ECLI:NL:GHSHE:2022:2235

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
20-002087-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beïnvloeden van getuigen in een strafzaak met betrekking tot een arbeidsongeval

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1980, was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar werd in hoger beroep veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk beïnvloeden van getuigen in een strafzaak die volgde op een arbeidsongeval. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 september 2015, waarbij een werknemer gewond raakte. Na het ongeval werd er een onjuiste voorstelling van zaken gegeven aan de Arbeidsinspectie, wat leidde tot een strafrechtelijk onderzoek. Het hof oordeelde dat de verdachte, samen met een medeverdachte, getuigen had beïnvloed om een andere verklaring af te leggen dan de waarheid. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van andere feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, met een subsidiaire hechtenis van 90 dagen, en er werd rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002087-18
Uitspraak : 6 juli 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 11 juni 2018, in de strafzaak met parketnummer 01-995033-16 tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende te [woonplaats] , [adres 1]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep, is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en is terzake:
medeplegen van het opzettelijk beïnvloeden van de vrijheid van een persoon om naar waarheid of geweten een verklaring ten overstaan van een rechter of een ambtenaar af te leggen, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd,
veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak van feit 1 en het vonnis van de rechtbank voor het overige zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en een voorwaardelijke ontzetting van het recht leiding te geven aan bedrijven gelieerd aan [rechtspersoon 1] , met een proeftijd van 2 jaar.
Namens verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder 1 (primair en subsidiair) ten laste gelegde feit. Gelet op het bepaalde van artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover het hiertegen is gericht.
Het ingestelde hoger beroep richt zich eveneens tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit voor zover dat ziet op de ten laste gelegde beïnvloeding van [betrokkene 1] . Het hof is van oordeel dat deze partiële vrijspraak als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd en tegen deze vrijspraak staat evenmin hoger beroep open. Het hof zal de verdachte tevens niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat tegen de beschermde vrijspraak is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover thans nog van belang, tenlastegelegd dat:
2.
hij in of omstreeks de periode van 9 september tot en met 17 december 2015 te Kerkrade en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk mondeling, door gebaren, bij geschrift en/of afbeelding zich jegens [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, door na een arbeidsongeval waarbij genoemde [betrokkene 2] gewond was geraakt de ongevalslocatie anders in te richten dan die oorspronkelijk was en [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] voornoemd te instrueren, althans tegen hen te zeggen, (zakelijk weergegeven) te verklaren dat het ongeval was gebeurd zoals geënsceneerd en/of dat hij/zij zich niet kon(den) herinneren hoe het ongeval was gebeurd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak ten aanzien van [betrokkene 2] .
Het hof zal verdachte vrijspreken voor zover de tenlastelegging ziet op de beïnvloeding van [betrokkene 2] . Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte na het arbeidsongeval bemoeienis heeft gehad met het beïnvloeden van [betrokkene 2] .
Uit de telefoontaps in de periode 13 tot en met 17 december 2015 blijkt dat er geen contact is geweest van verdachte en/of [medeverdachte] met [betrokkene 2] zodat er voor het delictsbestanddeel “uiten” geen bewijs voorhanden is.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van 13 december tot en met 17 december 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk mondeling, zich jegens [betrokkene 3] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, door na een arbeidsongeval waarbij [betrokkene 2] gewond was geraakt [betrokkene 3] voornoemd te instrueren, althans tegen hem te zeggen (zakelijk weergegeven) te verklaren dat hij zich niet kon herinneren hoe het ongeval was gebeurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Uit het dossier komen de volgende feiten en omstandigheden naar voren.
