ECLI:NL:GHSHE:2022:2300

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
20-001072-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 3 april 2019. De verdachte, geboren in 1993, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk telen van 481 hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de straf. De verdediging voerde verweer tegen de bewezenverklaring en de straftoemeting. Het hof heeft de bewijsmiddelen van de rechtbank verbeterd en aangevuld, en de bewijsoverwegingen aangepast. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit, en dat de straf passend moest zijn in verhouding tot de ernst van de feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep was overschreden, wat leidde tot een lagere taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij integraal toegewezen. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001072-19
Uitspraak : 24 maart 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 3 april 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-230852-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld ter zake van;
  • feit 1: medeplegen van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
  • feit 2: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking,
tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij integraal toegewezen tot een bedrag van € 4.154,70 en is de schadevergoedingsmaatregel voor eenzelfde bedrag opgelegd, subsidiair 83 dagen hechtenis. De wettelijke rente is toegewezen vanaf 20 april 2018.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de straf, en met dien verstande dat het hof opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens verdachte is verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring van feit 1 en 2, de straftoemeting, en verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling c.q. verbetering van de gronden waarop het berust, te weten:
met verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen;
met verbetering van de bewijsoverwegingen;
met uitzondering van de opgelegde straf (exclusief de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, die door het hof wordt bevestigd);
met aanvulling van de overwegingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij,
en met aanpassing van de toepasselijke wettelijke voorschriften.
Het hof zal in zoverre opnieuw recht doen.
A. Verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen
Verbetering van de bewijsmiddelen
De rechtbank heeft op pagina 4 als bewijsmiddel onder voetnoot 8 opgenomen: “Het proces-verbaal van aangifte, p. 44 en 45”. Naar het oordeel van het hof behoeft deze voetnoot verbetering, met dien verstande dat de voetnoot als volgt komt te luiden: “Het proces-verbaal van aangifte, p. 44, 45 en 48-49”.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Voor het overige verenigt het hof zich met de bewijsmiddelen van de rechtbank, zoals weergegeven op pagina’s 4 en 5 van het vonnis. Het hof neemt de (verbeterde) bewijsmiddelen van de rechtbank dan ook over en maakt die tot de zijne.
In aanvulling hierop bezigt het hof als bewijsmiddel de waarneming van het hof ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 maart 2022, inhoudende dat op de foto van de meterkast op pagina 112 van het procesdossier is waargenomen dat er van buitenaf zichtbaar een grijze kabel om de meter heen was gelegd. Dat was illegaal, aldus de aangifte en de beschrijving bij deze foto. .
B. Verbetering van de bewijsoverwegingen
Het hof is van oordeel dat de bewijsoverwegingen van de rechtbank op een aantal onderdelen verbetering behoeven.
Ter zake van feit 1
Aan het einde van de eerste alinea van pagina 4 moet de laatste zin met het gecursiveerde worden aangevuld: “Ook heeft hij medeverdachte [medeverdachte] benaderd en bereid gevonden om de hennepplanten te knippen
en zou hij geld krijgen voor een oogst”.
Daarnaast dient de op pagina 4 van het vonnis opgenomen zin “Ook droeg verdachte verantwoordelijkheid voor de verzorging van de hennepplanten”, als volgt te luiden: Ook droeg verdachte
medeverantwoordelijkheid voor de verzorging van de hennepplanten.
Ter zake van feit 2
Voorts is het hof van oordeel dat de op pagina 4 van het vonnis opgenomen zin “Verdachte heeft verklaard, zoals hierboven onder feit 1 vermeld, dat hij de huurder van het bedrijfspand was waar de hennepkwekerij zich bevond en dat hij regelmatig in het pand aanwezig was”, als volgt dient te luiden: Verdachte heeft verklaard, zoals hierboven onder feit 1 vermeld, dat hij de huurder van het bedrijfspand was waar de hennepkwekerij zich bevond, hij regelmatig in het pand aanwezig was en
aanwezig was en moest zijn toen de hennepkwekerij werd opgebouwd en in werking werd gesteld, , en hij ook aanwezig was ten tijde van de politie-inval op 20 april 2018.
