ECLI:NL:GHSHE:2022:2229

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
20-000051-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en herbeoordeling van strafmaat in hoger beroep met betrekking tot diefstallen in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in Roemenië en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden voor vijf diefstallen in vereniging. De rechtbank had ook een vordering van de benadeelde partij toegewezen. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, met name de opgelegde straf. Het hof oordeelde dat er in dit geval geen sprake was van mobiel banditisme, zoals de rechtbank had vastgesteld, en dat de omstandigheden van de zaak wezen op een minder ernstige vorm van criminaliteit. Het hof heeft de gevangenisstraf verlaagd naar 2 maanden, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geen aanleiding gezien om de straf verder te matigen. Daarnaast heeft het hof de schadevergoedingsmaatregel bevestigd, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 10,00 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000051-20
Uitspraak : 6 juli 2022
TEGENSPRAAK (279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie
’s-Hertogenbosch, van 31 december 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-228963-19 tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1978,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte terzake vijf diefstallen in vereniging veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de rechtbank beslist op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank integraal zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring van de rechtbank en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, maar heeft namens de verdachte enkel een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en maatregel en de motivering daarvan.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft namens de verdachte een strafmaatverweer gevoerd en heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een vorm van zogenoemd mobiel banditisme, een vorm van criminaliteit die het opleggen van een hogere straf rechtvaardigt dan die doorgaans voor diefstallen in vereniging worden opgelegd. De raadsman stelt dat daarvan in casu geen sprake is. De verdachte en zijn mededader zijn immers niet stelselmatig, professioneel en geraffineerd te werk gegaan. Er is veeleer sprake van een vorm van zakkenrollerij waarvoor doorgaans een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden wordt opgelegd. De raadsman verzoekt het hof om, daarbij tevens rekening houdende met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, geen hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, eventueel met daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij met name gelet op de omstandigheid dat de verdachte zich samen met zijn mededader gedurende de nacht van zaterdag 21 september 2019 op zondag 22 september 2019 in meerdere uitgaansgelegenheden in Eindhoven schuldig heeft gemaakt aan diefstal van mobiele telefoons. Met de raadsman en anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank, is het hof van oordeel dat de bewezenverklaarde handelwijze niet te beschouwen is als een vorm van mobiel banditisme. Het is immers niet aannemelijk geworden dat sprake is van een in Nederland rondtrekkende bende die stelselmatig misdrijven pleegt. Echter, uit de meervoudige gedragingen gedurende één nacht leidt het hof af dat de verdachte en zijn mededader ook niet behoren tot de categorie van incidentele zakkenrollers die wel eens een goed wegnemen omdat de gelegenheid zich voordoet. Integendeel, de handelwijze van de verdachte en zijn mededader heeft meer het karakter van een strooptocht, zij het een eenmalige.
Met zijn handelen heeft verdachte telkens een gebrek aan respect voor de eigendomsrechten van een ander getoond. Dit zijn feiten die doorgaans, naast ergernis en overlast, financiële schade voor benadeelden met zich meebrengen.
Uit de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor de straftoemeting blijkt dat het oriëntatiepunt voor ‘zakkenrollerij’ een taakstraf voor de duur van 120 uren is en, in geval van recidive, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Hoewel de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 april 2022 in Nederland niet eerder door de Nederlandse strafrechter is veroordeeld, acht het hof gelet op de ernst van het feit als hiervoor beschreven, het opleggen van een taakstraf in het onderhavige geval niet passend.
Alles overziende, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
In de door de raadsman aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, inhoudende dat hij vader is van twee kinderen en als taxichauffeur in Roemenië werkt, ziet het hof geen aanleiding om tot matiging van de straf over te gaan.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank heeft op grond van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 10,00. Het hof verenigt zich met deze beslissing. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet gevoegd terzake het niet toegewezen deel van de in eerste aanleg ingediende vordering.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte en zijn mededader voor de schade jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk zijn. Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk aan de verdachte opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en maatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 4 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10,00 (tien euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 september 2019 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenstaande.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. A.H.T. de Haas, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 6 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.