ECLI:NL:GHSHE:2022:2351

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
200.286.637_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over terugbetaling van bemiddelingsvergoeding bij niet tot stand gekomen aankoop onroerend goed

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van European Investment Group B.V. (EIG) tegen Bau GmbH, waarbij het geschil draait om een bemiddelingsovereenkomst voor de aankoop van onroerend goed. EIG had een voorschot van € 60.000,-- ontvangen van de geïntimeerde, maar de aankoop kwam niet tot stand. EIG vorderde in reconventie een aanvullend bedrag van € 160.000,-- voor haar bemiddelingswerkzaamheden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat EIG tekortgeschoten was in haar verplichtingen, wat leidde tot de ontbinding van de bemiddelingsovereenkomst door de geïntimeerde. Het hof bevestigde dat EIG het voorschot moest terugbetalen, omdat de ontbinding niet aan de geïntimeerde te wijten was. Het hof oordeelde dat EIG geen recht had op loon, aangezien de koopovereenkomst niet tot stand was gekomen. De zaak werd terugverwezen naar de rol voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.286.637/01
arrest van 12 juli 2022
in de zaak van
European Investment Group B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als EIG,
advocaat: mr. T.G.M. Scheers te Roermond,
tegen
[[Y]] Bau GmbH,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Duitsland,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. E. Jacobson te Enschede,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 juni 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 27 mei 2020, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen EIG als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/344308 / HA ZA 19-205)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar de daaraan voorafgaande tussenvonnissen van 12 juni 2019 en 25 september 2019.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties 1 tot en met 13;
  • de memorie van antwoord.
Op 18 januari 2022 heeft [persoon A] zich als advocaat van EIG aan de zaak onttrokken en heeft mr. Scheers zich als advocaat van EIG gesteld. Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten en de kern van het geschil
3.1.1. Het gaat in deze zaak om een door [geïntimeerde] als opdrachtgever met EIG als opdrachtnemer gesloten overeenkomst tot bemiddeling bij de aankoop van onroerend goed, welke aankoop niet meer tot stand zal komen. In geschil is of het door [geïntimeerde] aan EIG betaalde voorschot op de bemiddelingsvergoeding moet worden terugbetaald dan wel of EIG nog recht heeft op aanvullende betalingen.
3.1.2. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • a. Op 17 oktober 2014 is door EIG aan [geïntimeerde] het onroerend goed, staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] (Duitsland) te koop aangeboden (hierna: het onroerend goed). Het onroerend goed behoorde aanvankelijk in eigendom toe aan één eigenaar, maar na diens overlijden zijn door vererving 10 personen gezamenlijk eigenaar geworden.
  • b. Na een bezichtiging op 12 november 2014 heeft [geïntimeerde] aangegeven geïnteresseerd te zijn in de aankoop van het onroerend goed. [geïntimeerde] had de intentie om het gebouw af te breken en nieuwbouw te ontwikkelen.
  • c. Tussen [geïntimeerde] en EIG is in december 2014 een overeenkomst gesloten (hierna aan te duiden als de bemiddelingsovereenkomst). Het doel van partijen was dat [geïntimeerde] de volledige eigendom ten aanzien van het onroerend goed zou verkrijgen in verband met de door haar te ontwikkelen nieuwbouw. EIG zou bemiddelen bij de totstandkoming van een koopovereenkomst daartoe tussen [geïntimeerde] en de gezamenlijke eigenaren. In de bemiddelingsovereenkomst staat onder meer het volgende:
“(…)
Gemeinsames Ziel soll es sein, dass durch [geïntimeerde] alle 10 Teileigentumsanteile erworben werden, um so alleiniger Eigentümer der Liegenschaft zu werden und so im Anschluss daran die Liegenschaft einer Neuprojektierung zuzuführen. Die E.I.G. wird [geïntimeerde] dabei allumfänglich unterstützen sowie alle bis heute erlangten Kenntnisse/Informationen und Unterlagen etc. dieses Projekt betreffend an [geïntimeerde] mitteilen bzw übergeben. [geïntimeerde] und E.I.G. vereinbaren hierzu, dass E.I.G. für die Übergabe des Projektes an [geïntimeerde] eine Rechnung über Projektentwicklungsgebühren nach den nachfolgenden Bedingungen stellen wird:
1.
E.I.G. wird [geïntimeerde] eine Rechnung in Hӧhe von insgesamt € 100.000,00 stellen. (…)

