In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen een advocatenkantoor, appellante, en een cliënt, geïntimeerde, over de vernietiging van een overeenkomst op basis van geestelijke stoornis of misbruik van omstandigheden. Het hof heeft de vordering van appellante afgewezen en geoordeeld dat het bewijs dat door appellante is geleverd niet voldoende was om haar standpunt te onderbouwen. De procedure volgde op eerdere tussenarresten en een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg van 26 juni 2019. Het hof heeft vastgesteld dat de getuigenverklaringen van de werknemer van appellante en zijn zonen niet voldoende aanvullend bewijs boden om de verklaring van de werknemer te ondersteunen. Het hof concludeert dat de kantonrechter de juiste aanpassingen heeft toegepast in zijn vonnis en dat de grieven van appellante in het principaal appel falen, terwijl de grieven van geïntimeerde in het incidenteel appel grotendeels slagen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, met een aanpassing van het toegewezen bedrag, en veroordeelt appellante tot terugbetaling aan geïntimeerde van het te veel betaalde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd.