3.1.De rechtbank heeft in rov. 2.1 t/m 2.11 van het tussenvonnis van 19 september 2018 de feiten vastgesteld. Deze feitenvaststelling is niet betwist, zodat deze ook in hoger beroep uitgangspunt is. Dit feitenoverzicht wordt hierna herhaald en aangevuld met andere relevante feiten, die als enerzijds gesteld en anderzijds niet voldoende gemotiveerd betwist vaststaan.
Waar nodig zal het hof bij de beoordeling van de grieven meer feiten vermelden en bij de beoordeling betrekken.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.[appellant] heeft in verband met de ver- en nieuwbouw van zijn woning, gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning), op 10 oktober 2011 een koop/aannemingsovereenkomst gesloten met B.V. Installatiebedrijf [[X]] (hierna: [[X]] ). Bovenaan de schriftelijke overeenkomst staat onder meer:
“Ons kenmerk :[kenmerk]
Datum : 06-10-2011
Onderwerp :OPDRACHTBEVESTIGING”
Op pagina 2 staat het “Termijnschema betaling” en daarin staat, voor zover relevant:
“5e termijn (rato werk nader te bepalen € 11.100,00 Excl. 19% BTW Bij oplevering
6e termijn (garantietermijn 3%) € 3.360,00 Excl. 19% BTW 3 maanden na
oplevering”
Op grond van deze overeenkomst diende [[X]] onder meer een warmtepompinstallatie inclusief airco-installatie (hierna: waterpompinstallatie) te leveren en installeren in de woning van [appellant] . De totale aanneemsom voor het werk bedroeg € 111.000,00 (excl. btw); met de levering en installatie van de waterpomp was een bedrag van € 37.000,- gemoeid.
3.1.2.Kort na het sluiten van de overeenkomst hebben werknemers van [[X]] de warmtepompinstallatie geleverd en zijn zij gestart met het uitvoeren van de overige (installatie)werkzaamheden.
3.1.4.[[X]] is op 3 januari 2013 failliet verklaard.
3.1.5.[geïntimeerde] heeft op 21 januari 2013 met de curator in het faillissement van [[X]] een “OVEREENKOMST VAN KOOP EN VERKOOP VAN ENIGE BEDRIJFSGEBONDEN ACTIVA UIT FAILLISSEMENT” gesloten (hierna ook: de activatransactie). In deze overeenkomst staat, voor zover van belang:
“(…)
Art. 2 Koop en verkoop Activa
1. Overeenkomstig de bepalingen en voorwaarden van deze Overeenkomst verklaart Koper per overdrachtsdatum van de Curator te kopen gelijk de Curator verklaart per de overdrachtsdatum aan Koper te verkopen de Activa.
2. De Activa omvatten de volgende goederen:
a.
(…)
b.
(…)
c.
De handelsvorderingen van Gefailleerde blijkend uit de openstaande postenlijst per 21 december 2012 die alsBijlage IIaan deze overeenkomst is gehecht, met uitzondering van de vorderingen en van het onderhandenwerk ten aanzien van het project “Simeonshof” partijen genoegzaam bekend. (…)
Koper verbindt zich jegens Curator om de door Koper gewenste werknemers aanstonds na Overdrachtsdatum een aanbod te doen (voor zichzelf of een door een door haar aan te wijzen vennootschap) om zo spoedig mogelijk bij haar in dienst te treden op basis van arbeidsovereenkomsten zoals die binnen de branche gebruikelijk zijn en overigens op voorwaarden overeenkomstig de eventueel toepasselijke CAO.
Art. 7 Verplichtingen Curator
1.
(…)
2.
Koper heeft het recht en de mogelijkheid om de aan Gefailleerde in opdracht verstrekte werken - met uitzondering van het project “Simeonshof” – alsmede de door Gefailleerde afgesloten onderhoudscontracten voor eigen rekening af te maken althans voort te zetten. Indien en voor zover Koper een overname van de overeenkomst door middel van contractsoverneming wenst te bewerkstelligen, is de Curator gehouden daaraan zijn medewerking te verlenen.
3.1.6.[appellant] is in mei 2013 in de woning gaan wonen.
3.1.7.De warmtepompinstallatie heeft diverse storingen gehad. [appellant] heeft die steeds gemeld bij [geïntimeerde] en [geïntimeerde] heeft vervolgens herstelwerkzaamheden verricht.
3.1.8.Bij e-mail van 10 december 2013 heeft [[X]] (met e-mailadres: [e-mailadres] ) aan [appellant] onder meer het volgende geschreven:
“
Wat betreft de project afwikkeling zullen we deze week de laatste termijn en het uitgevoerde meerwerk factureren (…)”
Vervolgens heeft aan [appellant] een factuur verstuurd met [factuurnr. 1] en factuurdatum 13-12-2013. Bovenaan deze factuur staat:
“Uw orderdatum: 06-10-2011
Uw referentie: opdrachtbevestiging [kenmerk] ”.
