ECLI:NL:GHSHE:2022:2246

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
200.304.578_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing en inschrijving basisschool; hoofdverblijf; noodzaak verhuizing onvoldoende aangetoond

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 oktober 2021. De moeder verzoekt om vervangende toestemming voor de verhuizing van haar kinderen, [minderjarige 3] en [minderjarige 4], naar [plaats 1] en om hun hoofdverblijf bij haar vast te stellen. De vader verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking. De Raad voor de Kinderbescherming is ook betrokken in deze procedure. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder haar verzoek heeft verduidelijkt en zich richt op de hoofdverblijfplaats van de kinderen en hun inschrijving op een basisschool in [plaats 1]. Het hof overweegt dat de moeder niet heeft aangetoond dat er een noodzaak is voor de verhuizing. De belangen van de kinderen, die al geworteld zijn in hun huidige omgeving, wegen zwaarder dan de wensen van de moeder. Het hof concludeert dat de huidige situatie in het belang van de kinderen is en wijst het verzoek van de moeder af. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 juli 2022
Zaaknummer: 200.304.578/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/373375/FA RK 21-3531
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.J.M. van Gruijthuijsen-van Gent,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.H.A.C. Waals.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005;
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007;
  • [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014;
  • [minderjarige 4] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2015.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 28 december 2021, met producties, ingekomen bij het hof op 30 december 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en primair de vorderingen (hof: bedoeld zal zijn verzoeken) van de moeder toe te wijzen en subsidiair de raad opdracht te geven het raadsonderzoek uit te breiden met de opdracht te onderzoeken
welke hoofdverblijfplaats bij de vader of de moeder het meest in het belang van de kinderen is, met veroordeling in de kosten van de procedure van de vader in beide instanties.
2.1.1.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek verduidelijkt, in die zin, dat het verzoek van de moeder uitsluitend ziet op het vaststellen van het hoofdverblijf van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] bij de moeder en het verkrijgen van vervangende toestemming voor de verhuizing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] naar [plaats 1] en het inschrijven van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] op [school] .
2.2.
Bij verweerschrift, met producties, ingekomen bij het hof op 12 april 2021, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van de moeder tegen de bestreden beschikking ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, onder afwijzing van het verzoek van de moeder de raad de opdracht te geven het onderzoek uit te breiden naar het hoofdverblijf van de kinderen.
2.3.
Het hof heeft voorts ontvangen:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 16 september 2021, ingekomen bij het hof op 19 januari 2022;
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 25 januari 2022, met bijlage, ingekomen bij het hof op 27 januari 2022;
- het V8-formulier van 1 juni 2022 van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juni 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brieven zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie van de moeder en de man zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005;
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007;
  • [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014;
  • [minderjarige 4] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2015.
3.2.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
3.3.
Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Oost-Brabant van 16 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter, kort gezegd, de vorderingen van de moeder aan haar vervangende toestemming te verlenen voor inschrijven van [minderjarige 2] op een basisschool in [plaats 2] , het
inschrijven van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] op een basisschool in [plaats 1] of [plaats 3] en voorts aan haar
vervangende toestemming te verlenen om te verhuizen naar [plaats 4] , afgewezen.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 mei 2020 is, voor zover in deze procedure van belang, bepaald dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben en dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal zijn conform het aangehechte ouderschapsplan, inhoudende dat de kinderen één weekend per veertien dagen van vrijdagavond 19.30 uur tot zondag 17.00 uur, elke week van woensdag 17.00 uur tot vrijdag 19.30 uur en de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de vader zullen zijn.
3.5.
Bij de bestreden beschikking van 14 oktober 2021, heeft de rechtbank de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 mei 2020 en het tussen partijen gesloten ouderschapsplan van 7 november 2019, ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd en bepaald dat [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vader. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] voorlopig bij de moeder zullen zijn:
- gedurende drie van de vier weekenden van zaterdag 14.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij de vader de minderjarigen bij de moeder brengt en de moeder de minderjarigen weer terugbrengt bij de vader;
- de helft van de vakanties en feestdagen.
