ECLI:NL:GHSHE:2022:2350

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
200.286.108_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van arbitraal vonnis en toepassing van termijn ex artikel 1065 lid 7 Rv

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis. De eiseres, aangeduid als [appellante], had het hof verzocht om het arbitraal vonnis van 10 december 2019 en de rectificatie van 30 juni 2020 te vernietigen. De zaak betreft een geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde], een belastingadvies- en accountancykantoor, over de afwikkeling van een maatschap die per 1 januari 2006 is beëindigd. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 23 februari 2021 geoordeeld dat [appellante] ontvankelijk is in haar vordering tot vernietiging, maar dat de gronden voor vernietiging beperkt zijn tot de in het rectificatieverzoek aan de orde gestelde fouten.

Het hof heeft vastgesteld dat de vordering tot vernietiging tijdig is ingesteld, maar dat de gronden voor vernietiging niet volledig ontvankelijk zijn. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van [appellante] tot vernietiging van het arbitraal vonnis niet toewijsbaar is, omdat het scheidsgerecht zich niet aan de opdracht heeft gehouden en de rectificatie correct is uitgevoerd. De vorderingen van [appellante] zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten zijn vastgesteld op € 17.709,-, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Het hof heeft het arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.286.108/01
arrest van 12 juli 2022
in de zaak van
[de vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats ],
eiseres,
hierna aan te duiden als [appellante ],
advocaat: mr. R.C.M. Michielsen te Uden,
tegen
Belastingadvies- en Accountancykantoor [belasting- en adviesgroep B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats ],
gedaagde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
advocaat: mr. R.L.A. van Buul te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 23 februari 2021 in de procedure tot vernietiging van het door het Nederlands Arbitrage Instituut (hierna ook: het scheidsgerecht) gewezen vonnis van 10 december 2019 en de rectificatie van 30 juni 2020 (zaaknummer NAI 4590).

4.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 23 februari 2021
  • de conclusie van antwoord van 6 april 2021 (genaamd ‘memorie van antwoord’)
  • de conclusie van repliek van 6 juli 2021 met producties 1 t/m 5
  • de conclusie van dupliek van 14 september 2021 met producties H1 t/m H4
  • de namens [appellante ] bij brief van 5 mei 2022 in het geding gebrachte producties 6 t/m 11
  • de mondelinge behandeling van 12 mei 2022 waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
Namens [appellante ] is bij H12-formulier van 11 mei 2022 productie 12 toegezonden. In verband met de korte termijn waarop de mondelinge behandeling in deze zaak was bepaald, had het hof – in zoverre in afwijking van artikel 87 lid 6 Rv – bepaald dat eventuele producties uiterlijk op 6 mei 2022 in het geding moesten worden gebracht. Productie 12 is dus te laat toegezonden, zodat het hof deze buiten beschouwing laat.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

5.De verdere beoordeling

De feiten
5.1.
Het hof gaat bij de verdere beoordeling uit van de volgende feiten.
a) [appellante ] (of haar rechtsvoorganger) en [geïntimeerde] zijn bij overeenkomst van 30 augustus 1997 een maatschap aangegaan voor de exploitatie van een belastingadvies- en accountantskantoor. In de maatschapsovereenkomst is het volgende bepaald:
“(…)
Artikel 22:
AFWIKKELING
1. Bij het eindigen van de maatschap is iedere vennoot in het vermogen van de maatschap gerechtigd voor het bedrag, waarvoor hij ingevolge het bepaalde in artikel 4 leden 4 en 5 in de boeken is gecrediteerd, vermeerderd of verminderd met zijn aandeel in de winst of het verlies, gemaakt of geleden in het laatste boekjaar blijkens de balans en winst- en verliesrekening opgemaakt overeenkomstig het in artikel 14 bepaalde.
2. Op de na beëindiging der vennootschap op te maken balans zullen de activa en passiva der maatschap worden opgenomen tegen de werkelijke waarde en zal de goodwill worden geactiveerd zoals bepaald in lid 3 hierna.
