ECLI:NL:GHSHE:2022:2196

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.290.766_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in jaarstukken van beheerder van appartementencomplex

In deze zaak gaat het om een vordering tot inzage in de jaarstukken van de Stichting Abbeyfield door [appellant], een huurder van een appartement in een woonvoorziening. [Appellant] heeft in eerste aanleg een procedure aangespannen tegen Abbeyfield, waarin hij stelde dat hij als belanghebbende recht had op inzage in de financiële stukken van de stichting. De kantonrechter heeft in het vonnis van 1 oktober 2020 geoordeeld dat Abbeyfield niet tekort is geschoten in haar verplichtingen en dat [appellant] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Dit oordeel is door [appellant] bestreden in hoger beroep. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij [appellant] drie grieven heeft ingediend. De eerste grief betreft de vraag of Abbeyfield tekort is geschoten in haar contractuele verplichtingen. Het hof oordeelt dat er geen contractuele relatie bestaat tussen [appellant] en Abbeyfield die recht geeft op inzage in de jaarstukken. De tweede grief betreft de kwalificatie van [appellant] als belanghebbende in de zin van de statuten van Abbeyfield. Het hof bevestigt dat [appellant] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij geen directe relatie heeft met Abbeyfield. De derde grief betreft de stelling dat Abbeyfield onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof oordeelt dat Abbeyfield haar activiteiten heeft verricht in opdracht van Woonzorg en dat er geen onrechtmatige handelingen zijn gepleegd jegens [appellant]. Het hof bekrachtigt het eindvonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [appellant] af, met veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.290.766/01
arrest van 5 juli 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. M.F.J. Martens te ’s-Hertogenbosch,
tegen:
Stichting Abbeyfield [locatie],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
verder: Abbeyfield,
advocaat: mr. J.F.M. Heuvelmans te ’s-Hertogenbosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 29 december 2020 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, gewezen vonnis van 1 oktober 2020 tussen [appellant] als eiser en Abbeyfield als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 8233616 CV EXPL 19-8801)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 27 februari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 29 december 2020;
- de memorie van grieven van [appellant] van 1 juni 2021 met producties;
- de memorie van antwoord van Abbeyfield van 13 juli 2021 met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1
De vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder 2. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt, met een door het hof aangebrachte letteraanduiding:
Abbeyfield is opgericht op 30 december 1992. Zij heeft tot doel om in de gemeente Haaren een woonvoorziening voor alleenstaande ouderen tot stand te brengen en in stand te houden waarin binnen de veiligheid en geborgenheid van het gezamenlijk wonen, kleine zelfstandige huishoudingen worden gerealiseerd en al hetgeen tot het vorenstaande bevorderlijk kan zijn in de ruimste zin.
Artikel 12 van de statuten luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“( ... ) Boekjaar en jaarstukken.
Artikel 12.
(…) 2. Per het einde van ieder boekjaar worden de boeken der stichting afgesloten. Daaruit worden door de penningmeester een balans en een staat van baten en lasten over het geëindigde boekjaar opgemaakt, welke jaarstukken, vergezeld van een rapport van een registeraccountant of van een accountant-administratieconsulent binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan het bestuur worden aangeboden.
4. Het bestuur is verplicht de jaarstukken tien jaar lang te bewaren en belanghebbenden de mogelijkheid te bieden deze te laten inzien (…)”.
Na haar oprichting heeft Abbeyfield opdracht gegeven aan de Stichting Landelijke Katholieke Bouwcoöperatie voor Bejaardenoorden (verder: LKBB) tot het bouwen van zestien appartementen aan de [adres] ( [huisnummers] ) te [plaats] . De bouw is in 1994 gestart en de appartementen zijn in 1996 opgeleverd (woonvoorziening [adres] ). Deze woonvoorziening is geschikt voor gezamenlijk wonen op basis van het Abbeyfield-concept.
Als eigenaar van het complex heeft LKBB in juli 1998 een beheerovereenkomst gesloten met Abbeyfield, kort gezegd inhoudend dat Abbeyfield zal optreden als beheerder van de woonvoorziening en dat Abbeyfield in dat verband zal bevorderen dat er gezamenlijke activiteiten plaatsvinden. Verder werd Abbeyfield onder meer belast met het beheer inzake de huur en verhuur, zoals het werven van woningzoekenden die in het Abbeyfield-concept passen en het beheren van een wachtlijst met geselecteerde woningzoekenden, met diverse administratieve werkzaamheden zoals het inspecteren van de leegkomende woningen bij opzegging en het melden van schades, en met het beheer inzake leveringen en diensten, zoals het regelen van het onderhoud van de tuin, het regelen van de exploitatie en het onderhoud van de gemeenschappelijke ruimte en het verrichten van kleine reparaties.
