ECLI:NL:GHSHE:2022:2253

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
200.302.919_01 en 200.302.919_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing tot begeleide omgang en opdracht tot onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een begeleide omgangsregeling (BOR 2) was vastgesteld tussen de man en hun minderjarige kind. De vrouw, die zich zorgen maakt over de veiligheid van het kind bij de man, heeft verzocht om de beschikking te vernietigen en een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten. De man heeft in zijn verweerschrift verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de man recentelijk is veroordeeld voor ernstige strafbare feiten, waaronder bedreiging en drugsbezit, wat de zorgen van de vrouw versterkt. Het hof heeft geoordeeld dat er op dit moment geen verantwoorde omgangsregeling kan worden vastgesteld en heeft de bestreden beschikking vernietigd. Tevens heeft het hof de Raad voor de Kinderbescherming opdracht gegeven om onderzoek te doen naar het gezag en de omgangsregeling, alvorens een definitieve beslissing te nemen. Het verzoek van de vrouw tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking is afgewezen, en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 juli 2022
Zaaknummers: 200.302.919/01 en 200.302.919/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/289467 / FA RK 21-896
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in incident,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.J.M. Dreessen,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in incident,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.W.M. Hendriks.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

in beide zaken
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 november 2021, heeft de vrouw het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in incident
de werking van de bestreden beschikking te schorsen totdat in hoger beroep een onherroepelijke beslissing is genomen;
in hoger beroep
het hoger beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende,
- primair: het verzoek van de man tot omgang met [minderjarige] alsnog af te wijzen;
- subsidiair: aan de raad opdracht te verstrekken om onderzoek te doen naar en te rapporteren en te adviseren over het verzoek inzake het gezag én over de vraag hoe de omgangsregeling c.q. de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van [minderjarige] eruit zou moeten zien;
in beide zaken
met veroordeling van de man, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, tot betaling van de integrale proceskosten van de vrouw in zowel eerste aanleg als in hoger beroep, dan wel tot betaling van de proceskosten conform het liquidatietarief, dan wel tot betaling van de proceskosten zoals het hof juist acht, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking van het hof en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf de verstrijking van voornoemde termijn tot aan de dag van voldoening.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 januari 2022, heeft de man het hof verzocht:
in incident
het verzoek van de vrouw af te wijzen;
in hoger beroep
de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. J.B.G. Gelissen (waarnemend advocaat voor mr. Dreessen);
- de man, bijgestaan door mr. Hendriks;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
Mr. Gelissen heeft een pleitnota overgelegd.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een V-formulier met akte aanvullende gronden en producties van de advocaat van de vrouw d.d. 14 februari 2022;
- een V-formulier met akte aanvullende gronden en producties van de advocaat van de vrouw d.d. 31 maart 2022;
- een V-formulier met akte aanvullende gronden en productie van de advocaat van de vrouw d.d. 5 mei 2022;
- een V-formulier met een brief van de advocaat van de vrouw d.d. 13 mei 2022 (betreft waarneming tijdens de mondelinge behandeling).
2.5.
Bij de aktes die bij V-formulieren van 14 februari 2022 en 5 mei 2022 zijn ingediend heeft de vrouw nadere standpunten ingenomen en de door de man in zijn verweerschrift gevoerde verweren bestreden. Dit is in strijd met de twee-conclusie-regel. Het hof heeft daarom ter gelegenheid van de mondelinge behandeling beslist dat voornoemde aktes buiten beschouwing worden gelaten. De producties die aan de aktes zijn gehecht worden wel toegelaten.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben van april 2016 tot juni 2020 een affectieve relatie met elkaar gehad en zij hebben samengewoond.
3.2.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
De man heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] woont bij de vrouw.
3.3.
Tot medio maart 2021 hebben er contactmomenten tussen de man en [minderjarige] plaatsgevonden. De vrouw bracht [minderjarige] eenmaal per twee weken op woensdag naar de grootmoeder (vaderszijde), waar de man [minderjarige] dan kon zien.
De vrouw heeft deze regeling stopgezet. Sinds medio maart 2021 heeft geen contact meer tussen de man en [minderjarige] plaatsgevonden.