Dieser Betrag wird sich auf zwei Teilzahlungen verteilen. Der erste Teilbetrag in Hӧhe von € 60.000,00 ist sofort nach Rechnungseingang zahlbar, der zweite Teilbetrag in Hӧhe von € 40.000,00 wird zahlbar und fällig nach Erwerb des letzten Teileigentumsanteils.

2.
Sollten aus Gründen die [geïntimeerde] nicht zu vertreten hat, nicht alle Teileigentumseinheiten erworben werden kӧnnen, oder wesentliche Einschränkungen hinsichtlich der Bebaubarkeit bestehen, verpflichtet sich E.I.G. zur Rückzahlung der bereits von [geïntimeerde] an E.I.G. bezahlten Projektentwicklungsgebühren.

(…)

3.
[geïntimeerde] und E.I.G. vereinbaren ferner, dass eine 2. Projektentwicklungsgebühr an E.I.G. in Hӧhe von pauschal € 160.000,00 ohne BTW zur Zahlung fällig werden kann, wenn durch [geïntimeerde] vorliegender, Baugenehmigung Nutzflächen (NF) von mindestens 3.000 qm für Gewerbefläche, 7.700 qm für Wohnfläche sowie 250 Kfz-Stellplatze rechtskräftig genehmigt werden.

(…)”