3. De goodwill, waaronder in casu wordt verstaan stille reserves, klantenkring en onderhanden werk, wordt berekend overeenkomstig artikel 5 leden 3 en 5 en de bijlage 4, 5, 6 en 7.
(…)
Artikel 30:
GESCHILLEN
(…)
2. Alle geschillen, welke mochten ontstaan naar aanleiding van de onderhavige overeenkomst dan wel van nadere overeenkomsten, die daarvan het gevolg mochten zijn, zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) (…)
3. Het scheidsgerecht zal bestaan uit één arbiter. De plaats van arbitrage zal zijn gelegen in ’s-Hertogenbosch.”
b) In een overeenkomst van 9 november 2005 tussen [geïntimeerde] en [de accountants b.v.] (hierna: [de accountants b.v.]) is in artikel 3 lid 1 het volgende bepaald:
“Vanaf 1 januari 2006 zal [de accountants b.v.] tezamen met [de vennootschap], verder te noemen “[appellante ]” een nieuwe maatschap gaan vormen, welke maatschap de werkzaamheden van de maatschap “[geïntimeerde] Accountants en Adviesgroep” zal overnemen en voortzetten.”
c) Tussen [geïntimeerde] en [appellante ] is een geschil ontstaan over de afwikkeling van de (voorheen) tussen hen bestaande maatschap. In een door [geïntimeerde] tegen [appellante ] aangespannen procedure over dit geschil heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch bij tussenvonnis van 11 augustus 2010 (ECLI:NL:RBSHE:2010:9608) onder meer als volgt overwogen:
“(…)
3.2.
Vennoten van de oude maatschap waren [[geïntimeerde]] en [[appellante ]]. [[geïntimeerde]] is per 1 januari 2006 uit de oude maatschap getreden. Omdat de oude maatschap op het moment dat [[geïntimeerde]] uittrad twee vennoten had – van toetreding van [[de accountants b.v.]] tot de oude maatschap was blijkens de hiervoor bedoelde intentieverklaring en de daaruit voortvloeiende overeenkomst geen sprake – was het gevolg van die uittreding de ontbinding van de oude maatschap. Een maatschap met één vennoot is naar haar aard immers onmogelijk. Van voortzetting van de oude maatschap kan dus geen sprake zijn geweest. Vervolgens diende in beginsel vereffening en verdeling van de oude maatschap plaats te vinden, in het onderhavige geval krachtens het bepaalde in de artikelen 22, 23 en 24 van de maatschapsovereenkomst.
(…)”
d) Bij gedeeltelijk eindvonnis van 18 mei 2011 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch als volgt geoordeeld:
“(…)
2.4.
Gelet op het vorenstaande blijft de rechtbank bij wat zij in het tussenvonnis van 11 augustus 2010 in r.o. 3.2 heeft overwogen. De “oude” maatschapsovereenkomst is beëindigd, zij het niet op een in de maatschapsovereenkomst voorziene wijze, maar door wederzijds goedvinden. Dit maakt voor de afwikkeling van de maatschapsovereenkomst geen verschil. De rechtbank volgt derhalve [[geïntimeerde]] in haar standpunt dat vereffening nog dient plaats te vinden. Die (definitieve) vereffening is geen voorwerp van het onderhavige geschil, [[geïntimeerde]] vordert namelijk een voorschot op het bedrag dat zij in het kader van de vereffening dient te ontvangen.
De rechtbank heeft [appellante ] vervolgens in dit vonnis veroordeeld om aan [geïntimeerde] inzage te verschaffen in de administratie die ten grondslag heeft gelegen aan de jaarstukken over 2005 van de maatschap tussen [geïntimeerde] en [appellante ]. De rechtbank heeft [appellante ] veroordeeld om een voorschot te betalen op de vereffening aan [geïntimeerde]. Tegen dit vonnis is in zoverre geen hoger beroep ingesteld.
e) In een volgende procedure heeft [geïntimeerde] gevorderd veroordeling van [appellante ] tot betaling van een bedrag van € 1.094.696,54 met rente, en veroordeling van [appellante ] tot het ter hand stellen aan [geïntimeerde] van de volledige boekhouding van de maatschap zoals die tussen hen bestond. [geïntimeerde] heeft aan het gevorderde geldbedrag ten grondslag gelegd dat de maatschap vereffend diende te worden. Bij vonnis van 26 april 2017, in een door [appellante ] opgeworpen bevoegdheidsincident (ECLI:NL:RBOBR:2017:2527), heeft de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, anders dan de rechtbank in de eerste procedure, geoordeeld dat zij niet bevoegd is kennis te nemen van het geschil gelet op het arbitragebeding in de maatschapsovereenkomst van 30 augustus 1997.
Het arbitraal geding
5.2.1.
[geïntimeerde] heeft op 13 oktober 2017 een verzoek tot arbitrage ingediend bij het scheidsgerecht. [geïntimeerde] heeft onder meer gevorderd veroordeling van [appellante ] tot betaling van een bedrag van € 763.216,- met rente, en tot het geven van inzage in de administratie van de maatschap.
5.2.2.
[geïntimeerde] heeft aan deze vorderingen het volgende ten grondslag gelegd. De maatschap tussen [geïntimeerde] en [appellante ] is per 1 januari 2006 met wederzijds goedvinden beëindigd. [appellante ] is vervolgens met [de accountants b.v.] een nieuwe maatschap aangegaan. Afwikkeling van de maatschap heeft nog niet kunnen plaatsvinden onder meer omdat [appellante ] onvoldoende inzicht heeft gegeven in de administratie. [de accountants b.v.] is nimmer toegetreden tot de (voorheen) tussen [geïntimeerde] en [appellante ] bestaande maatschap, aldus [geïntimeerde].
5.2.3.
[appellante ] heeft de vordering van [geïntimeerde] bestreden.
5.2.4.
In het vonnis van 10 december 2019 heeft het scheidsgerecht zich verenigd met wat de rechtbank ’s-Hertogenbosch in rov. 3.2 van het vonnis van 11 augustus 2010 heeft overwogen, namelijk dat [de accountants b.v.] niet is toegetreden tot de oude maatschap tussen [geïntimeerde] en [appellante ], welke maatschap nog moet worden afgewikkeld. Het scheidsgerecht heeft vastgesteld dat aan kapitaal inclusief rente aan [geïntimeerde] een bedrag toekomt van € 355.945,- met rente, en heeft [appellante ] veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [geïntimeerde].
5.2.5.
Op verzoek van [appellante ] heeft het scheidsgerecht het vonnis van 10 december 2019, op grond van artikel 47 NAI Reglement, bij beslissing van 30 juni 2020 verbeterd, in die zin dat het dictum van het vonnis zo moet worden gelezen dat aan kapitaal inclusief rente aan [geïntimeerde] een bedrag toekomt van € 350.841,- met rente, en dat [appellante ] wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [geïntimeerde].
Het geding bij het hof
5.3.1.
Bij dagvaarding van 29 september 2020 heeft [appellante ] [geïntimeerde] gedagvaard en de vernietiging gevorderd van het arbitraal vonnis van 10 december 2019 en de rectificatie van 30 juni 2020.
5.3.2.
Bij tussenarrest van 23 februari 2021 heeft het hof geoordeeld dat [appellante ] ontvankelijk is in de door haar ingestelde vordering tot vernietiging en daartoe als volgt overwogen:
“(…)
2.4.
Het hof oordeelt als volgt. In het arbitrale vonnis van 10 december 2019 is beslist over de gehele vordering. Dat kwalificeert het vonnis van 10 december 2019 als een eindvonnis. In het vonnis van 30 juni 2020 heeft het scheidsgerecht beslist op het verzoek van [appellante ] om vier fouten te corrigeren. Het scheidsgerecht heeft twee fouten (een kennelijke rekenfout en een kennelijke verschrijving), op de voet van artikel 47 NAI Reglement op 30 juni 2020 gerectificeerd. Voor het overige is het rectificatieverzoek afgewezen. Dit kwalificeert het vonnis van 30 juni 2020 als een herstelvonnis in de zin van artikel 1060 Rv.