Het bedrijf [rechtspersoon 1] zou in een nieuw pand worden gevestigd aan de [adres 2] te Kerkrade. Het pand werd gehuurd van [rechtspersoon 2] en moest geschikt worden gemaakt voor de handelsactiviteiten van [rechtspersoon 1] Daarom moest er een verbouwing plaatsvinden. Deze werd in eigen beheer verricht omdat de offertes die daarvoor waren uitgebracht te duur waren uitgevallen. Door onder meer [medeverdachte] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 1] werd de verbouwing uitgevoerd. Op 9 september 2015 vindt in voornoemd bedrijfspand een bedrijfsongeval plaats bij het weer opbouwen van een entresol, waarbij [betrokkene 2] gewond raakt. Vanaf de entresol is hij 3,5 meter naar beneden gevallen. Van dit ongeval wordt melding gemaakt bij de directie Arbeidsomstandigheden van de Inspectie SZW. Wanneer een arbeidsinspecteur ter plaatse komt wordt door [medeverdachte] , [betrokkene 1] en aanvankelijk ook [betrokkene 2] een onjuiste voorstelling van zaken gegeven met betrekking tot het ongeval. Naderhand blijkt dat [betrokkene 2] van een grotere hoogte was gevallen dan aanvankelijk was opgegeven, er geen veiligheidsmaatregelen waren getroffen en dat de ongevalslocatie was gewijzigd. De onjuiste lezing van het arbeidsongeval komt in november 2015 aan het licht wanneer [betrokkene 2] bij de Arbeidsinspectie naar waarheid gaat verklaren over de werkelijke toedracht van het arbeidsongeval op 9 september 2015. Het onderzoek naar het bedrijfsongeval wordt dan heropend. In dat kader worden historische verkeersgegevens van verschillende telefoonnummers op 9 september 2015 geanalyseerd en zijn er telefoonnummers getapt vanaf 13 december 2015.
Zijdens verdachte is vrijspraak bepleit.
A.1
Daartoe is ten eerste aangevoerd dat de telefoontaps op onrechtmatige wijze zijn verkregen. Immers, jegens de verdachte bestond op het moment van de aanvraag tot het tappen van telefoonnummers niet eerder een verdenking, op grond van overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet (verder Arbowet) noch op grond van overtreding van artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte was niet in beeld. Enkel omdat Duitsland niet toestond dat er via het Duitse netwerk de telefoons van [medeverdachte] en [betrokkene 1] werden getapt, zijn [rechtspersoon 1] en de verdachte als verdachten aangemerkt en konden er op grond van artikel 126na van het Wetboek van Strafvordering alsnog telefoontaps worden aangevraagd. Deze verdenking is echter geconstrueerd en dit maakt het tapbevel reeds onrechtmatig.
Voorts was de onderbouwing van de aanvraag jegens [rechtspersoon 1] gebaseerd op overtreding van artikel 32 van de Arbowet. Artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat, om te mogen tappen, een ernstige inbreuk op de rechtsorde is vereist. Hoewel de gevolgen voor het slachtoffer ernstig zijn, was onder de omstandigheden van dit geval daarvan geen sprake, aldus de raadsman van de verdachte.
Het onrechtmatig tappen van de telefoon van de verdachte levert een onherstelbaar vormverzuim op en de resultaten daarvan moeten worden uitgesloten van het bewijs. Bij gebrek aan enig ander bewijs dient de verdachte vervolgens te worden vrijgesproken.
A.2
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat een bevel tot opnemen van telecommunicatie kan worden afgeven in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
Op grond van het dossier leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 13 november 2015 wordt ten aanzien van de op dat moment verdachte rechtspersoon [rechtspersoon 1] en de verdachte [medeverdachte] een aanvraag bevel opnemen telecommunicatie gedaan. Daarbij is aangetekend dat de verdachte [rechtspersoon 1] vertegenwoordigd wordt door [verdachte] . Voorts is opgenomen dat de bestuurder van [rechtspersoon 1] is [rechtspersoon 3] , dat de bestuurder daarvan is [rechtspersoon 4] en dat de bestuurder daar weer van is de genoemde vertegenwoordiger [verdachte] . De verdenking jegens [rechtspersoon 1] berustte blijkens de aanvraag op artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, gelet op artikel 3.16 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, juncto artikel 1 onder 1 Wet Economische Delicten, juncto artikel 6 Wet Economische Delicten. Indien het feit opzettelijk is begaan levert dit een misdrijf op dat wordt bedreigd met een gevangenisstraf voor de duur van ten hoogste 6 jaar.
