In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie tussen een man en een vrouw die eerder met elkaar getrouwd zijn geweest. De man, wonende in Duitsland, heeft in hoger beroep verzocht om de door hem te betalen alimentatie op nihil te stellen, omdat hij stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 20 augustus 2021 zijn verzoek afgewezen. De man voert aan dat zijn inkomen is gedaald sinds hij zijn dienstbetrekking in Duitsland heeft beëindigd en dat hij nu een minimumloon verdient bij een nieuwe werkgever. De vrouw betwist deze wijziging van omstandigheden en stelt dat de man zelf heeft gekozen om zijn eerdere baan op te zeggen zonder noodzaak. Het hof heeft kennisgenomen van de processtukken en de mondelinge behandeling die op 2 juni 2022 heeft plaatsgevonden. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die zijn alimentatieverplichting zou rechtvaardigen. De man heeft niet aangetoond dat zijn financiële situatie zodanig is veranderd dat hij niet meer in staat is om de alimentatie te betalen. Het hof bekrachtigt daarom de eerdere beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.