Voorts heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek te verrichten naar de definitieve zorgregeling en de zaak aangehouden tot pro forma 14 april 2022.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf en de vervangende toestemming voor de verhuizing en inschrijving op de basisschool ten aanzien van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] niet verenigen en is in hoger beroep gekomen van deze beschikking.
3.7.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. De moeder wil graag met [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verhuizen naar [plaats 1] en dat het hoofdverblijf van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] bij haar wordt bepaald. De verhuizing is voor de moeder noodzakelijk, omdat de financiële situatie van de moeder in [plaats 5] onhoudbaar was geworden en de werkzaamheden van de moeder zich inmiddels in de regio [plaats 1] bevinden. De moeder wil een nieuwe start maken in [plaats 1] en kan het emotioneel gezien niet aan om in de regio [woonplaats vader] te wonen. De moeder heeft het idee dat haar gevoel hierover door anderen niet van belang wordt geacht. De moeder is bovendien in staat om zelf voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] te zorgen na school in plaats van gebruik te moeten maken van de opvang of een oppas. De moeder is altijd de hoofdopvoeder geweest van de kinderen en biedt hen de structuur die ze nodig hebben. De moeder maakt zich ook zorgen over de kinderen nu zij het grootste gedeelte van de week bij de vader verblijven.
3.8.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. De moeder heeft niet aangetoond dat er voor de moeder sprake is van een financiële noodzaak om te verhuizen naar [plaats 1] . Ook ziet de vader niet in waarom de moeder niet in de regio [woonplaats vader] kan wonen of werken. Eerder heeft de moeder al vergeefs geprocedeerd om met de kinderen te kunnen verhuizen naar [plaats 4] . De vader vindt de moeder onnavolgbaar in haar keuzes. Het is niet in het belang van de kinderen om opnieuw te moeten beginnen en hen uit hun vertrouwde omgeving weg te moeten, alleen omdat de moeder in een andere regio wil gaan wonen en werken. Dit heeft een grote impact op de kinderen. Het is positief dat de ouders onder begeleiding van [instantie] wekelijks bellen en elkaar informeren over het welzijn van
de kinderen. De vader doet zijn uiterste best om naast zijn werk voor de vier kinderen te
zorgen. Dit verloopt goed en de vader betwist dat het niet goed zou gaan met de kinderen. De vader hoopt dat de moeder terugverhuist naar de regio [woonplaats vader] , zodat zij – zoals ze zelf ook graag wenst – een groter aandeel kan hebben in de zorgtaken van de kinderen.
3.9.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De raad heeft geen grote zorgen over de kinderen. Alle vier de kinderen geven aan dat ze de moeder missen en dat ze graag willen dat de moeder dichter in de buurt van de vader komt wonen. De raad adviseert de hoofdverblijfplaats van de vier kinderen bij de vader te laten. Het zou daarbij goed zijn als de moeder wat dichter in de buurt van (de regio) [woonplaats vader] gaat wonen. Ook in die regio kan de moeder de nieuwe start maken waarvan zij aangeeft die nodig te hebben. Het is niet in het belang van de kinderen het verzoek van de moeder toe te wijzen, omdat de kinderen rust hebben gevonden in de huidige situatie, de basis van de kinderen in de regio [woonplaats vader] ligt en het belangrijk is dat de vier kinderen zoveel mogelijk samen kunnen opgroeien. De opvang waar de moeder zich zorgen overmaakt, acht de raad passend in een gezin met een werkende ouder. Als de moeder de stap kan zetten om terug te verhuizen, kan zij een grotere rol spelen in het leven van de kinderen, zoals door iedereen gewenst wordt geacht.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de rechtbank op korte termijn uitspraak zal doen in de kwestie met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De moeder heeft in verband hiermee tijdens de mondelinge behandeling – naar het hof begrijpt – haar verzoek ten aanzien van de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ingetrokken. Voorts is gebleken dat de ouders het erover eens zijn dat, naast [minderjarige 1] , ook [minderjarige 2] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de vader. Het hof zal het verzoek van de moeder ten aanzien van het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] eveneens als ingetrokken beschouwen.
