Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/343913 / HA ZA 19-174)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
- de memorie van grieven met producties 1 tot en met 6.
3.De beoordeling
- De vader van [appellant] (hierna: [persoon A] ) is eigenaar van meerdere onroerende zaken (woningen en bedrijfspanden). Deze panden worden verhuurd.
- Bij huurovereenkomst van 24 december 2003 heeft [persoon A] het winkelwoonhuis, gelegen aan de [adres] [plaats] , verhuurd aan [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft in het gehuurde een shoarmazaak geëxploiteerd.
- [geïntimeerde] heeft de door hem in het gehuurde gedreven horecazaak op 21 oktober 2010 overgedragen aan zijn echtgenote, mevrouw [persoon B] . In verband daarmee is de huurovereenkomst tussen [persoon A] en [geïntimeerde] per 30 november 2010 geëindigd. Met ingang van 1 december 2010 is [persoon B] het pand van [persoon A] gaan huren.
- In de periode waarin [geïntimeerde] het pand huurde, heeft hij een huurachterstand laten ontstaan. Volgens de considerans van de door [geïntimeerde] als productie 5 overgelegde overeenkomt van 31 december 2010 bedroeg die huurachterstand per 1 december 2010 € 7.500,--. Die achterstand is voldaan door verrekening met kosten van door [geïntimeerde] aan het gehuurde uitgevoerde werkzaamheden.
- [persoon A] is op enig moment geëmigreerd naar het buitenland. In verband daarmee voert [appellant] vanaf juni 2011 het volledige beheer over de verhuurde panden van [persoon A] . Een van de taken van [appellant] is het incasseren van de verschuldigde huurpenningen. Voor het vervullen van zijn beheerstaak ontvangt [appellant] een vergoeding, die wordt voldaan door inhouding op de ontvangen huurpenningen.
- In de periode waarin [persoon B] huurster was van het pand, heeft ook zij een huurachterstand laten ontstaan. Volgens de considerans van de door [geïntimeerde] als productie 5 overgelegde overeenkomst van 23 maart 2013 bedroeg de huurachterstand op die datum € 5.310,--. Die achterstand is voldaan door verrekening met kosten van door of namens [persoon B] aan het gehuurde uitgevoerde werkzaamheden.
- De huurovereenkomst tussen [persoon A] en [persoon B] is per 28 februari 2014 (vóór het verstrijken van de overeengekomen huurperiode van 5 jaar) beëindigd.
- [geïntimeerde] heeft als productie 2 bij de inleidende dagvaarding een kopie van een overeenkomst van geldlening overgelegd. In deze overeenkomst staat onder meer dat [geïntimeerde] aan [appellant] een geldbedrag van € 25.000,-- leent, dat uitbetaling van dat bedrag plaatsvindt direct na ondertekening van de overeenkomst en dat terugbetaling plaatsvindt in maandelijkse contante betalingen van € 2.500,-- vanaf 15 mei 2014, zodat de laatste terugbetaling op 15 februari 2015 geschiedt.
- het bedrag van € 25.000,-- dat genoemd is in de door hem in kopie overgelegde overeenkomst van geldlening en de in die overeenkomst genoemde contractuele boete van € 2.500,--, vermeerderd met marktconforme rente;
- € 1.025,-- ter zake buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente;
- [persoon C], verbonden aan [bedrijf], tot deskundige benoemd;
- de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vastgesteld en, overeenkomstig rov. 4.4 van het tussenvonnis van 23 oktober 2019, op grond van artikel 195 Rv geen voorschot aan [geïntimeerde] opgelegd;
- instructies en beslissingen gegeven omtrent de gang van zaken bij het deskundigenbericht;
- iedere verdere beslissing aangehouden.
De onderzoeksresultaten zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese H1(hof: de betwiste handtekening is door [appellant] op de overeenkomst geplaatst)
waar is, dan wanneer hypothese H2(hof: de betwiste handtekening is door iemand anders op de overeenkomst geplaatst)
waar is.”
