurdersstatus zou krijgen ten aanzien van de woning aan de [adres 1] . Volgens [appellanten] heeft Woonpunt, door niet te reageren op de brief van [appellant] van 27 september 2020, bij [appellant] het vertrouwen heeft gewekt dat Woonpunt het medegebruik en de medebewoning door [appellant] van de woning aan de [adres 1] accepteerde.
3.6.3.
Het hof stelt naar aanleiding van deze grief het volgende voorop. De omstandigheid dat iemand medegebruiker van een huurwoning is, geeft die persoon nog niet het recht om, nadat de huurder van die woning de huur heeft opgezegd, de huur van die woning voort te zetten. Het voortzetten van de huur door een gebruiker van een woning is alleen mogelijk onder bepaalde omstandigheden. Zo bevat artikel 7:266 BW een regeling op grond waarvan de echtgenoot of geregistreerde partner van een huurder medehuurder kan worden, en huurder kan worden indien de huurovereenkomst ten aanzien van de huurder eindigt. Die regeling is in dit geval echter niet van toepassing omdat [appellanten] al gescheiden waren toen Woonpunt de woning aan de [adres 1] aan [appellante] verhuurde. Daarnaast bevat artikel 7:267 BW een regeling op grond waarvan een persoon die in een woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert, medehuurder van die woning kan worden. Aan de voorwaarden van die regeling – kort gezegd: schriftelijke toestemming van de verhuurder of een beslissing van de rechter – is in dit geval evenmin voldaan. Andere wettelijke gronden die aan [appellant] de kwalificatie van medehuurder konden verlenen, zijn in dit geval ook niet aanwezig.
3.6.4.
Bij deze stand van zaken mocht [appellant] aan het enkele feit dat Woonpunt niet schriftelijk heeft gereageerd op zijn brief van 27 september 2020, niet het vertrouwen ontlenen dat hij, bij opzegging van de huur door [appellante] , zelf huurder van de woning zou kunnen worden. De brief van 27 september 2020 bevatte ook niet een daartoe strekkend verzoek, maar slechts een verzoek om bij [appellante] te mogen inwonen. Naar het voorshands oordeel van het hof hebben [appellanten] geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die de conclusie kunnen dragen dat [appellant] erop mocht vertrouwen dat hij bij een vertrek van [appellante] uit de woning, die woning zou kunnen gaan huren. Het hof tekent hier ook bij aan dat uit de gedingstukken het beeld naar voren komt dat [appellant] niet goed meer in staat is om zelfstandig te wonen.
3.6.5.
[appellanten] hebben in de toelichting op grief II ook betoogd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Woonpunt zich erop beroept dat [appellant] zonder recht of titel in de woning verblijft. Het hof acht dit echter voorshands niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Daarbij acht het hof van belang dat er – naar door [appellanten] onvoldoende is bestreden – wachtlijsten bestaan voor woningen als deze, dat [appellant] nog niet als woningzoekende stond ingeschreven en dat, gelet op de psychische situatie van [appellant] , het zelfstandig bewonen van een dergelijke woning door [appellant] niet als passend woonvorm voorkomt.
3.6.6.
Om bovenstaande redenen verwerpt het hof grief II.
Met betrekking tot grief III: Misbruik van bevoegdheid?
3.7.1.
In rov. 4.3 van het beroepen kortgedingvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat Woonpunt met haar ontruimingsvordering geen misbruik van bevoegdheid maakt.
3.7.2.
Grief III is tegen dat oordeel gericht. Het hof stelt naar aanleiding van die grief het volgende voorop. Volgens artikel 3:13 lid 1 BW kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt. Volgens artikel 3:13 lid 2 BW kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
3.7.3.
In de toelichting op die grief betogen [appellanten] dat [appellant] lichamelijk en vooral geestelijk zeer kwetsbaar is en dat zijn situatie na het vonnis nog verder achteruit is gegaan. Naar het hof begrijpt, menen [appellanten] dat de ontruiming geleid heeft tot een noodsituatie en had de veroordeling tot ontruiming om die reden niet mogen worden uitgesproken. [appellanten] hebben in de toelichting op de grief voorts gesteld dat [appellant] zich inmiddels heeft ingeschreven voor alternatieve woonruimte. Volgens [appellanten] was een veroordeling tot ontruiming niet op zijn plaats terwijl er nog geen alternatieve woonruimte voor [appellant] was.
3.7.4.
Het hof leidt uit de door [appellanten] als productie 1 bij de memorie van grieven overgelegde informatie af dat [appellant] ten tijde van het geding bij de kantonrechter hulp heeft geweigerd en heeft geweigerd om zich op vrijwillige basis te laten opnemen of diagnosticeren. [appellant] heeft het in zoverre aan zichzelf te wijten dat nog geen alternatieve huisvesting beschikbaar was toen het beroepen vonnis werd gewezen. Dit kan naar het voorshands oordeel van het hof niet aan Woonpunt worden tegengeworpen.
3.7.5.
[appellanten] hebben in de toelichting op grief 3 nog wel gesteld dat [appellant] zich inmiddels heeft ingeschreven voor alternatieve woonruimte. Uit de ter onderbouwing van die stelling overgelegde productie 2 leidt het hof af dat die inschrijving pas heeft plaatsgevonden nadat het beroepen kortgedingvonnis was gewezen. Ook in zoverre is het aan [appellant] tegen te werpen dat hij ten tijde van het wijze van het beroepen vonnis nog geen alternatieve huisvesting had gevonden, terwijl het hem al medio 2021 duidelijk had moeten zijn dat hij uit de woning aan de [adres 1] diende te vertrekken.
3.7.6.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat Woonpunt geen misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt door ontruiming van de woning te vorderen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] ten tijde van het geding in eerste aanleg geen aanstalten maakte om vrijwillig uit de woning te vertrekken, terwijl Woonpunt er een gerechtvaardigd belang bij had om de woning tot haar beschikking te krijgen om die te verhuren aan een woningzoekende die daar wel recht op had en daarvoor wel huur zou betalen. Het hof verwerpt dus grief III.
Met betrekking tot de incidentele vordering
3.8.1.
Omdat de grieven geen doel treffen, zal het hof het beroepen vonnis bekrachtigen. Daarmee is op dit hoger beroep beslist. [appellanten] hebben dus geen belang meer bij hun vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis totdat op het hoger beroep is beslist.
3.8.2.
Het belang bij de schorsing van de veroordeling tot ontruiming van de woning is bovendien weggevallen omdat de ontruiming inmiddels heeft plaatsgevonden. De incidentele vordering had geen betrekking op de veroordelingen ter zake achterstallige huur, gebruiksvergoeding en incassokosten.
3.8.3.
Om bovenstaande redenen zal het hof de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis afwijzen.
Conclusie en afwikkeling
3.9.
Om bovenstaande redenen zal het hof:
  • het beroepen vonnis bekrachtigen;
  • de incidentele vordering afwijzen;
  • [appellanten] als de in het ongelijk gestelde partijen veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, waaronder begrepen de proceskosten van het incident.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, rechtdoende als voorzieningenrechter, onder zaak-/rolnummer 9412977 / CV EXPL 21-4185 tussen partijen gewezen kortgedingvonnis van 4 november 2021;
wijst de incidentele vordering van [appellanten] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen kortgedingvonnis af;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep, waaronder begrepen de proceskosten van het incident, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Woonpunt € 772,-- aan griffierecht en op € 2.785,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, L.S. Frakes en P.S. Kamminga en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 juli 2022.
griffier rolraadsheer