Tot slot is het hof van oordeel dat de op pagina 4 van het vonnis opgenomen zin “De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat hij niet op de hoogte was van de illegale elektriciteitsaftakking, dan ook niet geloofwaardig. Bovendien was de illegaal kabel duidelijk zichtbaar aangelegd”, als volgt dient te luiden: Het hof acht de verklaring van verdachte, dat hij niet op de hoogte was van de illegale elektriciteitsaftakking, dan ook niet geloofwaardig
, te meer nude illegaal kabel
van buitenafduidelijk zichtbaar
wasaangelegd.
Voor het overige verenigt het hof zich met de bewijsoverwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven op pagina’s 3 en 4 van het vonnis (onder het kopjes ‘Het oordeel van de rechtbank’). Het hof neemt de (verbeterde) bewijsoverwegingen van de rechtbank dan ook over en maakt die tot de zijne.
C. Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft verdachte ter zake van het onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof vanwege de overschrijding van de redelijke termijn de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft gewezen op de ouderdom van het feit en de overschrijding van de redelijke termijn , alsmede op het feit dat verdachte gemakkelijk beïnvloedbaar is en de reclassering heeft geconstateerd dat er bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking.
Verdachte heeft zich -kort gezegd- schuldig gemaakt aan het opzettelijk telen en bewerken van 481 hennepplanten op 20 april 2018. Dit bewezenverklaarde handelen van verdachte staat in relatie tot de handel in softdrugs, welke handel allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten bevordert en -naar de ervaring leert- andere vormen van criminaliteit in de hand werkt. Daarnaast kan frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid schaden. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij hieraan met zijn handelen heeft bijgedragen. De verdachte heeft zich daarbij schuldig gemaakt aan de diefstal van elektriciteit op 20 april 2018.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 januari 2022. Daaruit blijkt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) toepassing vindt.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, zou voor een hennepplantage waarbij tussen de 100 en 500 hennepplanten zijn aangetroffen een taakstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand als passend kunnen worden beschouwd. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van elektriciteit.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komend in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, de oplegging van een forse taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, in beginsel passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop het navolgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De redelijke termijn is in eerste aanleg niet overschreden.
Dat is anders in hoger beroep.
Namens de verdachte is op 4 april 2019 hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. Het hof doet bij arrest van heden, 24 maart 2022, einduitspraak. Het procesverloop in hoger beroep bedraagt aldus bijna drie jaren, waarmee arrest wordt gewezen na het verstrijken van voornoemde tweejaarstermijn. Derhalve is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met bijna 12 maanden, welk tijdsverloop niet aan de proceshouding van de verdachte valt te wijten.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, naar het oordeel van het hof passend en geboden zijn geweest.
Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof volstaan met het opleggen van een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
D. Aanvullende overweging ten aanzien van de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.154,70. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De verdediging heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet voor toewijzing in aanmerking kan komen nu enkel één dag aan diefstal van elektriciteit aan de verdachte is tenlastegelegd, en de vordering is gebaseerd op de stroomafname van de weken daarvoor.
Het hof oordeelt als volgt.
Uit het dossier volgt dat buiten de aangetroffen teelt van respectievelijk 6 (kweekruimte 1) en 7 (kweekruimte 2) weken er in beide kweekruimtes een eerder teelt is geweest die is geoogst. De vordering van [benadeelde] bestrijkt die voorgaande oogst en de aangetroffen teelt. Weliswaar is tenlastegelegd en bewezenverklaard slechts één dag diefstal van elektriciteit, namelijk de dag van het aantreffen van de in werking zijnde kwekerij in beide kweekruimtes, te weten 20 april 2018. Deze diefstal is mogelijk doordat op enig moment de elektriciteit buiten de meter is aangelegd en verbonden naar de kweekruimtes. De diefstal op deze ene -en wel de laatste- dag staat daarmee in onlosmakelijk verband met de diefstal van voorgaande dagen ten behoeve van diezelfde kwekerij. Het hof komt daarmee tot het oordeel dat de gepleegde diefstal van elektriciteit op deze zelfde wijze op de voorafgaande dagen in rechtstreeks verband staat met de tenlastegelegde en bewezenverklaarde diefstal op 20 april 2018: de dag van het oprollen van de kwekerij. De vordering is derhalve voor toewijzing vatbaar.
Het hof verwerpt zodoende het verweer van de verdediging.
E. Verbetering van de toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63, 311 van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (éénhonderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. B. Stapert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,
en op 24 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.M. Hilverda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.