Het bevel tot het opnemen van telecommunicatie d.d. 4 december 2015 is gegeven ten aanzien van een drietal telefoonnummers, te weten die van de verdachten [medeverdachte] , [betrokkene 1] en [betrokkene 3] . Omdat [medeverdachte] en [betrokkene 1] in Duitsland woonachtig waren en er vanuit dat land geen instemming werd verleend aan het opnemen van de communicatie via hun telefoonnummers, is een nieuwe aanvraag gedaan waarbij naast [rechtspersoon 1] nu ook de verdachte als verdachte werd aangemerkt. De aanvraag betrof het telefoonnummer [telefoonnummer] dat was afgegeven aan [rechtspersoon 1] en in gebruik was bij [verdachte] .
Op 11 december 2015 is ten aanzien van de verdachte [rechtspersoon 1] , - op grond van de verdenking dat deze zich heeft schuldig gemaakt aan de misdrijven artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht - mondeling het bevel tot het opnemen van telecommunicatie afgegeven ten aanzien van voornoemd telefoonnummer. Het bevel is – na de door rechter-commissaris op 14 december 2015 verleende machtiging – schriftelijk bevestigd op 15 december 2015 (p. 159).
[rechtspersoon 1] werd aldus verdacht van een of meer misdrijven als omschreven in artikel 67 eerste lid van het Wetboek van Strafvordering waarop een gevangenisstraf van ten hoogste vier onderscheidenlijk zes jaren is gesteld en waarbij het opnemen van telecommunicatie wettelijk is toegestaan volgens artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering. Voorwaarde daarbij is wel dat het opnemen van telefoongesprekken uitsluitend dient plaats te vinden indien dit kan leiden tot de opsporing van misdrijven die gelet op de aard of omvang, dan wel het georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken. Daarbij wordt voor de vraag of de rechtsorde ernstig is geschokt veelal aangehaakt bij de heersende rechtsovertuiging in de samenleving, los van eventuele publieke aandacht in de media. Het opnemen van telecommunicatie kan zich daarbij uitstrekken over een ander of anderen dan de verdachte, in dit geval [rechtspersoon 1] . De opsporing van een - ernstig - misdrijf staat immers centraal.
Naar het oordeel van het hof is ook aan de in dit artikel gestelde voorwaarde dat het misdrijf een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert in dezen voldaan. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen:
  • dat over de toedracht van een ernstig bedrijfsongeval tegenover de Arbeidsinspectie door meerdere personen, waaronder een bestuurder ( [medeverdachte] ), is gelogen;
  • dat een verhaal is geconstrueerd en dat daarvoor de plaats van het ongeval is gewijzigd en attributen zijn aangeschaft om te verhullen dat niet aan de veiligheidseisen is voldaan;
  • dat het slachtoffer door het ongeval ernstig letsel heeft opgelopen.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent de verleende machtiging heeft kunnen komen. Van enige onrechtmatigheid is niet gebleken.
Het verweer wordt verworpen.