2.5.
Op grond van het bepaalde in artikel 1064a lid 2 Rv is de termijn waarbinnen een vordering tot vernietiging uiterlijk moet worden ingesteld drie maanden. Artikel 1065 lid 7 Rv bepaalt in afwijking van deze regel dat de termijn voor het instellen van een vordering tot vernietiging vervalt drie maanden na de dag van verzending van de verbetering van het vonnis zoals bedoeld in artikel 1060 Rv.
2.6.
De verbetering van het vonnis dateert van 30 juni 2020. De datum van verzending van deze verbetering is het hof onbekend, maar aangezien de dagvaarding tot vernietiging van arbitrale vonnissen dateert van 29 september 2020 en dus is uitgebracht binnen de termijn van drie maanden na de dag van de verbetering, is de conclusie dat [appellante ] ontvankelijk is in haar vordering tot vernietiging.
(…)
5.3.3.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellante ], althans tot afwijzing van diens vordering, met veroordeling van [appellante ] in de proceskosten.
Ontvankelijkheid
5.4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de ontvankelijkheid van [appellante ] aan de orde gesteld, in het bijzonder de beperkingen die uit toepassing van artikel 1065 lid 7 Rv voortvloeien voor de gronden die voor vernietiging kunnen worden voorgedragen, namelijk dat deze gronden in dit geval beperkt dienen te zijn tot de in het rectificatieverzoek aan de orde gestelde fouten. Partijen hebben zich daarover tijdens de mondelinge behandeling uitgelaten.
5.4.2.
Uit artikel 1065 lid 7 Rv volgt dat de in artikel 1064a lid 2 Rv bepaalde termijn voor het instellen van de vordering tot vernietiging, op de grond dat het scheidsgerecht zich niet aan de opdracht heeft gehouden, vervalt drie maanden na de dag van verzending van de rectificatie van het vonnis dan wel de mededeling van de afwijzing van het verzoek tot rectificatie. Nu de dagvaarding dateert van 29 september 2020, heeft [appellante ] zijn vordering tot vernietiging van het herstelvonnis van 30 juni 2020 tijdig ingesteld, zoals het hof reeds heeft geoordeeld in het tussenarrest van 23 februari 2021.
5.4.3.
Het vorenstaande heeft tot gevolg dat [appellante ] in zijn vordering kan worden ontvangen voor zover hij – op de in zijn verzoek tot rectificatie van het eindvonnis genoemde gronden – betoogt dat het scheidsgerecht zich niet aan de opdracht heeft gehouden. Voor het overige zal [appellante ] in zijn vordering in de hoofdzaak niet-ontvankelijk worden verklaard. In zoverre komt het hof, voor zover nodig, terug op de beslissing in het tussenarrest van 23 februari 2021. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Met betrekking tot een aanvullend vonnis in de zin van artikel 1061 lid 1 Rv, geldt de verlenging van de termijn van artikel 1064a lid 2 zin Rv, gelet op het bepaalde in artikel 1065 lid 6 en lid 7, eerste en tweede zin, Rv uitsluitend indien en voorzover de vordering tot vernietiging betrekking heeft op de grond dat het scheidsgerecht zich niet aan de opdracht heeft gehouden omdat het heeft nagelaten te beslissen over een onderdeel van het gevorderde. Voor alle overige gronden tot vernietiging geldt blijkens de parlementaire geschiedenis de termijn van artikel 1064a lid 2 Rv: “Indien het verzoek tot een aanvullend vonnis geheel of ten dele is afgewezen, kan, ingevolge het gewijzigde zesde lid van artikel 1065, daarna eveneens de vordering tot vernietiging worden ingesteld. In beide gevallen is er sprake van een aparte vorderingsactie van een vonnis waarin een scheidsgerecht heeft nagelaten, te beslissen omtrent een of meer zaken welke aan zijn oordeel waren onderworpen. (…) Bestaan er nog andere gronden tegen het oorspronkelijke vonnis, dan dienen deze in een vordering tot vernietiging binnen de termijn van artikel 1064, derde lid, voor de rechtbank te worden gebracht. Zo kan men twee vorderingsacties tegen hetzelfde vonnis hebben lopen. Indien de vordering tot vernietiging gericht tegen het oorspronkelijke vonnis nog hangende is op het moment van het instellen van de vordering tot vernietiging van het vonnis waarin een scheidsgerecht heeft nagelaten, te beslissen omtrent een of meer zaken welke aan zijn oordeel waren onderworpen, dan ligt voor de hand, beide procedures te doen voegen.” (memorie van antwoord, Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 18464, nr. 6, p. 38).