Dit betekent dat aan het hof nog voor ligt het verzoek van de moeder met betrekking tot de vervangende toestemming voor de verhuizing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] naar [plaats 1] , de inschrijving van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] op de basisschool [school] en de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] naar de moeder,
Vervangende toestemming verhuizing
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden de rechter hierover een beslissing nemen. Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
Hoewel het belang van de minderjarigen een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarigen. Het gaat onder meer om: het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, de noodzaak om te verhuizen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, alternatieven en maatregelen om de verhuizing voor de kinderen en de andere ouder te verzachten en/of compenseren, de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg, de rechten van de andere ouder en de kinderen op onverminderd contact met elkaar in de eigen vertrouwde
omgeving, de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg, de frequentie van
het contact tussen de kinderen en de andere ouder voor en na de verhuizing, de leeftijd van de kinderen, hun mening en de mate waarin ze geworteld zijn in de omgeving of gewend zijn
aan verhuizingen en de extra kosten van het contact na de verhuizing.
3.10.3.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de moeder niet heeft aangetoond dat er sprake is van een noodzaak om met [minderjarige 3] en [minderjarige 4] te verhuizen naar [plaats 1] . Dat betekent dat het hof de door de moeder verzochte toestemming niet zal verlenen. In aanvulling op hetgeen de rechtbank ten grondslag heeft gelegd aan de beschikking, hetgeen het hof overneemt na eigen weging en waardering, overweegt het hof het volgende.
3.10.4.
Het ligt op de weg van de moeder om, tegenover de gemotiveerde betwisting van de vader, de noodzaak om met de kinderen te mogen verhuizen naar [plaats 1] aan te tonen. Hier is de moeder volgens het hof niet in geslaagd. De moeder voert aan dat als zij terug zou moeten verhuizen naar de regio [woonplaats vader] zij emotioneel gezien zo erg in de knel komt dat zij dat (ook) fysiek niet aan kan. Dit heeft volgens de moeder te maken met gebeurtenissen uit het verleden die tussen de ouders zijn voorgevallen. De moeder stelt hier aan te hebben gewerkt, maar dat dit er niet toe heeft geleid dat zij weer in staat is om te kunnen wonen in de regio [woonplaats vader] . Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vader en het feit dat de moeder deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd gaat het hof hier aan voorbij. De moeder heeft niet aangetoond waarom zij niet in de regio rondom [woonplaats vader] zou kunnen wonen en vanuit daar haar werkzaamheden in [plaats 1] kan verrichten. Hoewel het recht van de moeder om haar leven opnieuw vorm te geven rechtens gerespecteerd dient te worden, wegen hierin de belangen van de kinderen en die van de vader eveneens mee. Voor het hof staat vast dat de belangen van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] haaks staan op de wens van de moeder. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , die het overgrote gedeelte van de tijd bij hun vader in [woonplaats vader] wonen, hebben namelijk hun sociale leven en netwerk opgebouwd in [woonplaats vader] . [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zijn in [woonplaats vader] geboren, gaan naar school in [woonplaats vader] , hebben daar hun vriendjes en zitten daar op zwemles. Hoewel de moeder voorts aangeeft zich vanuit financieel oogpunt genoodzaakt zag te verhuizen is ook dit standpunt, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vader, onvoldoende onderbouwd. Het is voor het hof niet inzichtelijk geworden waarom de moeder vanuit [plaats 5] (de plek die zij koos om te gaan wonen na het verbreken van de relatie tussen de ouders) diende te verhuizen naar de camping in [woonplaats moeder] en waarom zij op dit moment niet anders kan dan in [plaats 1] wonen. Daar komt bij dat de moeder daarvoor (in 2019) nog met alle vier de kinderen is verhuisd naar een chalet op een camping in [plaats 4] , waarvoor de moeder van de rechtbank uiteindelijk geen vervangende toestemming kreeg.