  • d. [geïntimeerde] heeft overeenkomstig artikel 1 van de bemiddelingsovereenkomst (reeds op 17 november 2014) een voorschot van € 60.000,-- aan EIG betaald.
  • e. Bij e-mail van 22 mei 2016 heeft EIG aan [geïntimeerde] voorgesteld om alvast over te gaan tot aankoop van (de twee grootste) eigendomsdelen. Deze e-mail luidt, voor zover relevant, als volgt:
“(…)
Zwischenzeitlich hat die Eigentümergemeinschaft eine Machbarkeitsstudie in Auftrag gegeben, welche auch vorliegt. Diese bestätigt die von uns angenommenen Einzelkaufpreise. Insofern ist es ein guter Schritt in Richtung Realisierung des Projekts. Die Verwaltung hat nunmehr nach Abstimmung mit den jetzigen Eigentümern einen Tübinger Notar damit beauftragt, von allen Eigentümern die gewünschten Kaufpreise für das jeweilige Teileigentum zu erfragen. Sobald die Kaufpreisfindung abgeschlossen ist, wird der Notar die Gesamtsumme bekannt geben, jedoch ohne Nennung der einzelnen Beträge. Dies soll dann zur nächsten Eigentümerversammlung deren Termin noch nicht feststeht, bekannt gegeben werden. Wir sind nach wie vor der Meinung dass das neue Projekt realisiert wird, da jetzt vor allem Edeka Druck ausübt und dringend diesen Standort sichern mӧchte. Ich denke, dass das Projekt wesentlich schneller realisiert wird, wenn Sie die 2 grӧßten Teileigentumsanteile von Edeka und Herrn Meier ankaufen. (…)”
  • f. [geïntimeerde] heeft daarop bij e-mail van 3 juni 2016 aan EIG kenbaar gemaakt dat alle eigendomsdelen op één en hetzelfde tijdstip aan haar geleverd c.q. door haar verworven moeten worden en dat zij niet over zal gaan tot aankoop van twee eigendomsdelen in de hoop dat de overige delen zullen volgen (“
  • g. Bij daaropvolgende e-mail van 7 juni 2016 heeft EIG aan [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
“(…)
Wie dem auch sei, der Notar in [plaats] sammelt wie ich schon sagte alle Kaufpreise aller Teileigentümer. Daraus wird ein Gesamtkaufpreis gebildet, der wohl auf einer der nächsten Eigentümerversammlungen offen gelegt wird. Wann das der Fall ist kann ich noch nicht sagen. Auf jeden Fall werden dann, wenn die Kaufpreisbildung abgeschlossen ist, auch alle Teileigentümer gleichzeitig verkaufen. (…)”
- h. Bij brief van 15 februari 2017 heeft [geïntimeerde] Management GmbH (namens [geïntimeerde] ) aan EIG onder meer het volgende meegedeeld:
“Seit geraumer Zeit hӧren wir von Ihnen in der Angelegenheit nichts mehr.
Wir hatten im Juni 2016 durch umfangreichen Schriftwechsel mehrmals versucht, Kontakt zu Ihnen aufzunehmen und eine Realisierung des Projektes herbeizuführen.
Wir sind von Ihnen ständig vertröstet worden und ein Vorankommen in dieser Angelegenheit ist nicht zu erkennen.
Wir nehmen daher den Umstand, dass wir seit über sechs Monaten von Ihnen nichts mehr weiter gehört haben, zum Anlass Sie aufzufordern, bis zum
31.03.2017
dafür Sorge zu tragen, dass ein Notartermin zustande kommt, an dem wir alle 10 Teileigentumsflächen erwerben können.
Wir sind mit unserer Geduld am ende und sind nicht bereit, länger mit dem Projekt hinzuwarten, dieses insbesondere unter Berücksichtigung, dass Ihnen für Ihre Leistungen €60.000,00 im Vorfeld zur Verfügung gestellt wurden.
(…)”
  • i. Bij brief van 27 maart 2017 heeft (de Duitse advocaat van) [geïntimeerde] de eerder gestelde termijn (tot en met 31 maart 2017) verlengd tot en met 31 mei 2017.
  • j. Tussen de (Duitse) advocaten van partijen is vervolgens enige tijd gecorrespondeerd, waarbij de wederzijdse standpunten uiteen zijn gezet. Dit heeft niet geleid tot een minnelijke oplossing.
