Uitspraak
,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift, tevens houdende een incidentele vordering, met producties (A t/m L) en met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 5 januari 2022;
- het verweerschrift in het incident met producties, ingekomen ter griffie op 25 januari 2022;
- het verweerschrift in principaal appel inclusief (deels voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep met producties (25 t/m 27), ingekomen ter griffie op 24 februari 2022;
- een V6-fromulier van mr. Van der Weijst met producties N t/m Q, ingekomen ter griffie op 24 februari 2022;
- een akte in incidenteel appel van mr. Van Hulst met producties 28 t/m 30, ingekomen ter griffie op 4 maart 2022;
- een akte inbreng met toelichting producties 31 t/m 33 van mr. Van Hulst, ingekomen ter griffie op 30 maart 2022;
- een akte inbreng producties 34 en 35 van mr. Van Hulst, ingekomen ter griffie op 11 april 2022;
- een verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 7 april 2022;
- een brief van mr. Van der Wijst met productie Y, ingekomen ter griffie op 15 april 2022;
3.De beoordeling
Op enig moment is onder de collega’s commotie ontstaan over deze ‘geheime’ afspraak. Het Notariskantoor heeft in verband met de ontstane sfeer aan [de werknemer] verzocht om in een aparte ruimte te gaan werken. De situatie is vervolgens geëscaleerd, waarover hierna meer en heeft geleid tot een kortgedingprocedure waarbij [de werknemer] wedertewerkstelling vorderde en het Notariskantoor op haar beurt een ontbindingsverzoek indiende. Die vorderingen/verzoeken zijn gelijktijdig op zitting behandeld.
- primair: de arbeidsovereenkomst tussen partijen tegen de kortst mogelijke datum te ontbinden wegens het bepaalde in art. 7:686 BW dan wel art. 7:671b BW (toelichting onder 5.4. van het inleidende verzoekschrift: ‘wegens supra gemelde omstandigheden’, zonder daarbij rekening te houden met de transitievergoeding, een opzegtermijn en/of een billijke vergoeding);
- [de werknemer] te veroordelen de verschuldigde bedragen (niet nader genoemd in het petitum en ook niet onmiddellijk kenbaar uit het 24 pagina’s tellende verzoekschrift eerste aanleg) binnen 14 dagen te betalen bij gebreke waarvan de wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
- de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden per1 maart 2022;
- het Notariskantoor veroordeeld om vóór 1 april 2022 een billijke vergoeding ad € 145.000,- bruto te betalen aan [de werknemer] alsmede een transitievergoeding met inachtneming van hetgeen de kantonrechter heeft overwogen in overweging 3.9 van diezelfde beschikking;
- het Notariskantoor veroordeeld om vanaf 1 juli 2021 tot 1 maart 2022 maandelijks een bedrag aan overwerkvergoeding van € 3.571,81 bruto te betalen en voor zover deze bedragen opeisbaar zijn, maar niet voldaan zijn te verhogen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW.
- [de werknemer] in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over onjuistheden in de lijsten met overuren en bepaald dat het Notariskantoor daarop mag reageren,
1. alsnog de vorderingen in 1e aanleg van het Notariskantoor toe te wijzen, althans die van [de werknemer] af te wijzen;
2. te bepalen dat het Notariskantoor wordt ontheven van de verplichting tot betaling van een bedrag aan [de werknemer] ten titel van:
a. loon te rekenen vanaf 7 december 2021 tot aan 1 maart 2022;
b. overwerk te rekenen vanaf 1 juli 2021 tot aan 1 maart 2022;
c. de wettelijke vertragingsrente van 50% (subsidiair verzoekt het Notariskantoor die te matigen tot 10 %, althans een lager percentage dan 50);
d. de transitievergoeding;
e. de billijke vergoeding;
f. de proceskosten;
3. te bepalen dat [de werknemer] € 15.422,40 aan gefixeerde schadevergoeding dient te betalen;
4. te bepalen dat [de werknemer] ten titel van onjuist verloond loon € 5.550,12 dient terug te betalen aan het Notariskantoor;
(onder 10.4 van het petitum in het beroepschrift verzoekt het Notariskantoor nog (subsidiair) terugbetaling van bedragen door het hof in redelijkheid vast te stellen en/of ten titel van schending van art. 7:611 BW en/of art. 6:162 BW);
5. te bepalen dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd met het ontslag op staande voet met ingang van 7 december 2021, danwel de arbeidsovereenkomst eerder te doen eindigen dan 1 maart 2022;
- veroordeling van het Notariskantoor tot betaling van het concreet bedrag van de verschuldigde transitievergoeding voor 1 april 2022, voor het geval [de werknemer] uiterlijk op de dag van de mondelinge behandeling in hoger beroep bij akte de door de kantonrechter bepaalde bedragen aan overwerk en variabele beloning heeft overgelegd (met een berekening van de transitievergoeding), alsmede:
- bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding (als in de ontbindingsbeschikking beschreven) de verschuldigdheid van de vakantietoeslag over de gemiddelde overwerkvergoeding over 2020 en over de gemiddelde bonus over de jaren 2019, 2020 en 2021 te betrekken;
en onvoorwaardelijk (voor zover relevant):
- het Notariskantoor te veroordelen voor 1 april 2022 aan [de werknemer] te betalen:
een billijke vergoeding van € 625.224,36, bruto althans niet lager dan € 145.000,-- bruto
- het Notariskantoor te veroordelen aan [de werknemer] te betalen € 41.665,35 netto wegens de volledige advocaatkosten,
met veroordeling van het Notariskantoor in de proceskosten, voor zover de volledig gemaakte advocaatkosten niet worden toegewezen en tot betaling van wettelijke rente over de toegewezen bedragen voor zover zij niet tijdig worden voldaan.
‘niet aan zijn haren te zullen terugslepen’als [de werknemer] zijn voornemen zou uitvoeren. [notaris 1] heeft laten weten dat als [de werknemer] dit voornemen zou uitvoeren, [notaris 1] direct een advocaat zou inschakelen. Na een woordenwisseling heeft [de werknemer] het pand verlaten. [de werknemer] heeft zijn werkzaamheden niet meer hervat.
‘meerdere grote zaken’en [de werknemer] verzocht zijn werkzaamheden niet te hervatten. Vervolgens heeft mr. Van Hulst op 29 juli 2021 namens [de werknemer] het Notariskantoor in kort geding gedagvaard en wedertewerkstelling verzocht.
- overwerken op vrije dagen en met kerst;
- overwerken op je eerste en laatste vakantiedag;
- je vergissen op de dag dat je kind jarig is.
Zonder een heldere toelichting, die ontbreekt, begrijpt het hof niet wat de verdere strekking van deze grief is.
Voor zover het Notariskantoor daarmee beoogt te stellen dat de ingediende opgaven van overwerkuren niet aan de daaraan te stellen eisen voldeden of onvoldoende transparant waren, verwerpt het hof die stelling.
Het Notariskantoor heeft de betreffende naar dag en tijd gespecificeerde overwerkopgaven gedurende 15 jaar geaccepteerd en nimmer een nadere vraag over die opgeven gesteld. Dan kan zij [de werknemer] nu niet tegenwerpen dat de overwerkopgaven nader hadden moeten worden gespecificeerd.
“De kantonrechter overweegt dat het notariskantoor een grote hoeveelheid omstandigheden heeft gesteld zonder duidelijk te maken welke stellingen horen bij de redelijke gronden in de wet. De notarissen merken op dat zij dus kennelijk hebben voldaan aan het beginsel: Do mihi facta, dabo tibi ius. Tijdens een college in september 2021 bij de [organisatie] te [plaats] doceerde mr. [docent] , raadsheer bij de Hoge Raad, van wie de metaforen afkomstig zijn:(a) Een halve waarheid is nog altijd een hele leugen, en(b) Het recht is als een Lego 3-in-1-doos, als advocaat hoef je niet anders te doen dan de nodige bouwsteentjes aan de rechter te geven, opdat de rechter daarvan het bouwwerk kan maken. Artikel 25 Rv. is niets anders dan het goede etiket er op plakken”Het hof kan echter, ook met aanvulling van rechtsgronden, geen duidelijk bezwaar tegen de overwegingen van de kantonrechter destilleren, De grief faalt.
Het hof stelt voorop dat partijen het eens zijn over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het gaat dus verder om de vraag of al dan niet sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [de werknemer] (in welk geval geen transitievergoeding verschuldigd is) of ernstig verwijtbaar handelen van het Notariskantoor (dat heeft geleid tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst) in welk geval naast de transitievergoeding ook een door het Notariskantoor te betalen billijke vergoeding aan de orde is.
Tegen de overweging van de kantonrechter dat de verwijten die in de sfeer liggen van disfunctioneren niet behandeld zullen worden omdat de d-grond niet aan de ontbinding ten grondslag is gelegd is geen duidelijk kenbare grief gericht, zodat ook het hof die verwijten niet in haar beoordeling zal betrekken.
De kantonrechter heeft verder alle door het Notariskantoor aangedragen argumenten voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond beoordeeld en te licht bevonden. De kantonrechter is daarbij gemotiveerd ingegaan op de bezwaren van het Notariskantoor Het hof is het met die beoordeling eens en verwijst daarnaar. De kantonrechter heeft terecht overwogen dat, zo er sprake zou zijn geweest van verwijtbaar gedrag van [de werknemer] , uit niets blijkt dat hij daarop ooit door het Notariskantoor is aangesproken,
Het Notariskantoor voert aan dat de kantonrechter niet alle door het Notariskantoor aangevoerde omstandigheden heeft betrokken en verwijst daartoe naar de in de producties 2, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 genoemde omstandigheden. Het hof constateert dat de kantonrechter in de overwegingen 3.7.1 tot en met 3.7.6 uitgebreid is ingegaan op argumenten van het Notariskantoor en dat het Notariskantoor slechts volstaat met een algemene verwijzing naar producties zonder concreet te vermelden aan welke omstandigheden de kantonrechter geen aandacht heeft besteed. Daarmee heeft het Notariskantoor haar grief onvoldoende concreet toegelicht. Ook de wederpartij moet immers weten waartegen zij zich dient te verweren en aan die eis is niet voldaan.
Dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [de werknemer] is, gelet op het hiervoor overwogene. niet gebleken. De grieven falen. Dat betekent dat [de werknemer] recht heeft op de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
De grief van het Notariskantoor in principaal (en het verweer in incidenteel appel) dat de overwerkvergoeding niet bij de berekening van de transitievergoeding moet worden betrokken faalt. [de werknemer] genoot een aanzienlijke overwerkvergoeding die een belangrijk deel van zijn inkomen vormde. Die overwerkvergoeding is te beschouwen als een overeengekomen vaste of variabele loonkostencomponent. Zij telt mee bij de bepaling van het rekensalaris voor de hoogte van de transitievergoeding. Voor zover in de grieven 30 en 31 herhaald wordt betoogd dat ten aanzien van de overurenvergoeding geen sprake is van een overeengekomen variabele looncomponent wordt dat door het hof derhalve verworpen. De hoogte van de bedragen bij de berekening van het rekensalaris (punt 5 akte in incidenteel appel ingediend bij brief van 4 maart 2022) heeft het Notariskantoor noch in het verweerschrift in incidenteel appel (ingekomen op 7 april 2022) noch bij de behandeling ter zitting in hoger beroep gemotiveerd betwist. De niet nader toegelichte mededeling dat de componenten van de berekening worden betwist acht het hof onvoldoende gemotiveerd. Het hof zal de transitievergoeding overeenkomstig die berekening bepalen op € 106.962,94 bruto.
Het Notariskantoor heeft nog aangevoerd dat het hof de transitievergoeding niet kan vaststellen op een concreet bedrag omdat het gaat om een tussenbeslissing. Dat is onjuist. De beslissing over de transitievergoeding is een eindbeslissing in de deelbeschikking
[de werknemer] heeft nog betoogd dat het Notariskantoor geen grieven heeft gericht tegen de hoogte van de toegekende billijke vergoeding. Het hof verwerpt die stelling. Het Notariskantoor heeft op pagina 31 en 32 van het beroepschrift bezwaar gemaakt tegen enkele gezichtspunten die de kantonrechter ten grondslag heeft gelegd aan diens motivering van de hoogte van de billijke vergoeding. In incidenteel appel heeft [de werknemer] bezwaren aangevoerd tegen de motivering van de hoogte van de billijke vergoeding.
- De kantonrechter is ervan uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen na 1 maart 2022 niet langer dan drie jaar zou hebben geduurd. Het Notariskantoor voert op pagina 31 van het beroepschrift aan dat uit de stukken volgt dat [de werknemer] weigerde zich te schikken in het feit om vanuit een andere kamer te werken en zelf de aanleiding was voor het vertrek. Voor zover dit betoog gericht is, tegen de aanname van de kantonrechter dat de arbeidsovereenkomst nog drie jaar zou voortduren, faalt het. Bij de beantwoording van de vraag hoe lang de arbeidsovereenkomst nog zou hebben voortgeduurd moet het ernstig verwijtbaar handelen dat aanleiding heeft gegeven tot het conflict immers worden weggedacht. [de werknemer] heeft nog aangevoerd dat de kantonrechter van een te korte resterende duur van de arbeidsovereenkomst is uitgegaan. Ook dat betoog faalt. [de werknemer] was sinds mei 1992 werkzaam bij het Notariskantoor; daaraan zou de conclusie kunnen worden verbonden dat hij zonder het incident over de geheime beloningsafspraak nog lange tijd bij het Notariskantoor in dienst zou zijn gebleven. Het hof acht dit echter met de kantonrechter niet waarschijnlijk. Uit de stukken, de schriftelijke verklaringen van medewerkers van het Notariskantoor en het verhandelde ter zitting ontstaat het beeld dat, ook zonder het bekend worden van de beloningsafspraak, sprake was van fricties tussen andere medewerkers van het Notariskantoor en [de werknemer] . De mededeling van [notaris 1] over die beloningsafspraak acht het hof ook symptomatisch voor de gespannen verhouding. Daar staat tegenover dat het Notariskantoor kennelijk geen noodzaak zag om [de werknemer] aan te spreken op de gestelde en overigens door [de werknemer] betwiste gedragingen. Op grond van het vorenstaande acht ook het hof een resterende duur van de arbeidsovereenkomst van drie jaar realistisch;
- inmiddels is gebleken dat [de werknemer] met ingang van 1 april 2022 in dienst is getreden als notarisklerk bij een andere werkgever tegen een aanzienlijk hoger basissalaris van € 5.257,-- per maand bruto; het hof gaat er vanuit dat [de werknemer] enig overwerk zal verrichten maar dat hij niet de gelegenheid zal krijgen om substantieel meer dan € 3.000,-- bruto per jaar daarmee te genereren.