B.1
Ten tweede is door de verdediging aangevoerd dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht. Hij heeft niemand beïnvloed, ook niet door tussenkomst van [medeverdachte] en zeker niet in september 2015. De rechtbank heeft de verdachte derhalve terecht vrijgesproken van het instrueren van [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in die periode. De raadsman van de verdachte stelt dat het enkel gaat om de in december 2015 opgenomen telefoongesprekken, maar dat ook daarbij van beïnvloeding door de verdachte geen sprake is geweest. De verdachte heeft in ieder geval geen direct contact gehad met de personen die beïnvloed zouden zijn. [betrokkene 2] komt in de telefoongesprekken van december 2015 in het geheel niet voor. Wel is een aantal keer telefonisch contact geweest tussen [medeverdachte] en [betrokkene 3] . Zij hebben samen bijgedragen aan het ontstaan van de leugen omtrent het ongeval waarbij [betrokkene 2] gewond is geraakt. Toen [betrokkene 3] werd opgeroepen om daarover bij de inspectie een verklaring af te leggen, is er telefonisch overleg geweest tussen [medeverdachte] en [betrokkene 3] . Het initiatief voor het hebben van vooroverleg lag echter bij [betrokkene 3] . Hij belde met [medeverdachte] en heeft zelf geopperd om te vertellen dat hij bepaalde dingen vergeten is, een suggestie die door [medeverdachte] is omarmd. In een gesprek met een onbekend gebleven persoon zegt [betrokkene 3] bovendien dat het zijn eigen keuze was om te liegen en dat hij daarna de waarheid heeft verteld. De verdachte is hier op geen enkele wijze bij betrokken geweest, ook niet als medepleger. Weliswaar heeft [medeverdachte] ná het telefoongesprek met [betrokkene 3] de verdachte ingelicht, maar de verdachte heeft [medeverdachte] geen opdracht gegeven om [betrokkene 3] een bepaalde verklaring te laten afleggen. De suggestie dat hij zich niet kon herinneren hoe het ongeval was gebeurd, was door [betrokkene 3] zelf geopperd en van sturing daarop door de verdachte is niet gebleken. Evenmin was er sprake van een gezamenlijk plan met [medeverdachte] . Uit de tapgesprekken blijkt dat de verdachte niet precies van de hoed en de rand wist en dat hij zelfs heeft gezegd dat de betrokkenen de waarheid moesten verklaren. Van medeplegen is geen sprake.
B.2
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht beoogt iemands vrijheid te beschermen om onbelemmerd ten overstaan van een rechter of een ambtenaar een verklaring af te leggen. Het rechtsgoed dat hier wordt beschermd is niet zozeer de waarheid van de verklaring als wel de vrijheid – het onbelemmerd kunnen verklaren – van de betrokken persoon. De strekking van de bepaling is te voorkomen dat een getuige door dreigementen of op andere manieren wordt beïnvloed en daardoor niet meer in vrijheid een verklaring kan afleggen bij de rechter of bij een (politie)ambtenaar. De strafbaarstelling ziet ook op de beïnvloeding van een getuige om terug te komen op een eerder afgelegde verklaring dan wel die eerdere verklaring te wijzigen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte in september 2015, nadat het ongeval had plaatsgevonden, op enige wijze betrokken is geweest bij het instrueren van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] om tegenover de arbeidsinspectie een ander ongevalsscenario te schetsen dan hoe het ongeval in werkelijkheid had plaatsgevonden. Van dat verwijt zal het hof de verdachte vrijspreken.
Ten aanzien van het verwijt dat de verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] in december 2015 [betrokkene 3] heeft beïnvloed om een bepaalde verklaring af te leggen tegenover de Arbeidsinspectie overweegt het hof als volgt.
De onjuiste lezing van het arbeidsongeval komt in november 2015 aan het licht wanneer [betrokkene 2] bij de Arbeidsinspectie naar waarheid gaat verklaren over de werkelijke toedracht van het arbeidsongeval op 9 september 2015. Het onderzoek naar het bedrijfsongeval wordt dan heropend en onder meer [betrokkene 3] wordt uitgenodigd om een verklaring af te leggen over hetgeen is gebeurd op 9 september 2015. [betrokkene 3] belt in de avond van 13 december 2015 om 19.14 uur met [medeverdachte] (p. 316) om te vertellen dat hij een uitnodiging heeft ontvangen om als getuige een verklaring af te leggen (p. 317). In dat gesprek wordt het vermoeden geuit dat [betrokkene 2] waarschijnlijk met de Arbeidsinspectie zal hebben gesproken. Later die avond om 19.48 uur wordt [betrokkene 3] gebeld door [medeverdachte] en wordt er gesproken over een plan de campagne (p. 326). De volgende dag, op 14 december 2015 om 13.27 uur, belt [betrokkene 3] met [medeverdachte] (p. 328-329). In dat gesprek wordt door [medeverdachte] nadrukkelijk aangegeven hoe [betrokkene 3] op bepaalde vragen moet antwoorden. [betrokkene 3] wordt bij wijze van spreken een toneelstuk voorgehouden over welke vragen hem zouden kunnen worden gesteld en hoe hij daar dan om zou moeten antwoorden. [betrokkene 3] wordt als het ware gesouffleerd, waarbij hem door [medeverdachte] wordt gezegd te dramatiseren. Van enig initiatief van de zijde van [betrokkene 3] is in dit gesprek geen sprake. Het hof beoordeelt de handelwijze van [medeverdachte] in dit gesprek dan ook als daadwerkelijke beïnvloeding van een getuige als bedoeld in artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van het dossier staat voor het hof vast dat de verdachte niet zelf heeft gesproken met [betrokkene 3] . Voor de beoordeling van de vraag of de verdachte mogelijk als medepleger betrokkenheid heeft gehad bij de strafbare beïnvloeding, zijn de volgende getapte telefoongesprekken tussen [medeverdachte] en de verdachte van belang.