De daarop volgende verhuizing van de moeder naar [woonplaats moeder] heeft er bovendien - mede gelet op de grote reisafstand - uiteindelijk toe geleid dat [minderjarige 3] en [minderjarige 4] op dit moment alleen nog in de weekenden bij de moeder kunnen verblijven, terwijl de moeder toen zij nog in [plaats 5] woonde, samen met de vader een nagenoeg gelijkwaardige verdeling van de zorgtaken uitvoerde. De kinderen hebben hierover aangegeven de moeder erg te missen en graag te willen dat de moeder dichterbij [woonplaats vader] komt wonen, zodat zij haar vaker kunnen zien. Ook de vader heeft aangegeven absoluut bereid te zijn om met de moeder een uitbreiding van de zorgverdeling te bespreken indien zij dichter in de buurt van [woonplaats vader] komt wonen. De raad heeft aangegeven die situatie het meest in het belang van de kinderen te achten. Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat de moeder de drempel van de verhuizing terug naar de regio [woonplaats vader] op dit moment niet over kan. Die drempel is echter naar het oordeel van het hof niet groter dan het zwaarwegende belang van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] bij het behoud van de huidige, en voor hen vertrouwde, situatie. Door te volharden in haar standpunt geeft de
moeder er blijk van niet in staat te zijn om haar eigen belangen ondergeschikt te maken aan
het belang van de kinderen: en dat is rust en behoud van de huidige, vertrouwde situatie. Daar komt bij dat de zorgen die de moeder heeft geuit over het welzijn van de kinderen nu zij het overgrote gedeelte van de tijd bij de vader verblijven niet nader heeft onderbouwd, en ook de raad hierover heeft aangegeven geen grote zorgen te hebben over de kinderen. Alles afwegende heeft de moeder de noodzaak om te mogen verhuizen met [minderjarige 3] en [minderjarige 4] onvoldoende aangetoond. Dit betekent dat het hof het verzoek van de moeder om met [minderjarige 3] en [minderjarige 4] naar [plaats 1] te mogen verhuizen, zal afwijzen. Dit betekent ook dat het hof niet meer toekomt aan het verzoek van de moeder [minderjarige 3] en [minderjarige 4] op de basisschool [school] in te schrijven. Gezien het vorenstaande acht het of zich voldoende voorgelicht en is er derhalve geen noodzaak tot het verzoeken van een raadsonderzoek.
Hoofdverblijfplaats
3.10.6.
Het hof ziet voorts, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding om een nader raadsonderzoek naar het hoofdverblijf van de kinderen te gelasten zoals door de moeder is verzocht. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen in het belang van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Evenals de rechtbank, komt het hof de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] bij de vader op grond van artikel 1:253a BW het meest wenselijk voor. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de raad aangegeven heeft geen grote zorgen te hebben over de kinderen over het verblijf van de kinderen bij de vader.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen ten aanzien van het verzoek met betrekking tot de verhuizing en de inschrijving op de basisschool en het verzoek met betrekking tot het hoofdverblijf. Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad. Het hof ziet geen aanleiding om de vader te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties, zoals door de moeder is verzocht.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 oktober 2021 ten aanzien van de beslissingen aangaande [minderjarige 3] en [minderjarige 4] over de vervangende toestemming voor de verhuizing naar [plaats 1] , inschrijving op de basisschool en het hoofdverblijf;
compenseert de proceskosten in beide instanties, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.D.M. Lamers en M.A. Ossentjuk en is op 7 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.