Op grond van artikel 1065 lid 7, derde zin, Rv, is het in de eerste en tweede zin van artikel 1065 lid 7 Rv bepaalde van overeenkomstige toepassing op de rectificatie van het vonnis, bedoeld in artikel 1060 Rv. In geval van rectificatie van een arbitraal vonnis, geldt de verlenging van de termijn van artikel 1064a lid 2 Rv daarom uitsluitend indien en voorzover de vordering tot vernietiging betrekking heeft op de grond dat het scheidsgerecht zich niet aan de opdracht heeft gehouden omdat het arbitraal vonnis een of meer kennelijke fouten bevat. Voor alle overige gronden tot vernietiging geldt de termijn van artikel 1064a lid 2 Rv.
5.4.4.
Het arbitraal eindvonnis dateert van 10 december 2019. Anders dan [appellante ] heeft aangevoerd, is bij de rectificatie de datum waarop het eindvonnis is gewezen niet gewijzigd. Dat volgt niet uit de rectificatie, terwijl artikel 47 lid 6 sub d NAI-reglement uitdrukkelijk bepaalt dat na rectificatie de datum van het vonnis waarop de rectificatie betrekking heeft bepalend blijft. De dagvaarding waarbij [appellante ] de vernietiging heeft gevorderd van dit vonnis dateert van 29 september 2020. Gelet op het bepaalde in artikel 1058 leden 1 en 2 Rv was de termijn van artikel 1064a lid 2 tweede zin Rv op dat moment verstreken. De bevoegdheid om een vordering tot vernietiging in te stellen is daarom, voor zover deze andere gronden betreft dan de grond dat het scheidsgerecht zich niet aan de opdracht heeft gehouden omdat het eindvonnis een of meer kennelijke fouten bevat, vervallen. In zoverre is [appellante ] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
5.4.5.
In het rectificatieverzoek heeft [appellante ] aangevoerd dat het scheidsgerecht heeft verzuimd iets uit te spreken over het winstaandeel van [de accountants b.v.] over het jaar 2005, dat in de concept-jaarrekening van 2005 is opgenomen onder de post ondernemingsvermogen (rectificatieverzoek 7 februari 2020, punt 4). In de dagvaarding stelt [appellante ] dit punt opnieuw aan de orde. De overige door [appellante ] aangevoerde gronden voor de gevorderde vernietiging hebben geen betrekking op de gestelde kennelijke fouten die in het rectificatieverzoek aan de orde zijn gesteld, zodat het hof daaraan voorbijgaat. Voor zover deze gronden voor het eerst bij conclusie van repliek zijn aangevoerd, gaat het hof daar bovendien aan voorbij omdat deze uiterlijk bij dagvaarding hadden moeten worden voorgedragen (artikel 1064a lid 4 Rv).
Winstaandeel [de accountants b.v.]
5.5.1.
