3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] is witlofteler en voerde tijdens de voor deze procedure van belang zijnde periode zijn bedrijf als eenmanszaak. Aanvankelijk was hij gevestigd in [plaats] . Daar had hij een productiehal met een witloflijn die op enig moment 30 jaar oud was.
Partijen kennen elkaar doordat de vof in het verleden in opdracht van [appellant] aanpassingen aan deze lijn had verricht.
[appellant] heeft een nieuwe productiehal buiten [plaats] laten bouwen. Hij heeft met meerdere bedrijven contact gehad in verband met het realiseren van een nieuwe witloflijn.
In oktober of november 2011 heeft [appellant] de vof opdracht gegeven tot de realisering van een complete productielijn voor de verwerking van witlof in deze nieuwe productiehal. Voor deze opdracht is een prijs overeengekomen van € 423.500,-- (inclusief BTW) te betalen in zeven termijnen. Hiervoor zijn zes facturen verzonden. De eerste vier facturen zijn voldaan.
[appellant] heeft de productielijn (hierna ook te noemen: de installatie) op 1 september 2012 in gebruik genomen.
De facturen met nummers [factuurnummer 1] , gedateerd op 4 december 2012, met een bedrag van
€ 63.525,-- (vijfde termijn) en [factuurnummer 2] , gedateerd op 15 april 2013, met een bedrag van
€ 84.700,-- (zesde en zevende termijn) zijn niet voldaan.
Tijdens de plaatsing van de productielijn is meerwerk opgedragen op regiebasis. Hiervoor is € 12.673,24 in rekening gebracht. Deze factuur met nummer [factuurnummer 3] , gedateerd op 10 juni 2013, is niet betaald.
Op 31 juli 2013 hebben partijen over het openstaande bedrag van in totaal € 160.898,24 een betalingsregeling gesloten. De betalingsregeling is vastgelegd in een door [appellant] voor akkoord getekend voorstel van de vof. Het voorstel luidt:
“In een eerder gesprek heeft u ons laten weten dat u niet meer in staat bent de openstaande facturen binnen de afgesproken betalingstermijn te kunnen voldoen. Om aan deze vervelende situatie het hoofd te bieden en als tegemoetkoming willen wij graag met u tot nadere afspraken komen. Wij hebben hierover reeds contact gehad.
Hieronder doen wij het volgende voorstel:
De in rekening gebrachte BTW op de facturen [factuurnummer 2] en [factuurnummer 3] dienen op juni 2013 op onze bankrekening te zijn overgemaakt.
Over de openstaande saldi wordt m.i.v. de vervaldatum 6% rente worden berekend. (de wettelijke rente bedraagt 7,75%)
Maandelijks rond de 20ste dient een bedrag van € 7500,- aflossing op de hoofdsom plus de verschuldigde rente te worden overgemaakt op onze rekening.
De regeling begint op 1 januari 2013 en eindigt bij voldoening van de laatste termijn, e.e.a. volgens het in de bijlage bij deze brief opgenomen schema.
Indien u financieel in staat bent sneller af te lossen als het voorstel, bent u verplicht dit te doen.
Nieuwe facturen vallen buiten de regeling, deze dienen dan ook binnen de normale betalingstermijn te worden voldaan.
Mocht u – door welke oorzaak ook- bovenstaande afspraken niet kunnen nakomen dan dient u direct contact met ons op te nemen. Wanneer u namelijk de hiervoor omschreven afspraken niet nakomt vervalt de regeling en worden de openstaande bedragen direct en onmiddellijk opeisbaar. In voorkomend geval zullen wij genoodzaakt zijn om de incasso van de openstaande vordering uit handen te geven.