Verder staat op deze factuur onder meer:
“Hiermede debiteren wij uw rekening voor in uw opdracht uitgevoerde werkzaamheden ten behoeve van bovengenoemde referentie.
Conform onze aanbieding alsmede uw opdracht.
Aanneemsom exclusief B.T.W. en
eventueel meer- en minderwerk eur 111.000,00
Meerwerk eur 8.263,28
(…)
Nog te factureren
906 1,00 6e termijn 3% garantietermijn (…) EUR 3.360,00
600 1,00 meerwerk vlgs. spec. (…) EUR 8.263,28
------------------
Factuurbedrag excl. B.T.W. EUR 11.623,28
B.T.W. 21,00% EUR 2.440,89
FACTUURBEDRAG
-------------------------
EUR 14.064,17”
Voor deze factuur heeft [geïntimeerde] op 16 juni 2014 een creditfactuur verzonden voor het totaalbedrag van € 14.064,17.
3.1.9.Ook heeft [geïntimeerde] heeft aan [appellant] een factuur gestuurd met [factuurnr. 2] en factuurdatum 16-06-2014. Ook op deze factuur staat genoemde orderdatum en referentie. Verder staat op deze factuur, voor zover van belang:
900 1,00 6e termijn: geleverde materialen EUR 2.583,45
900 1,00 6e termijn: Arbeid EUR 9.039,83”
Het totaalbedrag van deze factuur inclusief BTW bedraagt € 12.708,19 (namelijk 21% ad
€ 542,52 over de geleverde materialen en 6% over arbeid ad € 542,39). Deze factuur is bij creditnota van 25 september 2014 gecrediteerd voor een bedrag van € 5.155,25.
3.1.10.Op 16 augustus 2015 gaf de warmtepompinstallatie wederom een storing aan en bleek er een lekkage te zijn in de technische ruimte. [appellant] heeft dit op 16 augustus 2015 aan [geïntimeerde] gemeld. Een monteur van [geïntimeerde] heeft de waterpompinstallatie begin september 2015 bekeken en op 9 september 2015 is de warmtepompinstallatie onderzocht door de leverancier, Alklima. De bevindingen van de leverancier zijn neergelegd in een rapportage en komen er in het kort op neer dat in ieder geval met zekerheid de warmtepompboiler - naar het hof begrijpt: onderdeel van de warmtepompinstallatie - moet worden vervangen.
3.1.11.[appellant] heeft [geïntimeerde] bij brief van 23 september 2015 verzocht de schade aan de warmtepompinstallatie te herstellen en [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de geleden schade als gevolg van het feit dat de warmtepompinstallatie nooit naar behoren heeft gefunctioneerd.
3.1.12.Bij brief van 2 oktober 2015 heeft [geïntimeerde] aansprakelijkheid afgewezen. [geïntimeerde] heeft er in dat verband op gewezen dat de warmtepompinstallatie op 13 december 2012 is geleverd en dat de overeengekomen garantietermijn reeds is verstreken, omdat op grond van de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven 2007 (hierna: ALIB) de aansprakelijkheid van de technisch aannemer vervalt na verloop van zes maanden na de oplevering van de werkzaamheden. Vervolgens wordt de brief als volgt afgesloten:
“Gelet op het voorgaande handhaaft [geïntimeerde] haar standpunt dat zij volledig aan haar contractuele verplichtingen heeft voldaan. Er bestaat derhalve geen enkele grond [geïntimeerde] te verplichten de door u geconstateerde gebreken voor haar rekening te verhelpen. [geïntimeerde] wijst iedere aanspraak dienaangaande dan ook volledig van de hand.”
3.1.13.[appellant] heeft uiteindelijk een nieuwe warmtepompinstallatie laten installeren door Ynergie Operations.
3.1.14.Bij e-mail van 26 februari 2016 heeft (de rechtsbijstandsverzekeraar van) [appellant] [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de kosten van herstel van de warmtepompinstallatie.
Bij brief van 26 april 2016 heeft de advocaat van [geïntimeerde] aansprakelijkheid afgewezen, omdat [geïntimeerde] geen contractuele wederpartij is van [appellant] . In deze brief wijst de advocaat erop dat [geïntimeerde] de debiteurenportefeuille van [[X]] heeft overgenomen van de curator, niet de lopende overeenkomsten met klanten en dat [geïntimeerde] dus ook niet geacht kan worden enige (garantie)verplichting op zich te hebben genomen.
