ECLI:NL:GHSHE:2022:2296

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
20-001748-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging tot witwassen en witwassen van geldbedragen in criminele context

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot witwassen en witwassen van geldbedragen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 5 augustus 2017 tot en met 6 augustus 2017 betrokken was bij het verhullen van de herkomst van geldbedragen, die afkomstig waren van een misdrijf. De verdachte had geprobeerd geld te pinnen met een pinpas die niet op zijn naam stond, en dit werd gezien als een poging tot witwassen. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep voor een deel niet-ontvankelijk was, omdat het zich richtte tegen vrijspraken van de eerste rechter. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de rol van de verdachte in een groter crimineel netwerk dat zich bezighield met phishing en het leegroven van bankrekeningen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001748-19
Uitspraak : 6 april 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 mei 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-665268-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld ter zake van feit 1, subsidiair: poging tot witwassen, tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, hetgeen aan verdachte gewijzigd onder feit 1 is tenlastegelegd bewezen zal verklaren en hem zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Namens de verdachte is primair vrijspraak bepleit, en subsidiair een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de eerste rechter van de onder feit 2 tenlastegelegde diefstal en de onder feit 3 tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen deze vrijspraken.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep -, en voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
1.
hij op een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 5 augustus 2017 tot en met 6 augustus 2017 te 's-Gravenhage en/of Delft, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
- van een of meer geldbedrag(en), te weten 7011,37 euro en/of 979 euro, in elk geval een of meer geldbedrag(en),de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende op dat/die geldbedrag(en) is/zijn, en/of
- een of meer geldbedrag(en) te weten 7011,37 euro en/of 979 euro, in elk geval een of meer geldbedrag(en) heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat het (een) - onmiddellijk of middellijk - van (al dan niet uit eigen) misdrijf afkomstig(e) geldbedrag(en) betrof(fen)
en/of
hij op een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 5 augustus 2017 tot en met 6 augustus 2017 te 's-Gravenhage en/of Delft, althans in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- van een of meer geldbedrag(en) te weten 7011,37 euro en/of 979 euro, in elk geval een of meer geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing te verbergen en/of te verhullen en/of verbergen wie de rechthebbende op dat/die geldbedrag(en) is/zijn en/of
- een of meer geldbedrag(en), te weten 7011,37 euro en/of 979 euro, in elk geval een of meer geldbedrag(en) te verwerven, voorhanden te hebben, over te dragen en/of om te zetten, althans van voornoemd(e) geldbedrag(en) gebruik te maken
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat het (een)- onmiddellijk of middellijk - van (al dan niet uit eigen) misdrijf afkomstig(e) geldbedrag(en) betrof(fen) immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal, geprobeerd te pinnen bij een pinautomaat met een niet op zijn, verdachtes, naam gestelde pinpas terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat, verdachte:
1.
in de periode van 5 augustus 2017 tot en met 6 augustus 2017 in Nederland,
- van geldbedragen, te weten -in totaal- 268,52 euro, de herkomst heeft verhuld, en
- geldbedragen, te weten -in totaal- 268,52 euro, voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist dat het - onmiddellijk of middellijk - van (al dan niet uit eigen) misdrijf afkomstige geldbedragen betroffen
en
in de periode van 5 augustus 2017 tot en met 6 augustus 2017 in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om
- van geldbedragen, de herkomst te verhullen en
- geldbedragen, voorhanden te hebben,
terwijl hij, verdachte, wist, dat het - onmiddellijk of middellijk - van (al dan niet uit eigen) misdrijf afkomstige geldbedragen betrof, immers heeft verdachte, meermalen, geprobeerd te pinnen bij een pinautomaat met een niet op zijn, verdachtes, naam gestelde pinpas terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder genoemde en in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu hij er geen wetenschap van had dat het geld op de bankrekening van [medeverdachte] afkomstig was van het gronddelict dat jegens [bedrijf 1] is gepleegd. Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat ten onrechte de verklaring van [medeverdachte] voor het bewijs is gebruikt. Daartoe is aangevoerd dat het hof die verklaring niet kan bezigen tot het bewijs aangezien de verklaringen van [medeverdachte] als onbetrouwbaar terzijde dienen te worden geschoven. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat slechts bewezen kan worden geacht het witwassen van € 268,52, en poging tot witwassen van € 701,48.
Het hof stelt op basis van het dossier de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Aangeefster [aangever] verklaart dat zij werkt voor [bedrijf 1] , welke B.V. eigenaar is van (onder andere) [bedrijf 2] Op 7 augustus 2017 werd zij gebeld door de eigenaresse, mevrouw [benadeelde] , die haar vertelde dat het bedrijf was opgelicht. Er zou een hoop geld verloren zijn en de Rabobank had de rekeningen bevroren. Aangeefster en de eigenaresse herinnerden zich een e-mail, waarvan zij dachten dat die van de Rabobank afkomstig was, waarin stond dat de bankpassen van het bedrijf vervangen moesten worden. Zowel aangeefster als haar werkgeefster twijfelden niet aan de e-mail, waarop aangeefster (op 2 augustus 2017) op de link in de e-mail klikte. Aangeefster moest inloggen met de random reader, maar dit mislukte. Later die ochtend werd zij gebeld door een persoon die zich kenbaar maakte als medewerkster van de Rabobank . Zij gaf aan dat was opgevallen dat het inloggen niet gelukt was en dat zij wilde helpen. Aangeefster heeft de telefoon aan mevrouw [benadeelde] gegeven. Mevrouw [benadeelde] heeft haar verteld dat zij, samen met de dame aan de telefoon, nieuwe passen heeft aangevraagd. Daarvoor moest worden ingelogd. [2]
Op 5 augustus 2017 werd, tussen 18:43 uur en 20:34 uur, in zeven transacties, in totaal
€ 7.011,37 overgeschreven van de rekening van [bedrijf 2] naar een rekening op naam van [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ). [3] Een bedrag van € 979,00 werd op 5 augustus 2017, om 20:02 uur, overgemaakt – van de rekening van [betrokkene] – naar de rekening van [medeverdachte] . [4]
Op 5 augustus 2017, om 22:10 uur, werd geprobeerd om € 970,00 te pinnen van de rekening van [medeverdachte] . Ook op 6 augustus 2017 wordt meerdere malen geprobeerd geld op te nemen van deze rekening. [5] Van deze pogingen tot het doen van pintransacties zijn beelden gemaakt. [6] Verdachte wordt op deze beelden herkend door verbalisanten [verbalisant 1] [7] en [verbalisant 2] . [8]
Daarnaast zijn er, na de overboeking van € 979,00 op de bankrekening van [medeverdachte] , diverse bedragen succesvol van de rekening van [medeverdachte] opgenomen:
  • op 5 augustus 2017 te 22:58 werd er van rekeningnummer [rekeningnummer] € 100,00 opgenomen bij een geldautomaat aan [adres 2] (Casino) te Den Haag;
  • op 05-08-2017 te 23:11 uur werd er van rekeningnummer [rekeningnummer] €20,00 opgenomen bij een geldautomaat van ING in Den Haag;
  • op 05-08-2017 te 23:28 uur werd er van rekeningnummer [rekeningnummer] nog een keer opgenomen, €70,00, bij een geldautomaat te Delft.
Voorts zijn er, na de overboeking van € 979,00 op de bankrekening van [medeverdachte] , diverse transacties succesvol gepind vanaf de bankrekening van [medeverdachte] :
  • op 5 augustus 2017 te 23.42 uur € 65,12 Tankstation Tinq Vulcanusweg Delft;
  • op 6 augustus 2017 te 15.58 uur € 10,40 Snackboetiek Rico in Delft;
  • op 6 augustus 2017 te 15.58 uur € 3,00 Snackboetiek Rico in Delft.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij zijn pinpas uitleende aan de verdachte, met het verzoek om boodschappen voor hem te doen. [11] Bij de rechter-commissaris verklaart hij dat hij dagelijks drugs van de verdachte kocht en dat hij zijn pinpas aan de verdachte meegaf om het geld daarvoor te pinnen van zijn rekening. Dat betrof die dag € 20,00. Op 5 augustus 2017 gaf hij de pinpas mee aan de verdachte, maar kwam de verdachte er niet mee terug. Hij heeft de verdachte geen toestemming gegeven meer te pinnen dat het benodigde geld voor de drugs. [12]
Het oordeel van het hof
Uit de aangifte van zowel [aangever] als de Rabobank blijkt dat geld afkomstig van de rekening van [bedrijf 2] op de hiervoor vastgestelde wijze zonder toestemming is overgeboekt naar de rekening van [betrokkene] . Dat het geld afkomstig is van “enig misdrijf”, staat daarmee vast.
Een deel van dat geld, te weten € 979,00, is overgeboekt naar de rekening van [medeverdachte] , en binnen twee uur na deze overboeking wordt de verdachte herkend als diegene die met de pinpas van [medeverdachte] een bedrag van € 970,00 tracht te pinnen. Gezien de korte tijdspanne tussen de overboeking naar de bankrekening van [medeverdachte] en de poging van de verdachte om met de pinpas van [medeverdachte] een nagenoeg gelijk geldbedrag te pinnen, wordt er van de verdachte een verklaring verlangd.
Kort gezegd heeft de verdachte verklaard dat hij ten tijde van het tenlastegelegde dealde en zodoende drugs verkocht aan [medeverdachte] , en dat [medeverdachte] hem heeft gevraagd om met diens pinpas een geldbedrag op te nemen, dat de verdachte dat heeft geprobeerd en dat hij kort daarna de pinpas weer heeft teruggeven aan [medeverdachte] .
Zowel de verdachte als [medeverdachte] hebben verklaard dat de verdachte drugs kwam afleveren bij [medeverdachte] , en dat de verdachte de daar tegenoverstaande vergoeding zelf mocht gaan pinnen. Verder verklaart [medeverdachte] dat de verdachte geen toestemming had voor een verdergaand gebruik van zijn pas en dat hij geen schuld had bij de verdachte. Dat [medeverdachte] bij zijn eerste verhoor verklaarde dat het om ‘boodschappen’ ging, maakt zijn verklaring niet ongeloofwaardig, mede gelet op hetgeen [medeverdachte] daarover later heeft verklaard: dat de verdachte drugs aan hem verkocht. Voor het overige blijft [medeverdachte] consistent in zijn verklaring. Dat het de verdachte is die misbruik heeft gemaakt van de rekening van [medeverdachte] , leidt het hof af uit de verklaring van [medeverdachte] , het feit dat de verdachte gedurende een langere periode in bezit is geweest van de pinpas van [medeverdachte] , en dat al zeer kort na de overschrijving van de rekening van [betrokkene] naar de rekening van [medeverdachte] geprobeerd wordt een nagenoeg gelijk geldbedrag te pinnen als kort daarvoor is overgeschreven, en dat de verdachte met de pinpas van [medeverdachte] betalingen voor zichzelf heeft gedaan, zoals bij een tankstation, en tweemaal bij een frietboetiek. Ten aanzien van de pintransacties heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard: “Als ik daar ben herkend, dan zal ik dat wel hebben gedaan.”.
Het hof ziet derhalve op basis van het vorengaande en in hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht, geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte] en schuift het alternatieve scenario van de verdachte als ongeloofwaardig ter zijde.
Het pinnen van vorengenoemde geldbedragen betreft een handeling die, naar het oordeel van het hof, bedoeld is om de herkomst van het geld te verhullen. Zolang het geld immers ‘giraal’ is, laat het een spoor na. Dit spoor stopt op het moment dat het geld contant wordt opgenomen. Daarnaast heeft de verdachte een deel van de geldbedragen aangewend ten behoeve van zichzelf, en derhalve die omgezet en/of gebruikgemaakt van die geldbedragen.
