ECLI:NL:GHSHE:2022:2247

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
200.308.902_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling minderjarige na wijziging verblijfplaats

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2006. De vader, wonende in Duitsland, heeft in hoger beroep verzocht om de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige af te wijzen. De minderjarige stond sinds 21 januari 2019 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) vanwege een destructief en onveilig conflictenpatroon tussen de ouders. De vader stelt dat de minderjarige sinds mei 2021 bij hem woont en dat er geen ontwikkelingsbedreiging meer is. De GI daarentegen betoogt dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de minderjarige nog steeds in Nederland woont en naar school gaat.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juni 2022 zijn de vader en de GI gehoord, maar de moeder en de raad voor de kinderbescherming zijn niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van de minderjarige is verbeterd en dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreigingen meer zijn. De vader heeft de GI steeds meegewerkt, maar er was weinig resultaat. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling niet langer gerechtvaardigd is en heeft de bestreden beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd. De ondertoezichtstelling wordt beëindigd met ingang van 7 juli 2022, de datum van de uitspraak.

Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 juli 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 7 juli 2022
Zaaknummer : 200.308.902/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/299095/JE RK 21-2341
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.E.I.K. Jaminon,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
regio Noord-Limburg, locatie [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 6 april 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 2 juni 2022, heeft de GI verzocht het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. L.S.F. Vanhommerig als waarnemer van mr. Jaminon;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen en zonder voorafgaand bericht, niet verschenen bij de mondelinge behandeling. Ook de raad is niet verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 januari 2022;
  • de brief van de raad van 4 mei 2022, waarin de raad zich heeft afgemeld voor de mondelinge behandeling op 14 juni 2022.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] en zij oefenen het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 21 januari 2019 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 21 januari 2023.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert allereerst aan dat [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Duitsland heeft. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is de Nederlandse rechter niet bevoegd in deze zaak en is het Nederlands recht niet van toepassing.
De vader voert verder aan dat [minderjarige] sinds mei 2021 bij hem verblijft en dat het goed gaat met [minderjarige] . De moeder heeft destijds ingestemd met de verhuizing van [minderjarige] naar de vader en de GI is over de verhuizing geïnformeerd. De vader benadrukt dat hij [minderjarige] niet zonder toestemming en/of medeweten van de moeder in Duitsland heeft ingeschreven. Ook is de verhuizing nimmer bedoeld als tijdelijke oplossing. De vader voert aan dat [minderjarige] niet ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en er geen grond (meer) is voor een maatregel als een ondertoezichtstelling. [minderjarige] is onder toezicht gesteld omdat er sprake was van een overwegend destructief en onveilig conflictenpatroon tussen de ouders. Het zou volgens de GI met name de vader zijn die zijn mening zou laten voelen in het huishouden van de moeder, wat leidde tot conflicten tussen [minderjarige] en de moeder. [minderjarige] en zijn moeder hadden een moeizame band met elkaar en er speelden diverse problemen in de thuissituatie. Nu [minderjarige] niet meer bij de moeder woont, speelt dit probleem niet meer. De vader en de moeder hebben hun eigen opvoedstijl, maar bemoeien zich niet met de opvoedstijl van de ander en betrekken [minderjarige] niet bij volwassenenkeuzes. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is niet nodig. De vader voert verder aan dat hij steeds heeft meegewerkt met de GI, maar er echter weinig resultaat werd geboekt. De vader is het vertrouwen in de GI verloren. Na de verhuizing ging het snel beter met [minderjarige] en de vader wil de huidige stabiele situatie vasthouden en [minderjarige] beschermen. Mocht blijken dat [minderjarige] hulp nodig heeft, dan zal de vader deze hulp accepteren in Duitsland. Over het contact met de moeder voert de vader aan dat hij [minderjarige] stimuleert in het contact. [minderjarige] wordt door zijn vader geenszins beperkt in het contact met de moeder, maar op dit moment wil [minderjarige] geen contact met de moeder.
3.6.