  • k. Bij brief van 21 juni 2017 heeft de (Duitse) advocaat van [geïntimeerde] aan EIG onder meer het volgende meegedeeld:
“Wir hatten eine Frist gesetzt zur ordnungsgemäßen Vertragserfüllung bis zum 31.05.2017 und hatten zuletzt mit Schreiben vom 03.05.2017 noch einmal um endgultige Positionierung bzw. Vertragserfüllung aufgefordert.
Sämtliche gesetzten Fristen sind verstrichen.
Namens and im Auftrag sowohl der Fa. [geïntimeerde] Management GmbH, als auch der Fa. [geïntimeerde] Bau GmbH,
kündigen
wir hiermit das zwischen Ihnen und der seinerzeitigen [geïntimeerde] Bau GmbH abgeschlossene Vertragsverhaltnis
fristlos, hilfsweise fristgerecht zum nächstmoglichen Zeitpunkt.”
EIG is in de brief voorts gesommeerd om uiterlijk op 7 juli 2017 over te gaan tot terugbetaling van het voorschot van € 60.000,--.
- l. Bij brief van 29 juni 2017 heeft de (Duitse) advocaat van EIG aan de (Duitse) advocaat van [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
“Auch die nunmehr erneut ausgesprochene Kündigung ist rechtlich wirkungslos, führt
jedoch dazu, dass sich Ihre Mandantschaft vertragsbrüchig hält, da das Objekt hätte weiter realisiert werden können. Deshalb wird Ihre Mandantschaft aufgefordert, den zweiten Teilbetrag in Höhe von 40.000,00 EUR unverzüglich, bis spätestens
13.07.2017
an eines der unten genannten Konten zu überweisen.”
  • m. EIG heeft het voorschot van € 60.000,-- niet aan [geïntimeerde] terugbetaald. [geïntimeerde] heeft geen aanvullende betaling van € 40.000,-- aan EIG gedaan.
  • n. Ter verzekering van verhaal van haar vordering heeft [geïntimeerde] ten laste van EIG conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A.
  • o. Het onroerend goed is door de eigenaren inmiddels verkocht aan derden.
Het geding bij de rechtbank
3.2.1. In het geding bij de rechtbank vorderde [geïntimeerde] in conventie, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang:
  • een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen [geïntimeerde] en EIG d.d. 8 december 2014/12 december 2014 door [geïntimeerde] bij brief van 21 juni 2017 is ontbonden;
  • veroordeling van EIG tot terugbetaling van het door [geïntimeerde] aan EIG betaalde voorschot van € 60.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 8 juli 2017;
  • veroordeling van EIG tot betaling van € 2.093,23 ter zake beslagkosten;
met veroordeling van EIG in de proceskosten.
3.2.2. Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] in de inleidende dagvaarding, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
EIG heeft jarenlang niet of nauwelijks iets gedaan om verkoop van het in de bemiddelingsovereenkomst bedoelde onroerend goed aan [geïntimeerde] te bewerkstelligen. EIG is hierdoor tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen uit de bemiddelingsovereenkomst, en in verzuim geraakt. Om die reden heeft [geïntimeerde] de bemiddelingsovereenkomst bij brief van 21 juni 2017 rechtsgeldig buitengerechtelijk ontbonden. EIG moet daarom het voorschot van € 60.000,-- dat [geïntimeerde] aan EIG heeft betaald, aan EIG terugbetalen.
3.2.3. EIG heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. Voortbouwend op haar verweer vorderde EIG in het geding bij de rechtbank in reconventie:
primair:
  • veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 40.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2017;
  • veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 160.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 september 2019;

subsidiair:

- veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een door de rechtbank krachtens artikel 7:411 lid 1 BW vast te stellen vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 september 2019;

primair en subsidiair:

- met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.4. Aan deze vordering heeft EIG, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[geïntimeerde] heeft nadat de bemiddelingsovereenkomst was gesloten, ten onrechte het standpunt ingenomen dat zij slechts gehouden was om alle deeleigendommen gelijktijdig af te nemen. [geïntimeerde] heeft in het verlengde daarvan medio 2016 ten onrechte geweigerd om de verkoop en levering van de twee grootste deeleigendommen alvast te laten plaatsvinden. [geïntimeerde] is dusdoende tekortgeschoten in de nakoming van de bemiddelingsovereenkomst, en dit heeft ertoe geleid dat de [geïntimeerde] niet de eigendom van de onroerende zaak heeft gekregen.
Dit brengt primair mee dat EIG op de voet van artikel 7:411 lid 2 BW recht heeft op het volle loon dat zij zou hebben ontvangen als de bemiddelingsovereenkomst geheel zou zijn uitgevoerd. Daaronder valt ook het bedrag van € 160.000,-- dat EIG zou hebben ontvangen voor het bemiddelen bij de verkrijgen van de bouwvergunning. Subsidiair moet het voorgaande ertoe leiden dat de rechter op de voet van artikel 7:411 lid 1 BW een aan EIG toekomend, naar redelijkheid vast te stellen deel van het overeengekomen loon bepaalt.
3.2.5. [geïntimeerde] heeft in reconventie verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.6. In het tussenvonnis van 12 juni 2019 heeft de rechtbank:
  • de incidentele vordering van EIG, ertoe strekkend dat de rechtbank Duits recht van toepassing zal verklaren op de bemiddelingsovereenkomst en de vorderingen van [geïntimeerde] , afgewezen;
  • EIG in de proceskosten van het incident veroordeeld;
  • de hoofdzaak naar de rol verwezen voor een conclusie van antwoord aan de zijde van EIG.
3.2.7. In het tussenvonnis van 12 juni 2019 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.2.8. In het beroepen eindvonnis van 27 mei 2020 heeft de rechtbank, samengevat, als volgt geoordeeld.
  • De Nederlandse rechter is bevoegd om van het geschil kennis te nemen. Op het geschil is Nederlands recht van toepassing (rov. 4.2 en 4.3).
  • De overeenkomst die partijen in december 2014 hebben gesloten, is een bemiddelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:425 BW (rov. 4.4).
  • EIG heeft bij haar werkzaamheden niet de zorg van een goed bemiddelaar in acht genomen. EIG is daardoor tekortgeschoten in de nakoming van de bemiddelingsovereenkomst en zij is na ingebrekestelling in verzuim geraakt. [geïntimeerde] heeft bij brief van 21 juni 2017 terecht de ontbinding van de bemiddelingsovereenkomst ingeroepen, zodat de in conventie gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is (rov. 4.10 tot en met 4.16).
  • Uit de ontbinding van de overeenkomst volgt dat EIG het door [geïntimeerde] betaalde voorschot van € 60.000,-- moet terugbetalen (rov. 4.16).
  • Omdat de ontbinding van de bemiddelingsovereenkomst niet aan enig tekortschieten van [geïntimeerde] toe te rekenen, maar wel aan EIG te wijten is, kan EIG geen aanspraak maken op loon. De vordering in reconventie moet daarom worden afgewezen (rov. 4.20).
Op grond van deze oordelen heeft de rechtbank, kort gezegd:
  • de hierboven in rov. 3.2.1 weergegeven vorderingen van [geïntimeerde] in conventie toegewezen;
  • het door [geïntimeerde] in conventie meer of anders gevorderde afgewezen;
  • EIG in de proceskosten van het geding in conventie veroordeeld;
  • de vorderingen van EIG in reconventie afgewezen;
  • EIG in de proceskosten van het geding in reconventie veroordeeld.
Het geding in hoger beroep
3.3.1. EIG heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. EIG heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot:
  • het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie;
  • het alsnog toewijzen van de vorderingen van EIG in reconventie;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
3.3.2. [geïntimeerde] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, met veroordeling van EIG in de proceskosten van het hoger beroep.
Bevoegde rechter en toepasselijk recht
3.4.1. [geïntimeerde] is gevestigd in Duitsland. Het geschil heeft dus internationale aspecten, zodat eerst de vraag beantwoord moet worden of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Het hof beantwoordt die vraag evenals de rechtbank bevestigend. Op grond van artikel 4 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Vo II) is de Nederlandse rechter in conventie bevoegd omdat EIG als gedaagde in conventie haar woonplaats heeft in Nederland. Ook in het geding in reconventie is de Nederlandse rechter bevoegd. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 8 lid 3 EEX-Vo II.