Door ondertekening van dit schrijven in tweevoud bevestigt u het bestaan en de grootte van onze vordering, betwist u deze niet en gaat u akkoord met de voorgestelde betalingsregeling.”
i. Op 31 juli 2013 hebben [appellant] en de vof tevens mondeling een aanvullende overeenkomst gesloten die nadien schriftelijk is vastgelegd en op 31 oktober 2013 door [appellant] voor akkoord is getekend. In de aanvullende overeenkomst is voor zover van belang vermeld:
“(…) De productielijn welke vanaf 01-09-2012 in bedrijf is en functioneert naar behoren. [de BV] wenst nog een aantal aanvullende opties. Deze worden uitgevoerd als 95% van de betaling is voldaan door [de BV]. De opties welke nog moeten worden uitgevoerd staan hieronder vermeldt.
Aanvullende opties zijn:
Cyclustijd wasrobot moet korter binnen 2.5 min zijn.
Snelheid snijmachine 2de lijn regelbaar maken.
Beveiligingshek wasrobot vastzetten
Voorkomen dat er spatten op het lichtscherm 1ste Robot komen.
Motor op fustenbaan plaatsen
Ruimte onder de inzetbanden vergroten
Bochtbaan “stroopt”(op te lossen door de fustenbaan schakelbaar te maken)
Spatbeplating 1ste snijmachine [hof: met handgeschreven toevoeging:]en 2de
[hof: handgeschreven:]nazien/aanpassen (eventueel) elektrisch schema/installatie
(…)”
[appellant] heeft tot en met 20 januari 2014 betalingen verricht en is de betalingsregeling vervolgens niet meer nagekomen.
Op 8 augustus 2014 hebben partijen met elkaar gesproken en worden naast enige van bovenstaande punten (de “aanvullende opties”) ook nog twee andere punten besproken, namelijk het buiten werking stellen van het noodstopsysteem en het verwijderen van de deuren door of in opdracht van [appellant] . De inhoud van dit gesprek is vastgelegd in een brief aan [appellant] van 19 augustus 2014.
[appellant] heeft bij e-mail van 8 september 2014 nog een aantal andere problemen met de installatie benoemd.
Bij e-mail van 26 september 2014 heeft [persoon A] namens de vof [appellant] bericht dat partijen een afspraak met elkaar moeten maken om het een en ander af te stemmen zodat aan de hand daarvan de (herstel-)werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. Tevens wordt gewezen op de achterstand in betaling.
In een reactie daarop, per e-mail van dezelfde dag, heeft [appellant] de vof erop gewezen dat pas betaald hoeft te worden bij goed functioneren van de lijn. Hij heeft voorts bericht graag rond de tafel te willen.
Partijen hebben op 3 oktober 2014 opnieuw met elkaar gesproken maar hebben toen geen regeling kunnen treffen.
Bij brief van 10 oktober 2014 heeft de vof [appellant] gesommeerd om tot betaling van
€ 84.717,73 binnen 10 werkdagen over te gaan.
De vof en de vennoten hebben op 19 januari 2015 een procedure aanhangig gemaakt tegen [de BV] BV ter incasso van de onderhavige vordering. De rechtbank heeft op 4 november 2015 deze vordering afgewezen omdat de verkeerde partij gedagvaard was.
Op 24 november 2016 heeft Lengkeek expertises in opdracht van [appellant] haar quick scan van de installatie, uitgevoerd op 30 september 2016, in een rapport vastgelegd.
Op 27 januari 2017 hebben de vof en haar vennoten [appellant] gedagvaard in de onderhavige procedure.
Het geding in eerste aanleg
3.2.1.In de onderhavige procedure hebben de vof en haar vennoten [appellant] in rechte betrokken. Nadat de vof haar vordering op [appellant] aan de BV had gecedeerd (mondeling op 30 juni 2017), is de procedure geschorst en heeft de BV deze hervat. Zij heeft in conventie, kort samengevat, gevorderd:
een verklaring voor recht dat de betalingsregeling van 31 juli 2013 is ontbonden, althans (subsidiair) ontbinding van de betalingsregeling;
een veroordeling van [appellant] tot betaling van € 71.375,09 inclusief BTW, vermeerderd met de contractuele rente van 12% per jaar (althans de wettelijke handelsrente dan wel de wettelijke rente) vanaf de vervaldata van de respectieve facturen tot de dag van volledige betaling;
een veroordeling van [appellant] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.646,47 exclusief BTW, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
een veroordeling van [appellant] in de kosten (vermeerderd met rente vanaf de datum van het vonnis tot de dag van volledige betaling) en nakosten van de procedure.