In die beheerovereenkomst zijn partijen ook overeengekomen dat Abbeyfield voor deze werkzaamheden jaarlijks een vergoeding zal ontvangen die door Abbeyfield aan LKBB werd gefactureerd.
In 2002 is de onroerende zaak door LKBB aan stichting Woonzorg Nederland (verder: Woonzorg) verkocht en geleverd. Vervolgens heeft Abbeyfield met Woonzorg een nieuwe beheerovereenkomst gesloten, waarmee ook de werkwijze is veranderd in die zin dat bepaalde beheertaken zijn overgeheveld van Abbeyfield naar Woonzorg. Die taken worden sindsdien door Woonzorg uitgevoerd, zonder betrokkenheid van Abbeyfield. Wel heeft Abbeyfield op basis van de beheerovereenkomst met Woonzorg jaarlijks van Woonzorg nog een financiële bijdrage ontvangen en heeft zij invulling gegeven aan activiteiten voor de bewoners overeenkomstig het Abbeyfield-concept.
Vanaf 2012 heeft Woonzorg in haar overleggen met Abbeyfield aan de orde gesteld of de door haar aan Abbeyfield betaalde vergoedingen nog passen bij de beheertaken die daarvoor door Abbeyfield worden verricht. In dat verband heeft Woonzorg een aantal keren gevraagd om inzage in de jaarrekeningen van Abbeyfield. Die inzage heeft Woonzorg niet gekregen.
Woonzorg heeft in mei 2016 de beheerovereenkomst opgezegd tegen 1 mei 2017, omdat volgens Woonzorg de meeste van de in de beheerovereenkomst genoemde beheertaken sinds jaren niet meer worden verricht door Abbeyfield maar door haarzelf. Hoewel Abbeyfield hiertegen heeft geprotesteerd, is de beheerovereenkomst uiteindelijk per 31 december 2019 geëindigd.
[appellant] is vanaf 1 oktober 2017 huurder van een appartement in de woonvoorziening de [adres] . Eigenaar van het verhuurde tevens verhuurder is Woonzorg.
Naast de huurovereenkomst met Woonzorg hebben huurders ook een overeenkomst getekend met Abbeyfield (productie 6 dgv). Deze luidt als volgt:
“(...) DAT de huurovereenkomst wordt gesloten tussen Woonzorg Nederland en de huurder.
DAT de beheerder[Abbeyfield]
zich ter realisering van de doelstelling, zoals o.a. omschreven in het Abbeyfieldconcept, belast met een aantal beheeractiviteiten in opdracht van de eigenaar[Woonzorg]
.
DAT de huurder de bovengenoemde woning wenst te gaan huren en dat de huurder de doelstellingen van de beheerder kent en zich verplicht deel te nemen aan de woonvorm volgens die doelstellingen, zoals omschreven in het Abbeyfieldconcept.
DAT de beheerder en de huurder jegens elkaar bepaalde afspraken wensen te maken, onder andere omtrent de wijze van gebruik en de bewoning van de woningen en de gemeenschappelijke ruimten en tuinen en de jegens elkaar in acht te nemen regels.
VERDER VERKLAREN ONDERGETEKENDEN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN:
1. DAT de huurder de doelstellingen van de beheerder kent en onderschrijft en zich verplicht tot het deelnemen aan deze woonvorm volgens het Abbeyfieldconcept, hetgeen onder meer inhoudt:
- Het zo mogelijk tezamen met de andere bewoners gebruiken en zo mogelijk voorbereiden van maaltijden in de gemeenschappelijke ruimte van het gehuurde en het gezamenlijk door de bewoners dragen van de kosten daarvan;
-Het binnen redelijke grenzen en binnen de grenzen van de eisen van privacy, bieden van steun, veiligheid en geborgenheid van de huurder aan de medebewoners en andersom;
-Het ontplooien van gezamenlijke activiteiten onder andere in de gemeenschappelijke ruimte en de gezamenlijke tuin van het gehuurde;
-Het in stand houden van een bewonerscommissie door de beheerder en het gezamenlijk door de huurders dragen van de kosten hiervan;
-Het leveren van een financiële bijdrage in de kosten van instandhouding van de gemeenschappelijke ruimte;
-Het vermijden van het geven van overlast aan de andere huurders;
-Het zoveel mogelijk meewerken aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de beheerder, c.q. het Abbeyfieldconcept.