- Het deskundigenbericht biedt een voldoende mate van zekerheid dat de handtekening van [appellant] is en door [appellant] zelf op de overeenkomst is gezet. [geïntimeerde] is dus geslaagd in zijn bewijsopdracht. Bewijslevering door getuigenverhoren is niet meer aan de orde (rov. 2.4).
- Er is dus tussen partijen een overeenkomst van geldlening tot stand gekomen, inhoudende dat [geïntimeerde] op 15 mei 2014 € 25.000,-- heeft uitgeleend aan [appellant] (rov. 2.5).
- Dat de overeenkomst van geldlening fouten bevat, maakt niet dat er geen rechtsgeldige overeenkomst van geldlening tot stand gekomen is (rov. 2.8).
- Omdat [appellant] onvoldoende betwist dat [geïntimeerde] het bedrag van € 25.000,-- na ondertekening van de overeenkomst heeft uitgekeerd aan [appellant] , staat dit vast (rov. 2.11).
- Vast staat dat de overeenkomst een fout bevat ter zake het moment waarop de maandelijkse terugbetalingen moeten beginnen en dat het door [geïntimeerde] aan [appellant] ter hand gestelde bedrag dus niet € 22.500,-- maar € 25.000,-- bedraagt (rov. 2.14).
- Vast staat dat [appellant] het bedrag van € 25.000,-- niet heeft terugbetaald. De daartoe strekkende vordering van [geïntimeerde] is toewijsbaar (rov. 2.18).
- De gevorderde contractuele boete van € 2.500,-- is toewijsbaar (rov. 2.19).
- Over de bedragen van € 25.000,-- en € 2.500,-- is de wettelijke rente toewijsbaar vanaf 18 juni 2018 (rov. 2.22).
- De vordering ter zake buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar (rov. 2.23).
- [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 25.000,-- en € 2.500,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 18 juni 2018;
- [appellant] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] (griffierecht en salaris advocaat), inclusief nakosten, vermeerderd met wettelijke rente;
- [appellant] veroordeeld in de in debet gestelde kosten van het deskundigenbericht;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
- grief 1: is de gestelde overeenkomst van geldlening tot stand gekomen?
- grief 2: heeft [geïntimeerde] het bedrag van € 25.000,-- na ondertekening van de overeenkomst uitgekeerd aan [appellant] ?
- dat de betwiste handtekening snel en zeker is vervaardigd en alle kenmerken toont van een vloeiende en natuurlijke schrijfbeweging;
- dat afwijkingen in het bewegingsverloop en de vormgeving, die als argumenten voor een in vlot schrijftempo uit de vrije hand vervaardigde nabootsing kunnen worden opgevat, niet voorkomen in de betwiste handtekening;
- dat, gelet op de complexiteit van het bewegingspatroon in de ondertekeningswijze van [appellant] , de kans dat iemand in staat zou zijn een nabootsing te produceren waarbij geen afwijkingen ten opzichte van de authentieke ondertekeningswijze optreden, als uiterst gering moet worden beschouwd;
- dat deze onderzoeksresultaten “veel waarschijnlijker” zijn wanneer de betwiste handtekening door [appellant] op de overeenkomst is geplaatst, dan wanneer de betwiste handtekening is door iemand anders op de overeenkomst is geplaatst.
- ongeveer even waarschijnlijk . . . [als]
- iets waarschijnlijker …
- waarschijnlijker …
- veel waarschijnlijker …
- zeer veel waarschijnlijker …
- extreem waarschijnlijker …
- [persoon A] is financieel welgesteld. Hij is eigenaar van meerdere onroerende zaken waaruit huurinkomsten worden verkregen. Als [appellant] al behoefte zou hebben aan een geldlening van € 25.000,--, valt niet in te zien waarom hij dat bedrag niet van [persoon A] zou hebben geleend.
- In de periode waarin [geïntimeerde] het pand aan de [adres] te [plaats] van [persoon A] huurde, heeft hij een huurachterstand laten ontstaan. In de periode waarin zijn echtgenote [persoon B] het pand huurde, en waarin [geïntimeerde] borg stond voor de betaling van de huurpenningen, is eveneens een huurachterstand ontstaan. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat hij in deze periode de horecazaak in het gehuurde feitelijk nog (mede) exploiteerde.