Verloop procedure eerste aanleg
3.4.
Bij inleidend verzoekschrift van 10 maart 2021 heeft de man de rechtbank verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- tussen [minderjarige] en de man de volgende omgangs-/zorgregeling vast te stellen:
- in de even weken: iedere woensdag van 12.00 uur tot 17.00 uur en van vrijdag 17.00 uur tot zaterdag 17.00 uur;
- in de oneven weken: iedere woensdag en van vrijdag 15.00 uur tot zondag 17.00 uur;
- de vakanties en feestdagen bij helfte, in onderling overleg te bepalen;
- te bepalen dat de man mede met het gezag over [minderjarige] wordt belast;
dan wel een beslissing te nemen in goede justitie te bepalen.
3.5.
Bij verweerschrift van 17 september 2021 heeft de vrouw de rechtbank verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
de verzoeken van de man af te wijzen;
subsidiair
een onderzoek door de raad te gelasten en de raad te vragen onderzoek te doen naar de vraag of het toekennen van gezamenlijk gezag en/of het vaststellen van een omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald als volgt:
“6.1. bepaalt dat de contacten tussen [minderjarige] en de manvoorlopigzullen plaatsvinden in het kader van een begeleide omgangsregeling (BOR 2) waarbij de professionele jeugdhulpverlener de contacten gaat begeleiden en die de regie daarbij in handen heeft;
6.2.
verklaart de hiervoor genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
bepaalt dat de raad het eindrapport van de BORvoor 5 juli 2022bij de rechtbank moet indienen, waarna partijen om een schriftelijke reactie zal worden gevraagd;
6.4.
bepaalt dat als dat eindrapport voor de raad aanleiding geeft voor nader onderzoek, uiterlijk binnen twee weken na het beschikbaar komen van het BOR-rapport, de rechtbank en partijen daarover moet informeren en aangeven wanneer het rapport van de raad te verwachten is;
6.5.
stelt, voor het geval de raad een nader onderzoek niet nodig vindt, partijen (via het familiejournaal) in de gelegenheid binnen twee weken op het BOR-rapport schriftelijk, inhoudelijk en gemotiveerd, te reageren en daarbij ook gemotiveerd aan te geven of een nadere mondelinge behandeling nodig is, waarna de rechtbank zal beslissen over het verdere vervolg van de procedure;
6.6.
geeftvoorwaardelijkopdracht aan de raad om onderzoek te doen naar en te rapporteren en te adviseren over het verzoek inzake het gezag en over de vraag hoe de omgangsregeling c.q. de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van [minderjarige] eruit zou moeten zien;
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan, pro forma voor acht maanden.”.
Omvang van het geschil
3.7.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de begeleide omgangsregeling betreft en de voorwaardelijke opdracht aan de raad. Daarbij verzoekt zij de werking van de bestreden beschikking te schorsen.
De omgangsregeling
3.8.
De vrouw voert, samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft op basis van onjuiste en/of onvolledige informatie een begeleide omgangsregeling (BOR 2) bepaald. De man is na de bestreden beschikking veroordeeld voor het vernielen van de deur van de woning van de vrouw en het uiten van doodsbedreigingen jegens haar, alsmede voor een drugsdelict. Veilig Thuis heeft eerder het dossier van partijen als hoog risicovol aangemerkt.
De vrouw heeft grote zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de man indien omgang zou plaatsvinden, gelet op het verbaal en fysiek geweld dat de man jegens haar – ook in bijzijn van [minderjarige] – heeft gepleegd, zijn wapen- en drugsbezit, zijn drugsgebruik en het milieu waarin de man zich bevindt. Zij acht de omgang daarom niet in het belang van [minderjarige] . De man heeft niet aangetoond dat hij heeft gewerkt aan zijn agressieproblemen en dat hij abstinent van verdovende middelen kan blijven. De stelling van de man dat hij is afgekickt is op geen enkele wijze onderbouwd.
