ECLI:NL:GHSHE:2022:2244

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
200.302.686_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie en wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie tussen een man en een vrouw die eerder met elkaar getrouwd zijn geweest. De man, wonende in Duitsland, heeft in hoger beroep verzocht om de door hem te betalen alimentatie op nihil te stellen, omdat hij stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 20 augustus 2021 zijn verzoek afgewezen. De man voert aan dat zijn inkomen is gedaald sinds hij zijn dienstbetrekking in Duitsland heeft beëindigd en dat hij nu een minimumloon verdient bij een nieuwe werkgever. De vrouw betwist deze wijziging van omstandigheden en stelt dat de man zelf heeft gekozen om zijn eerdere baan op te zeggen zonder noodzaak. Het hof heeft kennisgenomen van de processtukken en de mondelinge behandeling die op 2 juni 2022 heeft plaatsgevonden. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die zijn alimentatieverplichting zou rechtvaardigen. De man heeft niet aangetoond dat zijn financiële situatie zodanig is veranderd dat hij niet meer in staat is om de alimentatie te betalen. Het hof bekrachtigt daarom de eerdere beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 juli 2022
Zaaknummer: 200.302.686/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/375631 FA RK 20-4249
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D.A.H. Veldhof.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 20 augustus 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 18 november 2021 in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven beschikking van 20 augustus 2021.
2.2.
De vrouw heeft op 25 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3.
het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het procesdossier uit eerste aanleg;
- het V6-formulier van 18 mei 2022, van de advocaat van de vrouw, met producties;
- het V8-formulier van 20 mei 2022, van de advocaat van de man, met producties.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juni 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
De vrouw en de man zijn met elkaar getrouwd geweest. De echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 18 oktober 2017.
3.3.
Uit het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant blijkt dat de man met ingang van 1 mei 2017 een bedrag van € 775,- bruto per maand dient te betalen als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. Geïndexeerd naar 2022 dient de man op dit moment bij te dragen een bedrag van € 863,18.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man de door hem aan de vrouw te betalen partneralimentatie op nihil te stellen, afgewezen.
4.2.
De man verzoekt in hoger beroep te bepalen dat de man geen alimentatie meer verschuldigd zal zijn per datum indiening verzoekschrift eerste aanleg, dan wel een datum door het hof in goede justitie te vernemen, kosten rechtens.
4.3.
De grief van de man ziet op de wijziging van omstandigheden tengevolge waarvan hij, zo stelt hij, geen draagkracht meer heeft om een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen.
4.4.
De vrouw heeft zich hiertegen verweerd en verzocht:
  • primair: de man in zijn verzoek strekkende tot nihilstelling partneralimentatie niet-ontvankelijk te verklaren;
  • subsidiair: de door de man geponeerde grief als zijnde ongegrond af te wijzen.
  • zowel primair als subsidiair: de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wijziging van omstandigheden
5.1.
De man voert - kort samengevat – het volgende aan. De wijziging van omstandigheden is gelegen in het feit dat het inkomen van de man zodanig is gewijzigd dat hij niet meer in staat is om de lopende alimentatieverplichting te voldoen. De man had aanvankelijk een dienstbetrekking in Duitsland aanvaard die hem een vergelijkbaar inkomen opleverde zoals hij dat in Nederland genoot. Deze dienstbetrekking is helaas beëindigd en zijn toenmalige werkgever wilde hiervoor niet de noodzakelijke formaliteiten in orde maken, zodat de man geruime tijd geen aanspraak kon maken op een werkloosheidsuitkering in Duitsland. De man is met ingang van 11 april 2022 in dienst getreden bij zijn nieuwe werkgever en verdient een inkomen ter hoogte van het minimumloon.
5.2.
De vrouw voert – kort samengevat – het volgende aan. De vrouw betwist dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De eerste situatie, waarin de man naar Duitsland is verhuisd en een vergelijkbaar inkomen genereerde, levert geen wijziging van omstandigheden op. De man heeft vervolgens uit eigen beweging deze baan opgezegd, zonder dat daar een noodzaak toe was. Dat het inkomen van de man bij zijn nieuwe werkgever is verlaagd is niet inzichtelijk gemaakt. Ook heeft de man niet aangegeven welke inspanningen hij heeft verricht om dit te herstellen.
5.3.
Het hof overweegt als volgt.
5.3.1.
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.3.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen weging en waardering tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de man de door hem gestelde wijziging van omstandigheden onvoldoende heeft aangetoond. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe. Gelet op de dwingendrechtelijke verplichting van de man om bij te dragen aan het levensonderhoud van de vrouw stond het de man niet vrij om uit eigen beweging zijn dienstbetrekking in Duitsland te beëindigen en vervolgens een dienstbetrekking te aanvaarden waarmee de man – zoals de man betoogt – een minimuminkomen genereert. De gevolgen van de deze door de man gemaakte keuze komen voor rekening en risico van de man en kunnen niet op de vrouw afgewenteld worden.
Daar komt bij dat op basis van de – summierlijk – aangeleverde stukken de man onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de draagkracht van de man verlaagd is sinds de man bij zijn Duitse werkgever [werkgever] in dienst is getreden in vergelijking tot het inkomen dat de man genereerde bij zijn eerste werkgever in Duitsland. Het hof kan op basis van de overgelegde stukken niet beoordelen of de draagkracht van de man is verlaagd, zoals de man betoogt. Gelet op het voorgaande heeft de man niet aangetoond dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De man heeft ter zitting nog aangeboden om nadere stukken ter onderbouwing van zijn stellingen in het geding te brengen, maar het hof gaat hieraan voorbij nu deze stukken er hadden moeten zijn, zeker voor de mondelinge behandeling.
5.3.3.
Dit betekent dat de grief van de man faalt en de bestreden beschikking bekrachtigd dient te worden. Het hof zal de proceskosten compenseren, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 augustus 2021;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.P. de Beij en M.A. Ossentjuk en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.