De GI voert aan dat ten tijde van het verlengingsverzoek de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek en Nederlands recht van toepassing is. [minderjarige] is na een weekend bij de vader door hem niet teruggebracht naar de moeder in Nederland. [minderjarige] verblijft niet op basis van wederzijdse instemming van beide ouders bij de vader. De vader heeft eigenhandig, zonder gezamenlijk overleg, een wijziging aangebracht in de feitelijke verblijfplaats van [minderjarige] . [minderjarige] heeft (ook) de Nederlandse nationaliteit, staat bij de moeder in Nederland ingeschreven, heeft zijn sociaal leven in Nederland en gaat in Nederland naar school.
De GI voert verder aan dat het plan van aanpak bij de verlenging van de ondertoezichtstelling als doelen kent dat [minderjarige] opgroeit in een liefdevolle omgeving en niet wordt belast met volwassen zaken en de GI onderzoekt wat de beste woonomgeving is voor [minderjarige] . De GI heeft tussen september 2021 en januari 2022 geen uitvoering kunnen geven aan deze doelen door de houding van de vader. De GI heeft op 6 april 2022 een eerste bezoek gebracht aan het woonadres van de vader en daarmee zicht gekregen op de huidige woonsituatie van [minderjarige] . Er zijn geen zorgen over de opvoedomgeving van [minderjarige] . Vanaf 22 februari 2022 heeft de GI de wekelijkse contacten met [minderjarige] kunnen hervatten en tot op heden kunnen onderhouden. De vader werkt mee aan het hebben van onbelast contact door de GI met [minderjarige] . De GI ziet en hoort tijdens deze gesprekken dat [minderjarige] zich bewust is van de wederzijdse ongenoegens tussen de ouders, maar constateert dat dit niet leidt tot een ontwikkelingsbedreiging omdat [minderjarige] een goede en positieve schoolgang kent, sociale contacten onderhoudt en met de vader onderzoekt welke mogelijkheden voor een sportbeoefening bij hem zouden kunnen passen. [minderjarige] heeft aan de GI kenbaar gemaakt vooralsnog geen behoefte te hebben aan contact met de moeder. De GI ziet geen reden om te veronderstellen dat hij hierin geen eigenstandige keuze kan maken. [minderjarige] lijkt op dit moment een bepaalde ‘rust’ te ervaren bij het summiere contact met de moeder. De GI voert aan dat de ontwikkeling van [minderjarige] bij de vader positief verloopt en er geen ernstige ontwikkelingsbedreigingen worden gezien. De GI zou het wenselijk vinden dat de huidige woon- en leefomstandigheden van [minderjarige] bij de vader zich vertalen in een situatie waarin de ouders afspraken maken over het hoofdverblijf. Ook is van belang dat in de huidige woonsituatie van [minderjarige] bij de vader, de vader [minderjarige] actief blijft stimuleren in het contact met de moeder. De GI kan een beëindiging van de ondertoezichtstelling steunen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.8.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en afweging – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft en Nederlands recht van toepassing is.
Wettelijk kader
3.8.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.3.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Overwegingen hof
3.8.4.
Het hof is van oordeel dat de grond voor een ondertoezichtstelling van [minderjarige] is komen te vervallen en overweegt daartoe het volgende. De opvoedomgeving van [minderjarige] en de status van zijn verblijf bij de vader waren volstrekt onduidelijk ten tijde van het indienen van het verlengingsverzoek door de GI. De vader gaf geen inzicht in de woonsituatie van [minderjarige] en zijn (on)mogelijkheden om [minderjarige] op te voeden. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat hierin een wijziging is gekomen. Het verblijf van [minderjarige] bij de vader is, als het aan de vader ligt, vast en [minderjarige] staat ook bij de vader ingeschreven. De GI heeft een bezoek gebracht aan het woonadres van de vader en er zijn wekelijkse onbelaste contacten tussen de GI en [minderjarige] . De GI concludeert dat er geen sprake (meer) is van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . Het hof is met de GI van oordeel dat er inmiddels geen zorgen meer zijn die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling van kracht blijft tot 7 juli 2022 (te weten de datum waarop deze beschikking wordt gegeven) en wordt beëindigd met ingang van 7 juli 2022.
3.8.5.
Uit het petitum van het beroepschrift maakt het hof op dat de vader een proceskostenveroordeling wenst. Gelet op de aard van de zaak ziet het hof geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het hof zal de proceskosten compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling ziet op de periode tot 7 juli 2022;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode vanaf 7 juli 2022, en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de GI voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode vanaf 7 juli 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, A.J.F. Manders en M.L.F.J. Schyns en is op 7 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. M.J.A. Vermeulen-van Bree, griffier.