Op 14 december 2015 om 13.35 uur, dus kort na het eerdergenoemde gesprek tussen [medeverdachte] en [betrokkene 3] van 13.27 uur, belt [medeverdachte] met de verdachte en wordt er gesproken over het verhaal dat [betrokkene 3] moet vertellen. Het gesprek duurt bijna 20 minuten. De verdachte vraagt waarom [betrokkene 3] zich niet op zijn zwijgrecht gaat beroepen, vervolgens gaat hij in het vervolg van het gesprek mee in het verhaal van [medeverdachte] (p. 347), wordt er over geld gesproken en geeft hij [medeverdachte] instructies wat hij tegen [betrokkene 3] moet zeggen (p. 349):
“zorg gewoon dat hij wat fatsoenlijks vertelt”en
“zorg maar dat [betrokkene 3] het gaat regelen anders hoeft hij voor mij niet meer te komen en (…) dan zou ik het liefst de schade op hem verhalen”en
”dat hij maar zijn best gaat doen, het is geen kind meer”en
“zorg maar dat hij een goed verhaal vertelt”en
“hij moet er maar aan denken, van, dat moet je hem dadelijk maar vertellen, (…) moet je denken goh, als ik hier dadelijk goed uit kom hoef ik geen 50.000 euro te betalen.”
Vijf minuten later, om 15.01 uur, belt [medeverdachte] naar [betrokkene 3] en deelt hem mede dat hij ook nog even heeft gesproken met de verdachte en dan gaat het gesprek over geld en dat het duurder wordt als het verhoor bij de inspectie mis gaat. Vervolgens instrueert [medeverdachte] meerdere keren [betrokkene 3] wat hij moet zeggen (p. 331 en 332).
Uit vorenstaande gesprekken leidt het hof af dat gezien de context waarin de gesprekken zijn gevoerd, de verdachte wel degelijk een materiële of intellectuele bijdrage heeft geleverd aan de beïnvloeding van de getuige [betrokkene 3] om een bepaalde verklaring af te leggen tijdens zijn verhoor door de Arbeidsinspectie. Het hof is van oordeel dat deze bijdrage ook van voldoende gewicht is geweest, zodat sprake is van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en de verdachte dat van medeplegen kan worden gesproken. Hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht maakt dit niet anders. Daarbij merkt het hof op dat de raadsman zich in zijn verweer beperkt heeft tot slechts onderdelen van de gesprekken maar dat de gesprekken in onderlinge samenhang dienen te worden beschouwd.
Het verweer onder B.1. wordt eveneens verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte terzake beïnvloeding van een tweetal getuigen veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte voor deze feiten te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en met een voorwaardelijke ontzetting van het recht leiding te geven aan bedrijven gelieerd aan [rechtspersoon 1] , met een proeftijd van 2 jaar.