Het scheidsgerecht heeft over het rectificatieverzoek (punt 4) geoordeeld dat geen sprake is van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent in de zin van artikel 47 NAI-reglement, omdat - verkort weergegeven - dit een post betreft die door [appellante ] niet als correctiepost in de arbitrage is ingebracht en zodoende geen onderdeel vormde van het geschil tussen partijen (rov. 3.5 sub IV van de rectificatie). Het hof overweegt dat uit wat [appellante ] heeft aangevoerd ten aanzien van de wijze waarop het scheidsgerecht het winstaandeel van [de accountants b.v.] zoals vermeld in de concept-jaarrekening 2005 heeft betrokken in de berekening van de verdeling van het maatschapsvermogen, niet volgt dat en waarom toch sprake zou zijn van een kennelijke fout in de zin van artikel 47 NAI-reglement. In het bijzonder heeft [appellante ] niet geconcretiseerd wanneer en op welke wijze hij in de arbitrage de betreffende post als correctiepost heeft voorgedragen. Reeds om deze redenen, daarbij mede lettend op de terughoudende rechterlijke toetsing die bij een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis geëigend is, kan niet worden geconcludeerd dat het scheidsgerecht zich niet aan de opdracht heeft gehouden, het vonnis en/of de rectificatie niet met redenen is omkleed, of het vonnis en/of de rectificatie, dan wel de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen, strijdt met de openbare orde. De vernietigingsvordering van [appellante ] is dan ook niet toewijsbaar.
5.5.2.
Ten overvloede is het hof van oordeel dat, anders dan [appellante ] in het rectificatieverzoek heeft aangevoerd, het scheidsgerecht niet heeft verzuimd te beslissen over deze post in de concept-jaarrekening 2005 op basis waarvan de verdeling is berekend. Het scheidsgerecht heeft dit bovendien correct gedaan. Het scheidsgerecht is, net zoals partijen, bij de berekening uitgegaan van het nettoresultaat zoals opgenomen in de concept-jaarrekening: € 924.567,-. Vervolgens heeft het scheidsgerecht, na debat daarover tussen partijen, op dit resultaat correcties aangebracht ten aanzien van een aantal posten, waarna een “te verdelen ‘overwinst’” resteerde van € 801.361,- (eindvonnis, 8.8, blz. 14). Deze overwinst heeft het scheidsgerecht vervolgens 50/50 verdeeld tussen [appellante ] en [geïntimeerde]. Dat is juist, aangezien uit de beslissing van het scheidsgerecht dat [de accountants b.v.] niet is toegetreden tot de oude maatschap tussen [geïntimeerde] en [appellante ], immers noodzakelijkerwijs voortvloeit dat [de accountants b.v.] geen aanspraak heeft op een winstaandeel en dat het winstaandeel van 25% - dat in de concept-jaarrekening aan [de accountants b.v.] was toebedeeld ten koste van [geïntimeerde] - weer aan [geïntimeerde] moet worden toebedeeld, zodat het winstaandeel van [geïntimeerde] 50% bedraagt. Hiermee heeft het scheidsgerecht tevens een beslissing genomen over het bedrag van het winstaandeel van [de accountants b.v.] zoals vermeld in de concept-jaarrekening. Dit bedrag (“aandeel in het resultaat” ad € 217.617 -/- privé-opnamen ad € 82.582,- = € 135.035,-) was immers gebaseerd op een winstaandeel van 25% voor [de accountants b.v.] (concept-jaarrekening 2005, productie 8 bij memorie van eis, blz. 7, 8 en 18).
Conclusie en proceskosten
5.6.
De slotsom is dat de vorderingen van [appellante ] moeten worden afgewezen. [appellante ] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op:
– griffierecht € 5.517,-
– salaris advocaat
(3 punten x tarief VI)
€ 12.192,-
totaal € 17.709,-.

6.De uitspraak

Het hof:
wijst de vorderingen van [appellante ] af;
veroordeelt [appellante ] in de proceskosten, en stelt die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vast op € 17.709,-, en voor wat betreft de nakosten op € 163,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat het bedrag van € 17.709,- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 163,- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 248,- vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.H. Molin, B.E.L.J.C. Verbunt en C.B.M. Scholten van Aschat en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 juli 2022.
griffier rolraadsheer