ECLI:NL:GHSHE:2022:2352

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
200.288.555_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 6:136 BW op verrekeningsverweer in civiele procedure tussen Taxi Horn Tours BV en advocatenmaatschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van Taxi Horn Tours BV (THT) tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een geschil over onbetaalde facturen voor juridische bijstand die THT heeft ontvangen van een advocatenmaatschap, aangeduid als [geïntimeerde]. De kantonrechter had THT veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 5.966,91 en buitengerechtelijke kosten van € 673,35, en had THT ook in de proceskosten veroordeeld. THT heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd, waaronder een beroep op verrekening van een schadevergoeding die zij stelt te vorderen van [geïntimeerde] wegens tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. Het hof heeft geoordeeld dat het beroep op verrekening niet eenvoudig vast te stellen is en dat de vordering van [geïntimeerde] in conventie toewijsbaar is, ondanks het beroep op verrekening. Het hof heeft de veroordeling van THT in de buitengerechtelijke kosten gecorrigeerd, maar de overige grieven van THT verworpen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter in conventie vernietigd voor zover het betreft de buitengerechtelijke kosten, en heeft THT veroordeeld tot betaling van € 673,35 aan [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.288.555/01
arrest van 12 juli 2022
in de zaak van
Taxi Horn Tours BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als THT,
advocaat: mr. M.A.J. Kemps te Eindhoven,
tegen
[de maatschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. S.J.W.M. Vonken te Heerlen,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 augustus 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 13 mei 2020, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen THT als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7741566 / CV EXPL 19-3126)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 19 februari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties A, B en C;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • THT drijft een onderneming die zich met name richt op personenvervoer over de weg.
  • [geïntimeerde] is een advocatenmaatschap.
  • [geïntimeerde] heeft in opdracht van THT werkzaamheden verricht, bestaande uit het verlenen van juridische bijstand in diverse procedures.
  • [geïntimeerde] heeft in verband met de overeengekomen werkzaamheden diverse facturen aan THT gezonden. THT heeft die facturen ten dele onbetaald gelaten.
Het geding bij de kantonrechter
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [geïntimeerde] bij inleidende dagvaarding in conventie veroordeling van THT tot betaling van:
  • een hoofdsom van € 10.966,91 ter zake onbetaald gelaten factuurbedragen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW vanaf de vervaldata van de facturen;
  • € 884,67 ter zake buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW vanaf de dag van de inleidende dagvaarding;
met veroordeling van THT in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] in de inleidende dagvaarding naar de kern genomen ten grondslag gelegd dat THT de facturen van [geïntimeerde] ten onrechte tot een bedrag van € 10.966,91 onbetaald heeft gelaten.
3.2.3.
THT heeft in conventie als verweer onder meer aangevoerd dat [geïntimeerde] voor rechtsbijstand in de zaak tegen Koenen en Co € 5.000,-- exclusief btw vordert terwijl dat bedrag van € 5.000,-- al betaald is door DAS Rechtsbijstand. Volgens THT brengt dit mee dat de door [geïntimeerde] gevorderde hoofdsom € 5.000,-- te hoog is.
3.2.4.
In reconventie heeft THT veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat.
3.2.5.
In het tussenvonnis van 19 februari 2020 heeft de kantonrechter geconstateerd dat een door THT ingediend verzoek tot wraking is afgewezen, en [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld een conclusie van dupliek in reconventie te nemen.
3.2.6.
[geïntimeerde] heeft niet betwist dat het hiervoor in rov. 3.2.3 genoemde bedrag van € 5.000,-- al door DAS Rechtsbijstand is betaald. Bij conclusie van dupliek in reconventie, kennelijk tevens akte in conventie, heeft [geïntimeerde] de door haar in conventie gevorderde hoofdsom in verband hiermee verminderd tot € 5.966,91. [geïntimeerde] heeft daarbij voorts haar vordering ter zake buitengerechtelijke kosten verminderd tot € 673,35.
3.2.7.
In het beroepen eindvonnis van 13 mei 2020 heeft de kantonrechter, samengevat en voor zover nu van belang, als volgt geoordeeld.
  • THT heeft terecht aangevoerd dat DAS Rechtsbijstand het gefactureerde bedrag van € 5.000,-- exclusief btw al heeft betaald. In verband daarmee heeft [geïntimeerde] haar vordering verminderd met € 5.000,--. Voor het overige kan het verweer van THT niet slagen. De verminderde vordering is dus toewijsbaar (rov. 4.12).
  • Ter zake buitengerechtelijke kosten is het verminderde bedrag van € 673,35 toewijsbaar (rov. 4.13).
  • De vordering in reconventie is niet toewijsbaar (rov. 4.14).
  • THT moet als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en in reconventie worden veroordeeld (rov. 4.16).
Op basis van deze oordelen heeft de kantonrechter in het dictum van het vonnis in conventie:
  • THT veroordeeld om aan [geïntimeerde] een hoofdsom van € 5.966,91 te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW vanaf de vervaldata van de facturen;
  • THT veroordeeld om aan [geïntimeerde] ter zake buitengerechtelijke incassokosten € 884,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 30 april 2019 (de dag van de inleidende dagvaarding);
  • het in conventie meer of anders gevorderde afgewezen.