2. DAT de huurder loyale medewerking betuigt aan de door de bewonerscommissie te organiseren activiteiten en verleende diensten, zowel in daadkracht als in de door de bewonerscommissie berekende financiële bijdrage.
3. DAT de beheerder tenminste twee keer per jaar een overleg organiseert met de bewonerscommissie, dan wel de gezamenlijke bewoners, om de gang van zaken te bespreken, vooral met betrekking tot het naleven van het Abbeyfieldconcept. (...)”
Bij brief van 10 februari 2019 heeft [appellant] (mede namens de overige bewoners van woonvoorziening de [adres] ) Abbeyfield verzocht om de jaarstukken over de jaren 2008 tot en met 2018 te verstrekken, een en ander vergezeld van een goedkeuringsverklaring van de accountant.
Bij brief van 21 maart 2019, die door alle bewoners van woonvoorziening de [adres] is ondertekend, is Abbeyfield nogmaals verzocht om de jaarstukken over de jaren 2008 tot en met 2018, vergezeld van een goedkeuringsverklaring van de accountant, te verstrekken.
Bij brief van 9 april 2019 heeft Abbeyfield bij monde van haar gemachtigde, voor zover hier van belang, het volgende aan [appellant] meegedeeld:
“(...) Noch op grond van de statuten, noch op grond van de beheerovereenkomst met Woonzorg, heeft cliënte meer plichten dan hetgeen waarvoor zij altijd gestaan heeft en die zij altijd stipt en in het belang van de bewoners nagekomen is. Dat cliënte daarvoor van Woonzorg, haar voormalige contractspartner, een vergoeding ontvangen heeft is niet meer dan normaal. Die vergoeding dekt overigens geheel andere diensten dan de diensten waarvoor de bewoners maandelijks een bijdrage aan Woonzorg betalen. Dat haalt u gemakshalve door elkaar, maar het is misschien wel de bron van uw misverstand. Cliënte heeft van Woonzorg in 2018 ca. € 8.000,- ontvangen als afkoopsom in het kader van de beëindigingsovereenkomst. Als het de bewoners er om te doen is inzage te krijgen in de administratie en/of jaarrekeningen van cliënte, volstaat zij ermee u mede te delen dat de bewoners daar geen recht op hebben, maar er bovendien niets mee te maken hebben. Woonzorg met wie cliënte nota bene een contractuele relatie had, heeft dat ook al geprobeerd af te dwingen via de rechter en dat is afgewezen omdat Woonzorg niet als belanghebbende aangemerkt wordt. Cliënte ziet niet in hoe de bewoners wel als belanghebbenden aangemerkt kunnen worden, nu cliënte daarmee geen enkele band heeft, behalve een reeds jarenlang bestaande verbondenheid uit pure zorg, de zogenaamde Abbeyfield gedachte (...) Uw cliënten hebben geen enkele aanspraak op cliënte uit welke hoofde dan ook. Voor bewonersraken verwijst cliënte u en de uwen naar Woonzorg (...)”.
Ook nadat (de gemachtigde van) [appellant] bij brief van 7 juni 2019 Abbeyfield heeft verzocht om verstrekking van de jaarstukken alsook de financiële en administratieve bescheiden die daaraan ten grondslag liggen, is hieraan geen gehoor gegeven.
De procedure in eerste aanleg
3.2
Bij dagvaarding van 12 december 2019 heeft [appellant] de onderhavige procedure tegen Abbeyfield aanhangig gemaakt. Hierin stelde [appellant] dat hij beschouwd moet worden als belanghebbende in de zin van artikel 12 lid 4 van de statuten van Abbeyfield, bij de feiten vermeld onder b), zodat hij recht heeft op inzage in de financiële stukken van Abbeyfield. Via Woonzorg komt geld van de huurders van woonvoorziening [adres] bij Abbeyfield terecht; zij dienen inzicht te kunnen verkrijgen in de uitgaven die daarmee zijn gedaan. Alle huurders van woonvoorziening [adres] delen dit standpunt, aldus [appellant] . Op grond hiervan vorderde [appellant] , samengevat, veroordeling van Abbeyfield tot het verstrekken van (inzage in) de jaarstukken van Abbeyfield over de jaren 2008 tot en met 2018 en de begroting voor 2019, een en ander op verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van Abbeyfield in de proceskosten.