De procedure in eerste aanleg
3.2.1.Daarop heeft [appellant] bij dagvaarding van 13 juli 2017 [geïntimeerde] in rechte betrokken en (in conventie) gevorderd:
1. een verklaring van recht dat [geïntimeerde] gekwalificeerd kan worden als contractpartij van [appellant] ;
2. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een schadevergoeding van
€ 43.867,44, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2015, althans vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
3. veroordeling van [geïntimeerde] in de buitengerechtelijke kosten van € 1.213,67, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2015, althans vanaf datum dagvaarding tot aan de dag van de volledige betaling;
4. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag € 18.431,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de onverschuldigd betaalde facturen, zijnde 27 december 2012 respectievelijk 30 juni 2014, althans vanaf datum dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
5. veroordeling van [geïntimeerde] in de buitengerechtelijke kosten van € 959,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2015, althans vanaf de datum dagvaarding tot aan de dag van de volledige betaling;
6. veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van het vonnis.
3.2.2.[appellant] heeft zijn vorderingen, kort samengevat, op de volgende grondslagen gebaseerd.
Primair heeft [appellant] schadevergoeding gevorderd op grond van non-conformiteit dan wel toerekenbare tekortkoming. Daartoe heeft [appellant] gesteld dat [geïntimeerde] door contractsoverneming zijn wederpartij is geworden, omdat op grond van de activatransactie met de curator ook de overeenkomst die [appellant] met [[X]] had op [geïntimeerde] is overgegaan. Voor zover van contractsoverneming geen sprake is geweest, heeft [appellant] zich subsidiair beroepen op derdenbescherming op grond van artikel 3:36 BW. [appellant] heeft in dat verband gesteld dat hij op grond van verklaringen en gedragingen van [geïntimeerde] heeft mogen aannemen dat sprake was van een rechtsbetrekking met [geïntimeerde] . Meer subsidiair heeft hij zich beroepen op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 1 BW. Als [geïntimeerde] niet zijn contractuele wederpartij is (geworden), dan was er volgens [appellant] geen rechtsgrond voor de betalingen die hij aan [geïntimeerde] heeft gedaan.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer komt er in de kern op neer dat geen sprake is geweest van contractsoverneming en dat een vordering op grond van non-conformiteit dan wel toerekenbare tekortkoming daarom niet aan de orde is. [geïntimeerde] heeft alleen de handelsvorderingen van (de curator van) [[X]] overgenomen, zodat van onverschuldigde betaling geen sprake is. Voor zover wel sprake zou zijn van contractsoverneming, heeft [geïntimeerde] zich beroepen op verjaring. Verder is [geïntimeerde] op grond van de op de overeenkomst toepasselijke algemene voorwaarden niet meer aansprakelijk voor de gebreken aan de warmtepompinstallatie. Ook heeft [geïntimeerde] de (omvang van de) schade betwist alsook het causaal verband tussen de gestelde herstelwerkzaamheden en de gebreken aan de warmtepompboiler.
3.2.4.In het verlengde van dit verweer heeft [geïntimeerde] in reconventie gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van het openstaande factuurbedrag van € 2.552,94, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na factuurdatum tot aan de dag van volledige betaling.
3.2.5.[appellant] heeft verweer gevoerd en daartoe (samengevat) gesteld de betaling van het openstaande factuurbedrag terecht te hebben opgeschort in verband met de toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] .
3.2.6.In het tussenvonnis van 29 november 2017 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.2.7.Deze comparitie heeft op 15 mei 2018 plaatsgevonden en het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
3.2.8.In het tussenvonnis van 19 september 2018 heeft de rechtbank aanleiding gezien om eerst het verjaringsverweer te behandelen. In dat verband is (beknopt weergegeven) [appellant] in de gelegenheid gesteld om bij akte:
- voldoende duidelijk en gestructureerd te stellen op welke gebreken hij zijn schadevordering baseert, met name of het gaat om een - al dan niet na reparatie door [geïntimeerde] - steeds terugkerend gebrek, of dat telkens sprake is van een ander, nieuw gebrek, waarbij [appellant] dit dient te doen op een wijze die het mogelijk maakt te beoordelen of het gebrek betrekking heeft op een als “koop” of op een als “aanneming van werk” te kwalificeren onderdeel van de overeenkomst (rov. 4.4);
- voor de koop te kwalificeren onderdelen aan te geven wanneer hij voor het eerst heeft geklaagd, waarbij ook eventuele vervolgmeldingen van belang zijn alsmede aan te geven welke actie daarop door [geïntimeerde] is ondernomen en wanneer (rov. 4.5);
- voor de als aanneming van werk te kwalificeren onderdelen gemotiveerd te stellen wanneer hij voor het eerst heeft geklaagd, wat de reactie van [geïntimeerde] is geweest, wanneer hij nog verder heeft geklaagd en wat [geïntimeerde] daarop al dan niet heeft ondernomen (rov. 4.6).