Het hof gaat in redelijkheid uit van een in aanmerking te nemen inkomensverlies van circa € 24.000,-- bruto per jaar. Gedurende drie jaar gaat het hof uit van een inkomensdeving van € 72.000,-- bruto.
- het Notariskantoor nam geen enkele eigen verantwoordelijkheid voor de ontstane commotie over de beloningsafspraak en wentelde de gevolgen daarvan feitelijk uitsluitend op [de werknemer] af; het Notariskantoor liet [de werknemer] ook na 28 juni 2021 gedurende lange tijd in onzekerheid over zijn positie;
- [de werknemer] heeft over een aanzienlijk aantal maanden aanvankelijk geen loon ontvangen; hij wordt daarvoor overigens materieel gecompenseerd door de toegewezen wettelijke verhoging over het niet betaalde loon;.
Ten slotte houdt het hof rekening met de omstandigheid dat [de werknemer] recht heeft op voormelde transitievergoeding.
Dat betoog faalt. Gelet op al het hiervoor overwogene is het voor rekening en risico van het Notariskantoor dat [de werknemer] vanaf 1 juli 2021 geen werkzaamheden meer heeft kunnen verrichten voor het Notariskantoor. De werkgever is dan gehouden het gemiddelde loon door te betalen dat de werknemer had kunnen verdienen.
heeft onweersproken gesteld dat zijn overwerkvergoeding in 2021 tot en met mei gemiddeld € 3.571,81 bruto per maand bedroeg. De kantonrechter heeft dat tot uitgangspunt genomen. In grief 31 betoogt het Notariskantoor dat dit bedrag onbegrijpelijk is, maar die stelling heeft zij niet nader toegelicht.
Hetzelfde geldt voor grief 34 waarin het Notariskantoor grieft tegen het feit dat de kantonrechter het proces-verbaal niet heeft aangepast zoals door haar verzocht.
Op pagina 36 tot en met pagina 39 (randnummer 7.7) volgt onder het kopje toelichting op grief 34 een relaas met diverse citaten en stellingen waaruit voor het hof -en naar het hof aanneemt ook voor de wederpartij- moeilijk enige bezwaar tegen dragende overwegingen is af te leiden.
Het gaat dan om het ontslag op staande voet en de daarop gebaseerde gefixeerde schadevergoeding. Het hof verwijst naar hetgeen het hiervoor onder 3.23. heeft overwogen. Er kan in deze procedure niet worden uitgegaan van een rechtsgeldig ontslag op 7 of 9 december 2021 en de gefixeerde schadevergoeding is niet toewijsbaar.
3.59. De notarissen worden al de grotendeel in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof zal daarbij uitgaan van tarief VI van het liquidatietarief (€ 4.064,-- per punt).
Er is geen sprake van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen van het Notariskantoor. In deze procedure staat de vraag centraal of sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [de werknemer] (het standpunt van het Notariskantoor) of ernstig verwijtbaar handelen van het Notariskantoor (het standpunt van [de werknemer] ). Voor toekenning van de billijke vergoeding is vereist dat het Notariskantoor ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Het hof komt weliswaar tot de conclusie dat het Notariskantoor ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, maar er kan niet worden aangenomen dat het standpunt van het Notariskantoor dat geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid zo evident ongegrond is dat dit zou moeten leiden tot een veroordeling tot betaling van daadwerkelijk gemaakte proceskosten..
4.De beslissing
- veroordeelt het Notariskantoor tot betaling van een billijke vergoeding aan [de werknemer] van € 100.000,-- bruto te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 april 2022;