Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/344308 / HA ZA 19-205)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties 1 tot en met 13;
- de memorie van antwoord.
3.De beoordeling
- a. Op 17 oktober 2014 is door EIG aan [geïntimeerde] het onroerend goed, staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] (Duitsland) te koop aangeboden (hierna: het onroerend goed). Het onroerend goed behoorde aanvankelijk in eigendom toe aan één eigenaar, maar na diens overlijden zijn door vererving 10 personen gezamenlijk eigenaar geworden.
- b. Na een bezichtiging op 12 november 2014 heeft [geïntimeerde] aangegeven geïnteresseerd te zijn in de aankoop van het onroerend goed. [geïntimeerde] had de intentie om het gebouw af te breken en nieuwbouw te ontwikkelen.
- c. Tussen [geïntimeerde] en EIG is in december 2014 een overeenkomst gesloten (hierna aan te duiden als de bemiddelingsovereenkomst). Het doel van partijen was dat [geïntimeerde] de volledige eigendom ten aanzien van het onroerend goed zou verkrijgen in verband met de door haar te ontwikkelen nieuwbouw. EIG zou bemiddelen bij de totstandkoming van een koopovereenkomst daartoe tussen [geïntimeerde] en de gezamenlijke eigenaren. In de bemiddelingsovereenkomst staat onder meer het volgende:
E.I.G. wird [geïntimeerde] eine Rechnung in Hӧhe von insgesamt € 100.000,00 stellen. (…)
Dieser Betrag wird sich auf zwei Teilzahlungen verteilen. Der erste Teilbetrag in Hӧhe von € 60.000,00 ist sofort nach Rechnungseingang zahlbar, der zweite Teilbetrag in Hӧhe von € 40.000,00 wird zahlbar und fällig nach Erwerb des letzten Teileigentumsanteils.
Sollten aus Gründen die [geïntimeerde] nicht zu vertreten hat, nicht alle Teileigentumseinheiten erworben werden kӧnnen, oder wesentliche Einschränkungen hinsichtlich der Bebaubarkeit bestehen, verpflichtet sich E.I.G. zur Rückzahlung der bereits von [geïntimeerde] an E.I.G. bezahlten Projektentwicklungsgebühren.
(…)
[geïntimeerde] und E.I.G. vereinbaren ferner, dass eine 2. Projektentwicklungsgebühr an E.I.G. in Hӧhe von pauschal € 160.000,00 ohne BTW zur Zahlung fällig werden kann, wenn durch [geïntimeerde] vorliegender, Baugenehmigung Nutzflächen (NF) von mindestens 3.000 qm für Gewerbefläche, 7.700 qm für Wohnfläche sowie 250 Kfz-Stellplatze rechtskräftig genehmigt werden.
(…)”
- d. [geïntimeerde] heeft overeenkomstig artikel 1 van de bemiddelingsovereenkomst (reeds op 17 november 2014) een voorschot van € 60.000,-- aan EIG betaald.
- e. Bij e-mail van 22 mei 2016 heeft EIG aan [geïntimeerde] voorgesteld om alvast over te gaan tot aankoop van (de twee grootste) eigendomsdelen. Deze e-mail luidt, voor zover relevant, als volgt:
- f. [geïntimeerde] heeft daarop bij e-mail van 3 juni 2016 aan EIG kenbaar gemaakt dat alle eigendomsdelen op één en hetzelfde tijdstip aan haar geleverd c.q. door haar verworven moeten worden en dat zij niet over zal gaan tot aankoop van twee eigendomsdelen in de hoop dat de overige delen zullen volgen (“
- g. Bij daaropvolgende e-mail van 7 juni 2016 heeft EIG aan [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
- i. Bij brief van 27 maart 2017 heeft (de Duitse advocaat van) [geïntimeerde] de eerder gestelde termijn (tot en met 31 maart 2017) verlengd tot en met 31 mei 2017.
- j. Tussen de (Duitse) advocaten van partijen is vervolgens enige tijd gecorrespondeerd, waarbij de wederzijdse standpunten uiteen zijn gezet. Dit heeft niet geleid tot een minnelijke oplossing.