Aan de gronden van artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot ontzegging van de omgang wordt voldaan. In ieder geval dient eerst onderzoek door de raad gedaan te worden naar de vraag of (begeleide) omgang in het belang van [minderjarige] is voordat een besluit daarover kan worden genomen. Het zou praktisch zijn als dat onderzoek ook plaatsvindt naar het gezag.
De vrouw wil de rust en stabiliteit die er nu in haar gezin is voor [minderjarige] behouden.
3.9.
De man voert, samengevat, het volgende aan.
De man is het eens met de bestreden beschikking. Hij is tijdens de relatie van partijen altijd betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en wil graag weer contact met [minderjarige] . Zijn situatie is stabiel. Hij heeft per 1 januari 2022 een nieuwe betaalde baan en beschikt over passende woonruimte. De man erkent dat hij een zwarte periode heeft gehad, waarin hij gedurende een maand cocaïne heeft gebruikt. Met hulp van zijn familie, vrienden en partner is hij daarmee gestopt. Hij heeft geen terugval meer gehad. Bij de bedreiging van de vrouw en haar partner waar hij voor veroordeeld is heeft hij geen gebruik gemaakt van een wapen, hij had slechts een schroevendraaier bij zich.
Aan de begeleide omgangsregeling (BOR 2) zoals de rechtbank heeft bepaald dient uitvoering gegeven te worden. De vrouw heeft dit ten onrechte gefrustreerd. De situatie van beide partijen is inmiddels verbeterd en er is een goede basis voor omgang.
3.10.
De raad adviseert, samengevat, als volgt.
De keuze voor het inzetten van een BOR-traject kan de raad volgen. De vader kan dan laten zien of hij afspraken nakomt en niet onder invloed is. Het zou ook andersom kunnen, dat eerst een raadsonderzoek plaatsvindt, gelet op de gebeurtenissen tussen partijen. Een BOR-traject zou in deze fase wel meer opleveren dan een onderzoek.
De raad wacht de beslissing van het hof in onderhavige zaak af. Als daaruit volgt dat BOR 2 alsnog wordt opgestart komt er voorlopig geen raadsonderzoek.
3.11.
Het hof overweegt als volgt.
3.11.1.
Artikel 1:377a BW bepaalt dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouder of met degene tot wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat. De rechter stelt op verzoek van die persoon, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling vast inzake de uitoefening van het omgangsrecht. Ingevolge lid 3 van voornoemd artikel ontzegt de rechtbank het recht op omgang slechts indien:
a: omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of;
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of;
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of;
d. omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
3.11.2.
Naar voren is gekomen dat de begeleide omgangsregeling die in de bestreden beschikking als voorlopige regeling is bepaald, niet van de grond is gekomen. Partijen verschillen van mening over de vraag of het in het belang van [minderjarige] is dat er (begeleid) contact gaat plaatsvinden.
3.11.3.
Gebleken is dat na de bestreden beschikking feiten naar voren zijn gekomen, die de rechtbank in haar oordeel niet heeft kunnen betrekken. De man is op 7 april 2022 strafrechtelijk veroordeeld voor, kort gezegd, het op 13 december 2020 vernielen van de deur van de woning van de vrouw en het haar en haar partner in de woning van de vrouw bedreigen met de dood. Voorts is de man bij hetzelfde vonnis veroordeeld voor het bezit van drugs op 20 december 2020.
Ten tijde van het wijzen van de beschikking in eerste aanleg was de strafrechtelijke afdoening van de strafbare feiten waarvan de man werd verdacht nog niet bekend. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg gesteld dat de zaak door de officier van justitie zou worden afgedaan. Nadien heeft de officier van justitie de zaak aangebracht bij de politierechter. De man is inmiddels veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 100 uren. Als voorwaarden zijn aan die proeftijd van twee jaren verbonden een locatieverbod ten aanzien van de woonomgeving van de vrouw en reclasseringstoezicht. Tevens is de man veroordeeld tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding aan de vrouw van in totaal € 2.658,37 voor geleden materiële en immateriële schade.
3.11.4.