Verder heeft de rechtbank overwogen dat de subsidiaire vordering hoe dan ook niet kan worden toegewezen. Het betoog van [appellant] dat als hij geen contractspartij is van [geïntimeerde] , hij onverschuldigd facturen aan [geïntimeerde] heeft voldaan, kan niet worden gevolgd. De overeenkomst tussen de curator en [geïntimeerde] is een activatransactie, waarbij [geïntimeerde] de vorderingen van [[X]] op debiteuren heeft overgenomen. Op die grond heeft [geïntimeerde] de resterende termijnen van de koop-/aannemingsovereenkomst gefactureerd en daarom is van onverschuldigde betaling geen sprake.
3.2.9.In het tussenvonnis van 10 april 2019 heeft de rechtbank (samengevat) overwogen:
- dat partijen het erover eens zijn dat de verjaringstermijn zowel op grond van aanneming van werk als op grond van koop twee jaar bedraagt nadat er is geklaagd (rov. 2.7);
- dat er vanuit moet worden gegaan dat de constante stroom van meldingen/klachten betrekking heeft op een steeds terugkerend gebrek (rov. 2.10);
- dat er tijdig is gereclameerd nadat het gebrek zich voor het eerst voordeed, waarna er steeds is gereclameerd over het terugkeren daarvan (rov. 2.10);
- dat de Hoge Raad bij arrest van 15 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP0630) over een dergelijke situatie oordeelde dat het in strijd is met de strekking van artikel 7:23 lid 2 BW om de vordering tot vergoeding van schade uit de beginperiode verjaard te achten omdat meer dan twee jaren zijn verstreken sinds de eerste klacht (rov. 2.10); - dat [appellant] in dit geval binnen twee jaar na de laatste klacht op 28 september 2015 en de aansprakelijkstellingen van 26 februari 2016 en 24 mei 2016 [geïntimeerde] (hof: op 13 juli 2017) heeft gedagvaard, zodat het beroep op verjaring niet slaagt (rov. 2.10);
Vervolgens heeft de rechtbank de vraag of [geïntimeerde] op grond van contractsoverneming de contractuele wederpartij van [appellant] is geworden ontkennend beantwoord, omdat, kort gezegd, de activaovereenkomst tussen de curator en [geïntimeerde] niet kan worden beschouwd als een akte in de zin van artikel 6:159 BW noch kan daaruit de medewerking van de curator aan contractsoverneming worden afgeleid (rov. 2.11).
In het kader van het subsidiaire beroep van [appellant] op de derdenbescherming van artikel 3:36 BW heeft de rechtbank [appellant] opgedragen te bewijzen dat medewerkers van [geïntimeerde] in de periode tussen het faillissement van [[X]] en het moment van ingebruikneming van de woning in mei 2013 werkzaamheden hebben verricht zoals die waren afgesproken in de overeenkomst met [[X]] . De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat ingeval [appellant] in dat bewijs slaagt, [appellant] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat er een geldige contractsoverneming door [geïntimeerde] had plaatsgevonden (rov. 2.17). Verder heeft de rechtbank overwogen dat in het geval het beroep op derdenbescherming niet slaagt, het beroep op de aanvullende werking van de redelijkheid en de billijkheid niet slaagt, omdat de daarvoor aangevoerde gronden dezelfde zijn als die ten grondslag zijn gelegd aan het beroep op artikel 3:36 BW (2.19).
3.2.10.[appellant] heeft vervolgens bij akte uitlating bewijslevering schriftelijke bewijsstukken (overzicht planning en diverse e-mails) overgelegd. [geïntimeerde] heeft daarop bij antwoordakte gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens in het eindvonnis van 18 september 2019 geconcludeerd dat [appellant] er niet in is geslaagd het opgedragen bewijs te leveren (rov. 2.7).
Op grond daarvan en omdat geen sprake is van contractsoverneming en ook het beroep op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid is verworpen, heeft de rechtbank de vorderingen in conventie van [appellant] afgewezen.
In reconventie heeft de rechtbank overwogen dat het beroep van [appellant] op het opschortingsrecht een tijdelijk karakter heeft en dat nakoming door [geïntimeerde] niet meer aan de orde is omdat [appellant] een nieuwe warmtepompinstallatie heeft laten installeren. Daarmee is nakoming door [geïntimeerde] blijvend onmogelijk geworden, zodat er geen grond meer is voor opschorting. Het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag van € 2.552,94 is toegewezen en de wettelijke rente over dit bedrag heeft de rechtbank toegewezen vanaf het moment van de eindafrekening van de nieuwe warmtepompinstallatie, zijnde 2 april 2016. [appellant] is in de proceskosten van zowel de conventie als reconventie veroordeeld, waaronder de nakosten.
De procedure in hoger beroep