- k. Bij brief van 21 juni 2017 heeft de (Duitse) advocaat van [geïntimeerde] aan EIG onder meer het volgende meegedeeld:
- m. EIG heeft het voorschot van € 60.000,-- niet aan [geïntimeerde] terugbetaald. [geïntimeerde] heeft geen aanvullende betaling van € 40.000,-- aan EIG gedaan.
- n. Ter verzekering van verhaal van haar vordering heeft [geïntimeerde] ten laste van EIG conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A.
- o. Het onroerend goed is door de eigenaren inmiddels verkocht aan derden.
- een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen [geïntimeerde] en EIG d.d. 8 december 2014/12 december 2014 door [geïntimeerde] bij brief van 21 juni 2017 is ontbonden;
- veroordeling van EIG tot terugbetaling van het door [geïntimeerde] aan EIG betaalde voorschot van € 60.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 8 juli 2017;
- veroordeling van EIG tot betaling van € 2.093,23 ter zake beslagkosten;
- veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 40.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2017;
- veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 160.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 september 2019;
subsidiair:
primair en subsidiair:
- de incidentele vordering van EIG, ertoe strekkend dat de rechtbank Duits recht van toepassing zal verklaren op de bemiddelingsovereenkomst en de vorderingen van [geïntimeerde] , afgewezen;
- EIG in de proceskosten van het incident veroordeeld;
- de hoofdzaak naar de rol verwezen voor een conclusie van antwoord aan de zijde van EIG.
- De Nederlandse rechter is bevoegd om van het geschil kennis te nemen. Op het geschil is Nederlands recht van toepassing (rov. 4.2 en 4.3).
- De overeenkomst die partijen in december 2014 hebben gesloten, is een bemiddelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:425 BW (rov. 4.4).
- EIG heeft bij haar werkzaamheden niet de zorg van een goed bemiddelaar in acht genomen. EIG is daardoor tekortgeschoten in de nakoming van de bemiddelingsovereenkomst en zij is na ingebrekestelling in verzuim geraakt. [geïntimeerde] heeft bij brief van 21 juni 2017 terecht de ontbinding van de bemiddelingsovereenkomst ingeroepen, zodat de in conventie gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is (rov. 4.10 tot en met 4.16).
- Uit de ontbinding van de overeenkomst volgt dat EIG het door [geïntimeerde] betaalde voorschot van € 60.000,-- moet terugbetalen (rov. 4.16).
- Omdat de ontbinding van de bemiddelingsovereenkomst niet aan enig tekortschieten van [geïntimeerde] toe te rekenen, maar wel aan EIG te wijten is, kan EIG geen aanspraak maken op loon. De vordering in reconventie moet daarom worden afgewezen (rov. 4.20).
- de hierboven in rov. 3.2.1 weergegeven vorderingen van [geïntimeerde] in conventie toegewezen;
- het door [geïntimeerde] in conventie meer of anders gevorderde afgewezen;
- EIG in de proceskosten van het geding in conventie veroordeeld;
- de vorderingen van EIG in reconventie afgewezen;
- EIG in de proceskosten van het geding in reconventie veroordeeld.
- het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie;
- het alsnog toewijzen van de vorderingen van EIG in reconventie;
- Het door EIG genoemde artikel 7:411 BW is niet van toepassing op een bemiddelingsovereenkomst.
- EIG heeft als bemiddelaar volgens artikel 7:426 lid 1 BW slechts recht op loon als de koopovereenkomst tussen [geïntimeerde] en de eigenaren van de onroerende zaak tot stand is gekomen. Omdat daarvan geen sprake meer zal zijn, heeft EIG geen recht op loon en moet zij het door haar ontvangen voorschot terugbetalen.
- Aangezien het niet meer tot aankoop van het onroerend goed zal komen, volgt ook uit artikel 2 van de bemiddelingsovereenkomst dat EIG het door haar ontvangen voorschot op de bemiddelingsvergoeding aan [geïntimeerde] moet terugbetalen. Dat het niet tot de aankoop is gekomen, komt in de gegeven omstandigheden immers niet voor rekening van [geïntimeerde] .
- Bij de brief van 21 juni 2017 heeft [geïntimeerde] de bemiddelingsovereenkomst opgezegd, hetgeen onverlet laat dat zij gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden wegens wanprestatie (randnummer 31 memorie van antwoord).