Het hof is gelet op al het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte geldbedragen tot een totaalbedrag van € 268,52 heeft witgewassen door van die geldbedragen de herkomst te verhullen en deze geldbedragen voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik van heeft gemaakt. Daarnaast is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte meermalen heeft geprobeerd de herkomst van geldbedragen te verhullen en geldbedragen voorhanden te hebben.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudig witwassen
en
poging tot witwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft aan de verdachte ter zake van het in eerste aanleg onder feit 1, subsidiair, tenlastegelegde poging tot witwassen, een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis zal opleggen.
De verdediging heeft verzocht dat het hof aan de verdachte een geheel voorwaardelijke werkstraf, met een proeftijd van 2 jaar, zal opleggen, daartoe is aangevoerd dat de verdachte slechts over een zeer klein bedrag, te weten ongeveer € 250,00, de beschikking heeft gekregen, en voor het overige het bij een poging is gebleven. Daarnaast vindt artikel 63 Wetboek van Strafrecht toepassing, en is de redelijke termijn met bijna een jaar overschreden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen en poging tot witwassen. Hoewel het de verdachte niet wordt aangerekend, maakt deze daad wel onderdeel uit van een (veel) groter geheel. Kort gezegd was er sprake van een criminele organisatie die zich bezig hield met phishing van bankgegevens, waarna rekeningen werden leeggehaald. De feiten die de verdachte heeft gepleegd waren hierin de laatste schakel. Door het geld op te nemen van de rekening van [medeverdachte] eindigt het spoor naar het geld en wordt het aan het zicht van politie en justitie onttrokken. Dat verdachte -mogelijk- niet op de hoogte was van het grotere geheel, doet aan de ernst van het feit niet af. Verdachte was bereid om, terwijl hij wist dat het niet in orde was, een bedrag te pinnen met een pinpas die niet op zijn naam stond. Verdachte heeft die nacht immers meerdere malen geprobeerd om de rekening leeg te halen, en daarnaast diverse bedragen gepind en op andere locaties voor eigen gebruik gepind. Verdachte heeft – kennelijk – alleen gedacht aan zijn eigen geldelijk gewin. Het hof neemt dit de verdachte ernstig kwalijk.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 januari 2022. Daaruit blijkt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komend in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, de oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uren, passend en geboden. Het hof zal, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, hierbij niet bepalen dat artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt, nu uit het dossier niet is gebleken dat de verdachte ter zake van onderhavige feiten in voorarrest heeft gezeten.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop het navolgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De redelijke termijn is in eerste aanleg niet overschreden.
Dat is anders in hoger beroep.
Ten aanzien van dit verloop in hoger beroep oordeelt het hof als volgt.
Namens de verdachte is op 31 mei 2019 hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. Het hof doet bij arrest van heden, 6 april 2022, einduitspraak. Het procesverloop in hoger beroep bedraagt aldus twee jaar en 11 maanden, waarmee arrest wordt gewezen na het verstrijken van voornoemde tweejaarstermijn. Derhalve is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met 11 maanden, welk tijdsverloop niet aan de proceshouding van de verdachte valt te wijten.
Nu echter een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen, zal worden opgelegd, volstaat het hof met de constatering van voernoemde termijnoverschrijding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 45, 57, 63, 420bis en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. B. Stapert en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,
en op 6 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. B. Stapert en mr. A.C. Bosch zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer DH3R017081 van politie Nederland, Eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag Zuid, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [aangever] , pag. 35 “Algemeen dossier”.
3.Proces-verbaal van bevindingen, “zaaksdossier 16”, pag. 6-7.
4.Proces-verbaal van bevindingen, “zaaksdossier 7”, pag. 62.
5.Proces-verbaal van bevindingen, “zaaksdossier 16”, pag. 9, 10 en 11.
6.Proces-verbaal van bevindingen, “zaaksdossier 16”, pag. 8-9.
7.Proces-verbaal van herkenning, “zaaksdossier 16”, pag. 34.
8.Proces-verbaal van herkenning, “zaaksdossier 16”, pag. 35.
9.Proces-verbaal van bevindingen “zaaksdossier 16”, p. 8.
10.Proces-verbaal van bevindingen “zaaksodssier 16”, p. 38.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , “zaaksdossier 16”, pag. 15.
12.Proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte] , afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 6 mei 2019.