3.3
Abbeyfield heeft de vorderingen van [appellant] bestreden. Volgens haar heeft [appellant] niet te gelden als belanghebbende in de zin van artikel 12.4 van haar statuten en bestaat er ook overigens geen grondslag voor de vorderingen van [appellant] . [appellant] stelt dat mede namens de andere huurders optreedt, maar hij is zelf de enige procespartij, aldus Abbeyfield.
3.4
Bij tussenvonnis van 27 februari 2020 heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling bepaald die op 14 mei 2020 heeft plaatsgevonden.
Bij eindvonnis van 1 oktober 2020 heeft de kantonrechter geoordeeld dat geen sprake is van een tekortkoming dan wel onrechtmatige daad aan de zijde van Abbeyfield en dat [appellant] niet of onvoldoende heeft onderbouwd dat hij als belanghebbende zou moeten worden aangemerkt. De vorderingen van [appellant] zijn afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
De omvang van het hoger beroep
3.5
Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het eindvonnis van 1 oktober 2020 en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, met veroordeling van Abbeyfield in de kosten van beide instanties.
3.6
Bij memorie van antwoord heeft Abbeyfield de grieven van [appellant] bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] , met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep met nakosten en wettelijke rente vanaf zeven dagen na betekening van het arrest. Abbeyfield heeft daarbij opgemerkt dat het petitum van [appellant] in hoger beroep te algemeen is gesteld, overigens zonder aan deze opmerking verder consequenties te verbinden. Het hof gaat ervan uit dat het ook voor Abbeyfield voldoende duidelijk is dat [appellant] met het petitum in hoger beroep zijn vorderingen van de eerste aanleg volledig handhaaft. Of deze toewijsbaar zijn, komt hierna aan de orde.
Grief I
3.7
De eerste grief van [appellant] betreft het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van een tekortkoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, zodat de vordering van [appellant] op de primaire grondslag moet worden afgewezen. In zijn toelichting op deze grief heeft [appellant] aangevoerd dat sprake is van een ‘indirecte contractuele relatie’ van de huurders met Abbeyfield via Woonzorg en voorheen LKBB. De kwartaalbetalingen van Woonzorg aan Abbeyfield werden gefinancierd met een deel van de huurpenningen van de bewoners van het appartementencomplex, zoals ook blijkt uit de beheerovereenkomst tussen Woonzorg en Abbeyfield en de tussen hen gevoerde correspondentie over een aanvullende bijdrage van toekomstige huurders voor de instandhouding van de gemeenschappelijke ruimte. Door aan de huurders geen inzage in de jaarstukken te verstrekken, schiet Abbeyfield tekort in haar contractuele relatie met de huurders, aldus [appellant] .
3.8
Abbeyfield heeft dit standpunt van [appellant] bestreden. Zij maakt bezwaar tegen de kwalificatie van een ‘indirecte contractuele relatie’ en merkt op dat het in deze zaak niet gaat om ‘de huurders’, maar alleen om [appellant] . De bijdrage die Woonzorg aan Abbeyfield betaalde, betrof een bijdrage per woning en stond los van de huurder. Een contractuele relatie tussen [appellant] en Abbeyfield is volgens haar niet te construeren op basis van de financiële afspraken tussen Woonzorg en Abbeyfield. De kwestie over een aanvullende bijdrage dateert uit 2013, toen [appellant] nog geen huurder was en waar hij dan ook volledig buiten staat, aldus Abbeyfield. Abbeyfield concludeert dat er geen sprake is van een (financiële) contractuele relatie met [appellant] , zodat zij niet in verzuim kan zijn geraakt of tekortgeschoten in enige contractuele verplichting.
