ECLI:NL:GHSHE:2022:2245

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
200.308.261_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2021. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 december 2021 hoger beroep ingesteld. De rechtbank had de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin eveneens verlengd. De moeder is van mening dat zij zich kan vinden in de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar niet in de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar. Ze heeft aangegeven dat ze haar leven probeert op orde te krijgen en dat er positieve ontwikkelingen zijn, maar de gecertificeerde instelling (GI) heeft het perspectief voor terugplaatsing van de minderjarige niet heroverwogen.

De vader van de minderjarige heeft ook zijn zorgen geuit over de terugplaatsing en benadrukt dat de moeder nog niet aan de voorwaarden voldoet. De GI heeft in haar verweerschrift aangegeven dat de situatie van de moeder nog onvoldoende stabiel is en dat er geen behandeling voor haar problematiek is gestart. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI afgewogen en geconcludeerd dat de moeder op dit moment niet voldoet aan de voorwaarden voor een thuisplaatsing van de minderjarige. De situatie is nog te onduidelijk en instabiel, waardoor het hof heeft besloten de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 7 juli 2022
Zaaknummer : 200.308.261/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/392665 / JE RK 21-2524
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Kara,
tegen
Stichting Jeugdbescherming West, regio Zuid-Holland,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader] ,
verblijvende te [GGZ] te [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
De heer en mevrouw [pleegouders] ,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 23 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen bij de griffie van het hof op 23 maart 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover daartegen hoger beroep is ingesteld en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI om de uithuisplaatsing van [minderjarige] met één jaar te verlengen alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 18 mei 2022, heeft de GI verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Kara;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de vader.
2.3.1.
De pleegouders hebben zich afgemeld voor de mondelinge behandeling en zijn niet verschenen. De raad is eveneens niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad van 19 mei 2022, waarin de raad zich heeft afgemeld voor de mondelinge behandeling op 14 juni 2022;
  • de brief van de pleegouders van 25 mei 2022;
  • de brief met productie van mr. Kara van 13 juni 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
3.2.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 31 december 2020 is de destijds nog ongeboren [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 31 december 2020 tot 31 december 2021. Met ingang van 8 april 2021 is er een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend. Deze is steeds verlengd, laatstelijk tot 31 december 2021.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 31 december 2021 tot 31 december 2022 en de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd voor diezelfde periode.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, aan dat zij zich kan vinden in de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar dat zij zich niet kan vinden in de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van één jaar. Zoals de moeder ook bij de rechtbank heeft erkend, heeft zij haar leven nog niet volledig op de rit. De moeder erkent dat er (nog) zorgen zijn. Zij doet er echter alles aan om haar leven op orde te krijgen. De moeder heeft geleerd van de uithuisplaatsing van haar andere kinderen. De moeder woont op dit moment in een begeleid wonen traject van het Leger des Heils in [woonplaats] (Friesland) maar wil graag naar [plaats] verhuizen. Zij ontvangt begeleiding, haar vermogen staat onder bewind in verband met haar financiën en er is geen sprake van middelengebruik. Ook staat de moeder op de wachtlijst voor cognitieve gedragstherapie en psychomotorische therapie. Er is sprake van positieve ontwikkelingen, maar de GI heeft het perspectief om [minderjarige] terug te plaatsen niet heroverwogen. De moeder loopt tegen de aanvaardbaarheidstermijn aan en heeft daarom hoger beroep ingesteld. Zij wil alle kansen benutten. De moeder houdt zich aan alle voorwaarden die de GI stelt. [minderjarige] kan bij haar worden teruggeplaatst en vanuit de begeleiding die de moeder ontvangt, kan opvoedondersteuning worden geboden.
3.7.
De vader voert aan dat hij onlangs is overgeplaatst van de PI [PI] naar de [GGZ] in [verblijfplaats] , waar hij forensische zorg ontvangt. Hij is van mening dat [minderjarige] op dit moment nog niet bij de moeder kan worden teruggeplaatst, maar dat een terugplaatsing wel op korte termijn aan de orde is. De vader voert aan dat de moeder een behandeling moet volgen voor haar problematiek, maar dat er sprake is van lange wachtlijsten waardoor de moeder (nog) niet kan voldoen aan de door de GI gestelde voorwaarden. Tegelijkertijd komt de aanvaardbare termijn in zicht. Ook als [minderjarige] bij de moeder woont, kan de moeder werken aan haar problematiek en hiervoor een behandeling volgen.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, aan dat de moeder de gestelde voorwaarden nog niet heeft behaald. De situatie van de moeder is nog onvoldoende veranderd en stabiel. Er heeft een intake plaatsgevonden bij de GGZ, maar er is nog geen behandeling gestart voor de individuele problematiek van de moeder, haar moeizame partnerrelatie en haar trauma-verwerking. Ook is de GI bekend met het gegeven dat de moeder in het verleden na een intake alsnog heeft afgezien van behandeling. De moeder verblijft op dit moment in een woning van het Leger des Heils (maximaal verblijf is 18 maanden) en er is nog geen plan voor een huisvesting daarna. De moeder wil graag terug naar de regio [plaats] , maar dan zal de begeleiding die zij nu ontvangt van het Leger des Heils komen te vervallen. Deze begeleiding is helpend voor de moeder om zich staande te houden in haar dagelijkse leven. Ook zijn er grote zorgen over de financiële situatie van de moeder. De GI voert verder aan dat ambulante opvoedondersteuning niet voldoende zal zijn bij een terugplaatsing van [minderjarige] . Zoals ook bij de andere kinderen van de moeder is gebleken, sluit zij onvoldoende aan bij de behoeften van de kinderen en plaatst zij hun belang niet altijd voorop. Er is sprake (geweest) van ontvoeringsgevaar en de begeleide bezoeken tussen de moeder en [minderjarige] moeten nog steeds worden gestructureerd door de GI. Aan (het aanleren van) de opvoedvaardigheden van de moeder is de GI nog niet toegekomen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste één jaar.
3.9.4.
De moeder heeft hoger beroep ingesteld omdat zij, kort gezegd, niet wil worden ingehaald door de aanvaardbaarheidstermijn, maar dat is op dit moment niet aan de orde. De vraag die voorligt is of de (verlenging van de machtiging tot) uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Het hof is met de GI van oordeel dat de moeder op dit moment niet voldoet aan de voorwaarden voor een thuisplaatsing van [minderjarige] , zodat hiervan sprake is. De situatie van de moeder is nog onvoldoende stabiel. Zij ontvangt op dit moment geen behandeling voor haar problematiek, er is enkel sprake van begeleiding vanuit het begeleid wonen traject van het Leger des Heils. Deze begeleiding is onvoldoende voor een terugplaatsing van [minderjarige] . Ook zijn er nog veel onduidelijkheden over de toekomstige woonsituatie van de moeder. De moeder verblijft nu in een woning in Friesland, maar kan en wil daar niet blijven. Zij wil graag terug naar de regio [plaats] , maar hiervoor moet nog het nodige worden geregeld.
3.9.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 23 december 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.D.M. Lamers en M.L.F.J. Schyns en is op 7 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. M.J.A. Vermeulen-van Bree, griffier.