De man is op 7 april 2022 door de politierechter veroordeeld voor ernstige strafbare feiten. Hij is de woning van de vrouw binnengedrongen en heeft de vrouw en haar partner, terwijl zij zich hadden opgesloten in de badkamer, bedreigd met de dood terwijl hij een voorwerp bij zich had waarvan – zo is te lezen in de aangiften – de vrouw en haar partner dachten dat het een vuurwapen was. Dat laatste is niet bewezen verklaard. De man heeft de vrouw en haar partner eerder ook met de dood bedreigd. Daarnaast is de man veroordeeld voor (hard)drugsbezit. Hij heeft die drugs voor de politie bij zijn aanhouding verborgen gehouden. Ook nog bij de insluitingsfouillering heeft hij de drugs voor de politie verborgen willen houden. Door zijn gedrag kreeg de politie echter argwaan en zijn de drugs ontdekt, zo blijkt uit de overgelegde stukken. De man is eerder, op 7 januari 2019, zijn rijbewijs kwijtgeraakt omdat hij onder invloed van drugs had gereden en omdat hij drugs (hasj) bij zich had.
Tijdens de mondelinge behandeling is de man op zijn drugsgebruik bevraagd en is hem gevraagd of wellicht sprake was van structureel gebruik van drugs of zelfs van een verslaving. De man heeft verklaard dat hij in het verleden slechts ‘een maandje’ verslaafd was geweest aan cocaïne en andere verdovende middelen en dat hij er met hulp van zijn huidige partner, vrienden en familie van af is gekomen. In het licht van de thans bekende feiten en omstandigheden acht het hof deze verklaring niet overtuigend. De periode van een maand van drugsverslaving valt niet te rijmen met het eerdere drugsgebruik toen de man als bestuurder van een auto werd aangehouden in januari 2019. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat een (hard)drugsverslaving zeer hardnekkig kan zijn en dat het verslaafden doorgaans niet lukt om zonder professionele hulpverlening af te kicken en clean te blijven.
Door zijn verklaringen over zijn drugsgebruik en door het feit dat de man zijn handelen ten opzichte van de vrouw zowel in eerste aanleg bij de rechtbank als bij het hof heeft willen bagatelliseren, zijn de zorgen die het hof heeft over het (agressieve) gedrag van de man, het milieu waar hij mogelijk in verkeert en de mogelijke risico’s hiervan voor [minderjarige] , die nog maar drie jaar oud is, toegenomen.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat er op dit moment geen sprake kan zijn van een al dan niet begeleide omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] en dat van de vrouw evenmin kan worden verwacht dat zij daar aan meewerkt. Het hof zal de bestreden beschikking wat betreft de beslissing onder 6.1. daarom vernietigen.
3.11.5.
Voordat (door de rechtbank) een verantwoorde eindbeslissing over de omgangsregeling kan worden genomen, dient naar het oordeel van het hof eerst een raadsonderzoek plaats te vinden. Het hof gaat er vanuit dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de begeleide omgangsregeling, de raad zal gaan voldoen aan de voorwaardelijke opdracht die de rechtbank in de bestreden beschikking onder 6.6. heeft gegeven. Voor zover nodig zal het hof de raad hiertoe ook opdracht geven, zoals hierna wordt vermeld.
verzoek tot schorsing
3.12.
Nu het hof hieronder zal beslissen in de hoofdzaak, heeft de vrouw geen belang meer bij haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Het hof zal daarom dit verzoek afwijzen.
Proceskosten
3.13.
Het hof zal gelet op de aard van de procedure de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.302.919/01
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 november 2021, voor zover het betreft de beslissing onder 6.1 (de bepaling van een voorlopige omgangsregeling onder begeleiding (BOR 2));
geeft opdracht aan de raad om onderzoek te doen ter zake het gezag en de omgangsregeling c.q. de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals in de bestreden beschikking onder 6.6. is bepaald, en daarover te rapporteren en te adviseren aan de rechtbank in de bodemzaak (zaaknummer C/03/289467 / FA RK 21-896);
in de zaak met zaaknummer 200.302.919/02
wijst af het verzoek van de vrouw tot schorsing van de werking van de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 november 2021;
in beide zaken
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, H. van Winkel en P.M.M. Mostermans en is op 7 juli 2022 door mr. H. van Winkel uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.