De kantonrechter heeft voorts de vordering in reconventie afgewezen en THT in de proceskosten van de gedingen in conventie en reconventie veroordeeld.
Het geding in hoger beroep en de omvang van het hoger beroep
3.3.1.
THT heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. Aan het slot van de memorie van grieven heeft THT geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot:
  • honorering van het beroep op verrekening dat gedaan is in punt 18 van de memorie van grieven, en in verband daarmee toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] tot een hoofdsom van slechts € 2.216,91;
  • toewijzing van de door [geïntimeerde] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 683,01;
  • compensatie van de proceskosten van het geding in eerste aanleg;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep.
3.3.2.
[geïntimeerde] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot, kort gezegd, bekrachtiging van het beroepen vonnis.
3.3.3.
Het hof stelt voorop dat THT geen grieven heeft gericht tegen de afwijzing van haar vordering in reconventie. Die vordering speelt in dit hoger beroep geen rol meer.
Met betrekking tot grief III: verrekening van de vordering in conventie met een tegenvordering van THT ten bedrage van € 3.750,--?
3.4.1.
Het hof zal eerst grief III behandelen. Door middel van deze grief stelt THT een kwestie aan de orde die in het geding bij de kantonrechter niet aan de orde is geweest. In de toelichting op de grief betoogt THT samengevat het volgende.
[geïntimeerde] heeft in de persoon van mr. Vonken rechtsbijstand verleend aan THT voor het voeren van een procedure in hoger beroep tegen [persoon A] . [geïntimeerde] zou de hele procedure in hoger beroep verzorgen voor een bedrag van € 5.000,-- exclusief btw. THT heeft dat bedrag (vermeerderd met btw) aan [geïntimeerde] voldaan. Nadat de partijen in hoger beroep hun memories hadden genomen, heeft mr. Vonken zich echter aan de zaak onttrokken. THT moest dus voor de verdere behandeling van het hoger beroep een andere advocaat zoeken. THT heeft daartoe [persoon B] van LXA The Law Firm ingeschakeld. LXA heeft voor de verdere behandeling van de zaak € 5.819,-- inclusief btw in rekening gebracht aan THT. Die kosten had THT niet hoeven te maken als [geïntimeerde] de overeenkomst tot het verlenen van rechtsbijstand voor het vaste bedrag van € 5.000,-- volledig zou hebben uitgevoerd. [geïntimeerde] heeft zich niet op goede gronden aan de zaak onttrokken en is dus tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht, en daarom gehouden tot schadevergoeding. Omdat [geïntimeerde] wel de memorie van grieven heeft opgesteld, beperkt THT haar vordering tot schadevergoeding tot € 3.750,--. THT beroept zich op verrekening van dit bedrag met het bedrag dat zij in conventie aan [geïntimeerde] verschuldigd is. In conventie is THT dus nog slechts een hoofdsom van (€ 5.966,91 - € 3.750,-- =) € 2.216,91 verschuldigd.
3.4.2.
[geïntimeerde] heeft dit beroep op verrekening bestreden met de volgende (samengevat weergegeven) argumenten:
  • Mr. Vonken heeft zich op goede gronden aan de zaak onttrokken omdat THT geen inhoudelijk antwoord gaf op vragen van mr. Vonken over de zaak en omdat THT een klacht had ingediend tegen mr. Vonken, zodat de vertrouwensband tussen mr. Vonken als advocaat en THT als cliënt was vervallen. Dat mr. Vonken THT niet verder kon bijstaan in het hoger beroep komt dus geheel voor rekening van THT.
  • Uit de door THT overgelegde nota’s van LXA blijkt niet dat die nota’s betrekking hebben op de verdere behandeling van het hoger beroep in de zaak tegen [persoon A] . THT had de memorie van grieven al opgesteld en ingediend. Niet valt in te zien dat nadien nog veel werkzaamheden dienden te worden verricht in het hoger beroep.
3.4.3.
Volgens artikel 6:136 BW kan de rechter een vordering ondanks een beroep van de verweerder op verrekening toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is. Het hof ziet aanleiding om in dit geval toepassing te geven aan deze bepaling. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de argumenten die [geïntimeerde] tegen het beroep op verrekening heeft gedaan, nader onderzoek vergen. Daarbij zou het in elk geval noodzakelijk zijn om een tussenarrest te wijzen om THT in de gelegenheid te stellen om op die argumenten van [geïntimeerde] te reageren en nadere stukken over te leggen, zoals de (thans ontbrekende) specificaties die behoren bij de door THT overgelegde facturen van LXA. Voorts valt niet uit te sluiten dat daarna nog nader onderzoek of bewijslevering zou moeten plaatsvinden. De tegenvordering waar THT zich ter verrekening op beroept, is dus niet eenvoudig vast te stellen.
3.4.4.