3.9
Het hof overweegt hierover het volgende. Deze procedure is aanhangig tussen [appellant] enerzijds en Abbeyfield anderzijds. Ook indien de andere huurders van de woonvoorziening [adres] de standpunten van [appellant] delen en ermee instemmen dat hij ook namens hen optreedt, betekent dat niet dat zij in deze procedure procespartij zijn geworden. Het kan zijn dat [appellant] zich door de andere huurders gesteund weet, maar dat maakt zijn positie niet anders. De overeenkomst waaruit voor [appellant] op financieel terrein rechten en verplichtingen voortvloeien, is zijn huurovereenkomst met Woonzorg. Uit die overeenkomst vloeien geen verplichtingen van Abbeyfield jegens [appellant] voort. De rechten en verplichtingen die uit die overeenkomst voortvloeien betreffen alleen Woonzorg en [appellant] . De overeenkomst met Abbeyfield over de wijze waarop bewoners dienen mee te werken aan de realisering van het Abbeyfieldconcept, bij de feiten vermeld onder j), houdt voor [appellant] geen verplichting in om aan Abbeyfield enige bijdrage te voldoen en houdt voor Abbeyfield geen verplichting in om aan [appellant] over haar financiële zaken verantwoording af te leggen of inzage te verstrekken in haar financiële stukken. Van verzuim of tekortkomingen aan de kant van Abbeyfield ten opzichte van [appellant] kan niet gesproken worden nu er geen verplichtingen aangewezen kunnen worden die Abbeyfield jegens hem had moeten nakomen en niet is nagekomen. De schriftelijke overeenkomsten die zijn overgelegd bieden geen basis voor de vorderingen zoals [appellant] in deze procedure heeft ingesteld en van andere dan schriftelijke afspraken is niet gebleken. Grief I wordt daarom verworpen.
Grief II
3.1
Grief II betreft de vraag of [appellant] kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 12 lid 4 van de statuten van Abbeyfield, bij de feiten onder b) vermeld. De kantonrechter heeft deze vraag ontkennend beantwoord, volgens [appellant] ten onrechte. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij als belanghebbende heeft te gelden omdat het appartementencomplex [adres] de enige woonvoorziening in [plaats] is volgens het Abbeyfieldconcept en onder beheer van Abbeyfield, zodat Abbeyfield alleen voor [appellant] (en de andere huurders) beheeractiviteiten ontplooit. [appellant] stelt dat hij ook belang heeft bij de stukken omdat hij twijfels heeft over de kwaliteit van de beheeractiviteiten, gelet op de problemen die er zijn (geweest) tussen Abbeyfield en Abbeyfield Nederland. Woonzorg heeft geprobeerd via een kort geding met een beroep op de statuten van Abbeyfield inzage in de jaarstukken af te dwingen, maar die vordering is tot verbazing van Woonzorg en [appellant] bij vonnis van 1 november 2017 afgewezen. Omdat hij bewoner is van een woning die door Abbeyfield wordt beheerd en omdat hij altijd financieel heeft bijgedragen aan het voortbestaan van Abbeyfield, is hij belanghebbende als bedoeld in artikel 12 lid 4 van de statuten, aldus [appellant] .
3.11
Abbeyfield heeft een en ander bestreden. Zij merkt hierbij op dat Woonzorg door de voorzieningenrechter al niet als belanghebbende is aangemerkt, terwijl tussen Woonzorg en Abbeyfield een contractuele relatie bestond over het beheer van de woonvoorziening, wat bij [appellant] niet het geval was. De omstandigheden die [appellant] in eerste aanleg heeft aangevoerd hebben er niet toe geleid dat hij als belanghebbende is aangemerkt. Daar komt [appellant] niet op terug, terwijl de omstandigheden die hij in hoger beroep aanvoert ofwel betrekking hebben op kwesties die zich hebben voorgedaan voordat [appellant] huurder werd ofwel evenmin een grondslag voor een kwalificatie als belanghebbende bieden. [appellant] heeft niet betaald voor activiteiten van Abbeyfield; dat deed Woonzorg. Bovendien is de beheerovereenkomst tussen Woonzorg en Abbeyfield per 31 december 2019 beëindigd, zodat er verder geen sprake meer is van activiteiten van Abbeyfield op dat gebied.