3.4.2. Tussen partijen staat in hoger beroep vast dat op hun geschil Nederlands recht van toepassing is. Beide partijen hebben zich beroepen op bepalingen uit het Nederlands Burgerlijk Wetboek.
Bij memorie van antwoord aangevoerde nadere gronden voor de vordering in conventie en voor het verweer in reconventie
3.5.1. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord de gronden van haar vordering in conventie deels veranderd althans vermeerderd. Zij heeft aan haar vordering nu (mede) de volgende stellingen ten grondslag gelegd.
  • Het door EIG genoemde artikel 7:411 BW is niet van toepassing op een bemiddelingsovereenkomst.
  • EIG heeft als bemiddelaar volgens artikel 7:426 lid 1 BW slechts recht op loon als de koopovereenkomst tussen [geïntimeerde] en de eigenaren van de onroerende zaak tot stand is gekomen. Omdat daarvan geen sprake meer zal zijn, heeft EIG geen recht op loon en moet zij het door haar ontvangen voorschot terugbetalen.
  • Aangezien het niet meer tot aankoop van het onroerend goed zal komen, volgt ook uit artikel 2 van de bemiddelingsovereenkomst dat EIG het door haar ontvangen voorschot op de bemiddelingsvergoeding aan [geïntimeerde] moet terugbetalen. Dat het niet tot de aankoop is gekomen, komt in de gegeven omstandigheden immers niet voor rekening van [geïntimeerde] .
  • Bij de brief van 21 juni 2017 heeft [geïntimeerde] de bemiddelingsovereenkomst opgezegd, hetgeen onverlet laat dat zij gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden wegens wanprestatie (randnummer 31 memorie van antwoord).
Naar het hof begrijpt, voert [geïntimeerde] deze stellingen mede aan als verweer in reconventie.
3.5.2. Het hof stelt voorop dat het [geïntimeerde] op grond van artikel 353 Rv in verband met artikel 130 Rv bevoegd is om bij memorie van antwoord de gronden van haar vordering in conventie te veranderen of te vermeerderen. Ook staat het [geïntimeerde] vrij om de gronden van haar verweer in reconventie bij de memorie van antwoord aan te vullen.
3.5.3. Het hof constateert dat de stellingen van [geïntimeerde] in de memorie van antwoord niet geheel consequent zijn. Bij randnummer 31 stelt zij dat zij de bemiddelingsovereenkomst bij de brief van 21 juni 2017 (niet heeft ontbonden maar) heeft opgezegd, maar uit het gestelde bij randnummer 33 lijkt te volgen dat zij haar beroep op ontbinding van de overeenkomst niet geheel prijsgeeft. Naar het hof begrijpt, legt [geïntimeerde] aan haar vorderingen nu primair ten grondslag dat EIG geen recht heeft op loon, en dus het voorschot moet terugbetalen, omdat de koopovereenkomst waarbij zij zou bemiddelen, niet meer tot stand zal komen. Voor zover toepassing moet worden gegeven aan artikel 2 van de bemiddelingsovereenkomst, meent [geïntimeerde] dat het feit dat het niet tot de aankoop van het onroerend goed is gekomen, in de gegeven omstandigheden niet voor haar rekening komt zodat ook dit moet leiden tot terugbetaling van het voorschot en het niet verschuldigd zijn van een nadere vergoeding.
3.5.4. Als een of meer grieven van EIG doel zouden treffen en dit zou leiden tot het oordeel dat EIG niet in de nakoming van de bemiddelingsovereenkomst is tekortgeschoten, zou het hof op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep moeten oordelen over de door [geïntimeerde] genoemde aanvullende grondslag voor haar vordering in conventie en verweer in reconventie. Het staat het hof ook vrij om die aanvullende grondslag en dat aanvullende verweer eerst te onderzoeken. Het hof acht daarvoor in dit geval redenen aanwezig. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de vraag of EIG in de nakoming van de bemiddelingsovereenkomst tekort is geschoten en of dit de ontbinding van de bemiddelingsovereenkomst rechtvaardigt, niet geheel op een lijn te stellen is met de vraag of het in de gegeven omstandigheden voor rekening van [geïntimeerde] komt (in de zin van artikel 2 van de bemiddelingsovereenkomst) dat de koopovereenkomst niet tot stand is gekomen.
3.5.5. EIG is na de door [geïntimeerde] genomen memorie van antwoord niet meer aan het woord geweest in deze procedure. Het hof acht het om bovenstaande redenen wenselijk dat EIG bij memorie na tussenarrest zal reageren op de nieuwe gronden die [geïntimeerde] in de memorie van antwoord aan haar vordering in conventie ten grondslag heeft gelegd, en die tevens gelden als verweer in reconventie. Het hof zal de zaak daartoe naar de rol verwijzen. Nadat EIG een memorie na tussenarrest heeft genomen, zal [geïntimeerde] nog bij antwoordmemorie na tussenarrest mogen reageren.
3.5.4. Het hof zal elk verder oordeel nu aanhouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 23 augustus 2022 voor een memorie na tussenarrest aan de zijde van EIG met het hiervoor in rov. 3.5.5 omschreven doel (waarna gelegenheid voor antwoordmemorie aan de zijde van [geïntimeerde] );
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, L.S. Frakes en T. van Malssen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 juli 2022.
griffier rolraadsheer