Om bovenstaande redenen concludeert het hof dat het beroep van THT op verrekening haar werking thans niet heeft gehad, zodat de vordering van [geïntimeerde] in conventie ondanks het beroep op verrekening toewijsbaar is. Het hof verwerpt daarom grief III.
Met betrekking tot grief II: de buitengerechtelijke kosten
3.5.1.
Grief II is gericht tegen de in het dictum van het beroepen vonnis geformuleerde veroordeling van THT om aan [geïntimeerde] ter zake buitengerechtelijke incassokosten € 884,67 te betalen. In de toelichting op de grief betoogt THT dat het genoemde bedrag was gebaseerd op een toewijsbare hoofdsom van € 10.966,91. Omdat de hoofdsom slechts tot het verminderde bedrag van € 5.966,91 is toegewezen, had ook het bedrag aan buitengerechtelijke kosten moeten worden verminderd en wel tot € 683,02 aldus THT.
5.5.2.
Deze grief is terecht voorgedragen. [geïntimeerde] heeft in het geding in eerste aanleg niet alleen de door haar gevorderde hoofdsom verminderd; zij heeft ook de door haar gevorderde buitengerechtelijke incassokosten verminderd, en wel tot een bedrag van € 673,35. De kantonrechter heeft in rov. 4.13 geoordeeld dat dit verminderde bedrag toewijsbaar is. Dat de kantonrechter vervolgens in het dictum van het vonnis het oorspronkelijk gevorderde bedrag van € 884,67 heeft toegewezen, berust op een kennelijke fout in de zin van artikel 31 lid 1 Rv. Herstel van deze fout kan in hoger beroep plaatsvinden.
5.5.3.
Het hof zal daarom het beroepen vonnis vernietigen voor zover daarbij in het dictum ter zake buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 884,67 is toegewezen. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, het bedrag van € 673,35 toewijzen. Het door THT genoemde iets hogere bedrag van € 683,02 is niet toewijsbaar omdat [geïntimeerde] niet is opgekomen tegen de door de kantonrechter evident beoogde toewijzing van het bedrag van € 673,35. Dit laatstgenoemde bedrag volgt overigens ook uit toepassing van de tarieven uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
Met betrekking tot grief I: de proceskosten van het geding bij de kantonrechter
3.6.1.
Grief I is gericht tegen de veroordeling van THT in de proceskosten van het geding bij de kantonrechter. Volgens THT had de kantonrechter de proceskosten moeten compenseren omdat van de door THT bij inleidende dagvaarding gevorderde hoofdsom van € 10.966,91 slechts € 5.966,91, dus afgerond 50%, is toegewezen.
3.6.2.
Het hof stelt voorop dat de grief, gelet op de daarbij gegeven toelichting, kennelijk betrekking heeft op de veroordeling van THT in de proceskosten van het geding in conventie. THT is niet opgekomen tegen de afwijzing van haar vordering in reconventie. Het hof is van oordeel dat THT in het verlengde daarvan geen, althans geen voldoende duidelijke grief heeft gericht tegen haar veroordeling in de proceskosten van het geding in reconventie.
3.6.3.
Voor wat betreft het geding in conventie is het hof van oordeel dat THT terecht in de proceskosten is veroordeeld. De vordering die [geïntimeerde] bij inleidende dagvaarding in conventie had ingesteld, is weliswaar niet geheel maar wel in belangrijke mate toegewezen. Daarbij zijn meerdere door THT gevoerde verweren verworpen. Dat [geïntimeerde] een gerechtelijke procedure tegen THT is gestart, kan dus niet onjuist worden geacht. Het hof deelt het kennelijke oordeel van de kantonrechter dat THT bij deze stand van zaken als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij moet worden beschouwd en in de proceskosten van het geding in conventie moet worden veroordeeld. De daarbij door de kantonrechter gehanteerde salaristarieven passen bovendien bij het in conventie toegewezen bedrag.
3.6.4.
Om bovenstaande redenen verwerpt het hof grief I.
Conclusie en afwikkeling
3.7.1.
Omdat grief II terecht is voorgedragen, zal het hof het beroepen vonnis in conventie vernietigen voor zover daarbij in het dictum ter zake buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 884,67 is toegewezen. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, het bedrag van € 673,35 toewijzen.
3.7.2.
Omdat de grieven I en III zijn verworpen, zal het hof het beroepen vonnis in conventie voor het overige bekrachtigen.
3.7.3.
Bij deze stand van zaken is THT de in hoger beroep grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Het hof zal THT daarom veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, inclusief de gevorderde nakosten.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het beroepen vonnis van 13 mei 2020 in conventie uitsluitend voor zover daarbij in het dictum ter zake buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 884,67 is toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 30 april 2019;
in zoverre opnieuw rechtdoende in conventie: veroordeelt THT om aan [geïntimeerde] ter zake buitengerechtelijke incassokosten € 673,35 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 30 april 2019;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het beroepen vonnis in conventie voor het overige;
veroordeelt THT in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 332,-- aan griffierecht en op € 787,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, L.S. Frakes en C.B.M. Scholten van Aschat en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 juli 2022.
griffier rolraadsheer