De verdediging heeft aangevoerd dat, mocht het hof tot een veroordeling komen, bij de strafbepaling rekening dient te worden gehouden met de persoon van de verdachte en het tijdsverloop. De verdachte is gediagnosticeerd met ADD, hetgeen complicaties geeft bij de omgang van anderen. Als hij boos is flapt hij er van alles uit, waarbij zijn mensen (familie/vrienden naar het hof begrijpt) zijn filters zijn. De afgelopen 7 jaar zijn er geen nieuwe voorvallen meer geweest omdat de verdachte en het bedrijf geleerd hebben van deze kwestie. Tevens heeft de verdachte het slachtoffer van het arbeidsongeval een arbeidscontract aangeboden. Dit was om hem te ondersteunen en niet uit kwade wil. De verdachte hecht vanwege zijn eigen achtergrond veel waarde aan het bieden van kansen voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt. De raadsman verzoekt het hof te volstaan met een geheel voorwaardelijke werkstraf voor ten hoogste 180 uur.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het beïnvloeden van de verklaringsvrijheid van een getuige. Het voorgaande is een ernstig vergrijp, omdat een ieder die getuige is geweest van een voor een geding relevante feiten, daarover ten overstaan van de politie dan wel een rechter in vrijheid en onbelemmerd behoort te kunnen verklaren. Beperkingen van deze vrijheid, van welke aard ook, ondermijnen de rechtsorde. Verdachte heeft samen met [medeverdachte] op onaanvaardbare wijze getracht de uitkomst van een strafrechtelijk onderzoek door de Arbeidsinspectie te beïnvloeden door de verklaringsvrijheid van de betrokken getuige aan te tasten. Daarbij speelden financiële redenen een rol, zoals ook blijkt uit de diverse tapgesprekken. Het belang van het slachtoffer en het vertellen van de waarheid zijn daaraan ondergeschikt gemaakt. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard. Daarbij komt dat de verdachte, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep - hoewel de verdachte heeft aangegeven dat hij zich in de telefoongesprekken niet van zijn goede kant heeft laten zien - kennelijk nog steeds niet is doordrongen van het kwalijke van zijn gedrag.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 april 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij, buiten een onherroepelijke veroordeling in 1998 door de kinderrechter, als volwassene niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Alles overziende, daarbij tevens rekening houdend met de straf die door de rechtbank aan [medeverdachte] is opgelegd, acht het hof het opleggen van een taakstraf passend en geboden. Het hof acht het niet geboden om de verdachte een vrijheidsbenemende straf op te leggen, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd.
Daarnaast is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Verdachte is op 6 januari 2016 door de opsporingsambtenaren van de arbeidsinspectie als verdachte gehoord. Het hof beschouwt deze datum als de begindatum van de redelijke termijn. De rechtbank wees op 11 juni 2018 vonnis, zodat de redelijke termijn in eerste aanleg met 5 maanden is overschreden. Op 22 juni 2018 is door de verdachte appel ingesteld. De zaak is op 14 juli 2021 aangehouden omdat het hof de persoonlijke verschijning van de verdachte heeft gelast. Vervolgens is de zaak inhoudelijk behandeld op 22 juni 2022 en hof wijst arrest op 6 juli 2022, derhalve ruim 4 jaar na het instellen van het hoger beroep. Deze vertraging is grotendeels te wijten aan justitie zodat het hof hier in de strafoplegging rekening mee zal houden.
Gezien de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit acht het hof een taakstraf voor de duur van 200 uur op zijn plaats. Gelet op de vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn (in totaal met 2,5 jaar) zal het hof een matiging van 10% toepassen en verdachte dan ook veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Het opleggen van daarnaast een voorwaardelijke ontzetting van het recht leiding te geven aan bedrijven gelieerd aan [rechtspersoon 1] , zoals door de advocaat-generaal gevorderd, acht het hof, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop, niet aangewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 285a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde voor zover betrekking hebbend op de persoon [betrokkene 1] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde voor zover betrekking hebbend op de persoon [betrokkene 2] .
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, voor zover betrekking hebbend op de persoon [betrokkene 3] .
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. A.H.T. de Haas, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 6 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.