- [geïntimeerde] heeft niet betwist dat [appellant] , zowel toen [geïntimeerde] huurder was als toen [persoon B] formeel huurster was, meermaals een bezoek heeft gebracht aan [geïntimeerde] omdat de huur in de betreffende maand niet of niet volledig was betaald. Afhankelijk van de op dat moment bij [geïntimeerde] beschikbare contante gelden werd dan nog een deel van de huur contant betaald, waarvoor [appellant] dan een kwitantie ondertekende en verstrekte aan [geïntimeerde] .
- Uit het vaak niet of niet volledig betalen van de huur is af te leiden dat [geïntimeerde] steeds in financiële problemen verkeerde. Ook in de onderhavige procedure bij de rechtbank procedeerde [geïntimeerde] op basis van een toevoeging. Uit de toevoeging, die is overgelegd als productie 1 bij de inleidende dagvaarding, blijkt dat [geïntimeerde] slechts een lage eigen bijdrage verschuldigd is, hetgeen er eveneens op wijst dat [geïntimeerde] een gering inkomen heeft. Niet valt in te zien dat [geïntimeerde] in staat was om een bedrag van € 25.000,-- aan [appellant] ter leen ter verstrekken. [appellant] daarentegen beschikte over voldoende financiële middelen, onder meer omdat hij de huur van de onroerende zaken van zijn vader op zijn rekening ontving, daaruit alle kosten verbonden aan de verhuur kon voldoen en daarop ook de hem toekomende beheersvergoeding mocht inhouden, alvorens het restant door te betalen aan [persoon A] . [appellant] had in het geheel geen behoefte aan het van [geïntimeerde] lenen van een bedrag van € 25.000,--.
- Er is geen bewijs (zoals WhatsAppberichten of foto’s) voor de stelling van [geïntimeerde] dat partijen vriendschappelijke contacten onderhielden. De contacten waren zakelijk van aard en niet vriendelijk, omdat [appellant] er bij [geïntimeerde] telkens op aan moest dringen om de achterstallige huur te voldoen.
- Er is geen enkel bewijsstuk waaruit kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] het bedrag van € 25.000,-- daadwerkelijk op of omstreeks 15 mei 2014 contant aan [appellant] ter beschikking heeft gesteld. De stelling van [geïntimeerde] dat hij het geld heeft geleend van een zwager uit Turkije en contant uit Turkije heeft gehaald, is niet nader onderbouwd en is niet aannemelijk geworden. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, valt niet in te zien waarom de (niet nader met naam aangeduide) zwager in Turkije zou beschikken over € 25.000,-- in contanten terwijl de euro niet de geldende Turkse munteenheid is.
- [geïntimeerde] heeft de geldlening en de daaruit voortvloeiende vordering op [appellant] niet vermeld in zijn aangiften voor de inkomstenbelasting.
- Volgens de overeenkomst van geldlening had de geldlening begin 2015 geheel moeten zijn terugbetaald. De eerste schriftelijke sommatie tot terugbetaling die [geïntimeerde] heeft laten verzenden, dateert van juni 2018. Als de overeenkomst van geldlening daadwerkelijk tot stand zou zijn gekomen, dan zou het voor de hand hebben gelegen dat [geïntimeerde] [appellant] veel eerder tot terugbetaling van het bedrag zou hebben gesommeerd.
- Hoewel het volgens het deskundigenrapport niet eenvoudig is om de handtekening van [appellant] te vervalsen, is dat niet onmogelijk. Er zijn in de loop der jaren meerdere voorbeelden van vervalsers in het nieuws geweest die in staat waren om deskundigen op het verkeerde been te zetten. [geïntimeerde] beschikte in verband met de vaak gedane contante nabetalingen op de achterstallige huur over een groot aantal kwitanties met de handtekening van [appellant] , zodat hij in staat was om die handtekening te (laten) nabootsen.
4.De uitspraak
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het geding bij de rechtbank, en begroot die kosten aan de zijde van [appellant] tot op heden op € 914,-- aan griffierecht, € 1.802,50 aan salaris advocaat en € 2.420,-- ter zake de door [appellant] betaalde kosten van het deskundigenbericht;