3.2.2.Aan de, in deze zaak belangrijkste vorderingen, namelijk die onder 2 en 3 heeft de BV de nakoming van de betalingsverplichting voortvloeiende uit de aanneemovereenkomst door [appellant] ten grondslag gelegd.
3.2.3.[appellant] heeft verweer gevoerd.
3.2.4.In reconventie heeft [appellant] , samengevat, van de vof en haar vennoten gevorderd:
een verklaring voor recht dat de door de vof en haar vennoten geleverde zaak niet beantwoordt aan de overeenkomst en dat de vof en haar vennoten zijn tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis jegens [appellant] ;
een verklaring voor recht dat het in conventie gevorderde bedrag van € 71.375,09 inclusief BTW niet opeisbaar is, althans dat [appellant] de betaling hiervan terecht heeft opgeschort;
de vof en haar vennoten te gebieden om binnen vier weken na betekening van het vonnis alsnog haar verplichtingen jegens [appellant] op eigen kosten na te komen onder hoofdelijke veroordeling tot verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag dat de vof en haar vennoten hieraan niet correct en/of tijdig voldoen met een maximum van
€ 100.000,-- en – voor zover de vof en haar vennoten niet capabel zijn om binnen de gestelde termijn na te komen - hoofdelijke veroordeling van hen tot betaling van de schade die [appellant] daardoor lijdt, onder betaling van een direct opeisbaar voorschot van € 60.000,--;
een verklaring voor recht dat de vof en haar vennoten jegens [appellant] schadeplichtig zijn en de totale schade die [appellant] heeft geleden en nog zal lijden dienen te vergoeden;
een hoofdelijke veroordeling van de vof en haar vennoten tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van € 150.000,-- te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf dat moment tot de dag van volledige betaling en verwijzing van de zaak naar de schadestaatprocedure ter bepaling van de hoogte van de totale schade;
een hoofdelijke veroordeling van de vof en haar vennoten tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van ad € 1.646,47 exclusief BTW, vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag van volledige betaling en
een hoofdelijke veroordeling van de vof en haar vennoten in de kosten en nakosten van de procedure.
3.2.5.[appellant] heeft zijn vorderingen zowel op nakoming als op de artikelen 6:74 BW en 6:81 BW gegrond. Hij heeft gesteld dat hij als gevolg van niet meer te herstellen tekortkomingen schade heeft geleden die de vof en haar vennoten aan hem moeten vergoeden.
3.2.6.De vof en haar vennoten hebben verweer gevoerd.
3.2.7.In het tussenvonnis van 24 mei 2017 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, welke comparitie op 7 november 2017 is gehouden.
3.2.8.In het eindvonnis van 12 september 2018 heeft de rechtbank in conventie [appellant]
veroordeeld om ter zake de facturen 2163, [factuurnummer 2] en [factuurnummer 3] aan de BV te betalen een bedrag van € 71.375,09, vermeerderd met de contractuele rente van 12% per jaar vanaf de vervaldatum van iedere factuur tot de dag van volledige betaling,
veroordeeld om aan de BV te betalen een bedrag van € 1.488,75 aan buitengerechtelijke kosten,
veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van de BV tot op heden begroot op
€ 4.163,44, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
veroordeeld in de na dit vonnis ontstane kosten
en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.2.9.De rechtbank heeft in het eindvonnis in reconventie de vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van de vof en haar vennoten tot op heden begroot op € 1.074,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de dagtekening van het vonnis tot de dag van volledige betaling, en [appellant] veroordeeld in de na dit vonnis ontstane kosten.
3.2.10.De rechtbank heeft het eindvonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De vorderingen en grieven van [appellant] en [geïntimeerden] in hoger beroep