3.12
Het hof overweegt hierover het volgende. De statutaire bepaling waar [appellant] zich beroept staat in het teken van het beschikbaar blijven van de jaarstukken doordat het bestuur wordt verplicht deze gedurende een periode van tien jaar te bewaren en belanghebbenden de mogelijkheid te bieden deze te laten inzien. Dat betekent niet dat het bestuur verplicht is de jaarstukken aan iedere belangstellende ter beschikking te stellen. In dit geval stelt [appellant] kennelijk belang in de jaarstukken omdat hij wil nagaan wat daarin is opgenomen over de wijze waarop Abbeyfield haar beheeractiviteiten voor woonvoorziening [adres] heeft uitgevoerd en hoe daarbij (indirect) van hem afkomstige gelden zijn benut. Daarmee kwalificeert [appellant] zich nog niet als belanghebbende in de zin van de statuten van Abbeyfield. [appellant] huurt zijn appartement van Woonzorg en heeft zich verplicht zich te houden aan de uitgangspunten van het Abbeyfieldconcept. Daaruit vloeit voor [appellant] geen belang voort dat inzage in de jaarstukken van Abbeyfield kan rechtvaardigen. Ook overigens is dat niet het geval. Dit betekent dat [appellant] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep onvoldoende heeft onderbouwd om hem aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 12 lid 4 van de statuten van Abbeyfield en dat Abbeyfield hem op die grond inzage in haar jaarstukken dient te verstrekken. Grief II wordt daarom verworpen.
Grief III
3.13
[appellant] heeft subsidiair aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat Abbeyfield jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat niet is gebleken dat Abbeyfield jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld en heeft ook op die grond de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar geoordeeld. Hiertegen is de derde en laatste grief van [appellant] gericht. In zijn toelichting op deze grief stelt [appellant] dat hij als gevolg van het onrechtmatig handelen van Abbeyfield als rechthebbende in de zin van artikel 12 lid 4 van de statuten moet worden aangemerkt. Daarnaast stelt [appellant] dat Abbeyfield zich niet overeenkomstig de Abbeyfield-regels heeft gedragen en dat dit jegens hem onrechtmatig is. Verder zijn er volgens [appellant] onregelmatigheden aangetroffen in de wijze waarop de bestuurssamenstelling van Abbeyfield is geregeld en betalingen voor Abbeyfield via de privérekening van een van de bestuurders is zijn uitgevoerd. Volgens [appellant] lijdt hij schade door de onrechtmatige gedragingen van Abbeyfield en heeft dit financiële consequenties nu Abbeyfield haar cijfers niet wil laten inzien.
3.14
Abbeyfield heeft de stellingen van [appellant] bestreden. Volgens haar is geen sprake van onregelmatigheden in haar bedrijfsvoering, van onrechtmatig handelen van Abbeyfield jegens [appellant] , van enige schade en/of van een causaal verband tussen een en ander.
3.15
Het hof overweegt hierover het volgende. Abbeyfield heeft haar beheersactiviteiten verricht in opdracht van Woonzorg en niet in opdracht van [appellant] . Niet valt in te zien op grond waarvan eventuele onregelmatigheden in of bij de uitvoering van die opdracht
jegens [appellant]onrechtmatig (geweest) zou zijn. De stellingen die [appellant] in dit verband heeft geponeerd, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, kunnen een dergelijke conclusie niet dragen. Daar komt bij dat voor het verband tussen de door [appellant] gestelde en door Abbeyfield betwiste onregelmatigheden en eventuele schade, de aard van die eventuele schade en het verband met de vorderingen van [appellant] en/of diens kwalificatie als belanghebbende in de zin van artikel 12 lid 4 van de statuten van Abbeyfield een toereikende onderbouwing ontbreekt. Grief III wordt verworpen.
Conclusie
3.16
Nu alle grieven zijn verworpen, zal het eindvonnis van 1 oktober 2020 worden bekrachtigd. Door [appellant] zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden zodat voor bewijslevering als door [appellant] aangeboden geen aanleiding bestaat. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, met nakosten en wettelijke rente. Als ingangsdatum voor de wettelijke rente houdt het hof de gebruikelijke termijn van veertien dagen aan.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het eindvonnis van 1 oktober 2020, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Abbeyfield begroot op € 760,- aan griffierecht en op € 1.114,- aan salaris advocaat, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit arrest tot aan de voldoening en wat betreft de nakosten met € 163,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel met € 248,- vermeerderd met de explootkosten indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.S. Frakes, G.J.S. Bouwens en B.A. Meulenbroek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 juli 2022.
griffier rolraadsheer