ECLI:NL:GHSHE:2022:2194

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.287.280_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over arbeidsrechtelijke geschillen en managementvergoeding tussen werknemer en vennootschappen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], die in dienst was van [[X]] Tools B.V. en tevens aandeelhouder was van N.O.N. B.V. De appellant vordert een vergoeding voor achterstallig loon en overuren, alsook een gelijkwaardige beloning met zijn collega [persoon B]. De zaak betreft de uitleg van afspraken over beloning en managementvergoeding die zijn gemaakt tussen de partijen. Het hof heeft de feiten uit de eerste aanleg overgenomen en heeft de vorderingen van de appellant beoordeeld. De appellant stelt dat hij recht heeft op een vergoeding die gelijk is aan de managementvergoeding die [persoon B] ontving, omdat er een afspraak was over gelijke beloning. Het hof oordeelt dat de vennootschap en MaBa Beheer onvoldoende hebben aangetoond dat een deel van de managementvergoeding niet onder de afspraak viel. Het hof komt tot de conclusie dat de appellant recht heeft op het verschil tussen de ontvangen bedragen en wijst de vorderingen van de appellant toe, met inachtneming van de beperking van de vorderingen tot € 100.000,-. Daarnaast worden de proceskosten van beide instanties aan de vennootschap en MaBa Beheer opgelegd, omdat zij in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.287.280/01
arrest van 5 juli 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. C.J. Spitters te Breda,
tegen

1.[[X]] Tools B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
MaBa Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als de vennootschap en MaBa Beheer,
advocaat: mr. J. de Roo te Oosterhout,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 december 2020 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 18 september 2019 (het tussenvonnis) en 23 september 2020 (het eindvonnis), door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellant] en N.O.N. B.V. als eisers en de vennootschap en MaBa Beheer als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7956384 CV EXPL 19-3527)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord met productie 1
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De feiten

In dit hoger beroep neemt het hof tot uitgangspunt de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld in onderdeel 3.1 van het eindvonnis. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
3.1.
[appellant] is in 2000 in dienst getreden van [persoon A] (hierna: [persoon A] ). De functie van [appellant] was verkoper. [persoon A] had een onderneming onder de naam [[X]] Tools. Deze onderneming is in 2008 ingebracht in de vennootschap, die op
28 februari 2008 is opgericht. Alle aandelen in de vennootschap werden gehouden door [[X]] Onroerend Goed B.V. (hierna: [[X]] OG). [appellant] was vervolgens in dienst van de vennootschap.
3.2.
[[X]] OG heeft vanaf 2013 onderhandeld met [persoon B] (hierna: [persoon B] ) over een overname van de aandelen in de vennootschap. Op 16 april 2015 is MaBa Beheer opgericht, met [persoon B] als enig bestuurder en enig aandeelhouder. MaBa Beheer en [persoon B] zijn de enige vennoten van [[--]] Electra v.o.f. (hierna: Electra). Bij overeenkomst van 9 mei 2015 heeft [[X]] OG alle aandelen in de vennootschap verkocht aan MaBa Beheer.
3.3.
Op voorstel van [persoon A] is afgesproken dat [appellant] een deel van de aandelen in de vennootschap zou verkrijgen. Hiertoe is op 9 juli 2015 N.O.N. B.V. (hierna: NON) opgericht, waarvan [appellant] enig bestuurder en aandeelhouder is.
3.4.
Bij notariële akte van 10 juli 2015 heeft [[X]] OG negentig procent van haar aandelen in de vennootschap geleverd aan MaBa Beheer en tien procent aan NON.
MaBa Beheer werd bestuurder van de vennootschap.
3.5.
[appellant] bleef werkzaam voor de vennootschap als verkoper/inkoper, laatstelijk tegen een loon van € 45.000,- bruto per jaar inclusief 8% vakantietoeslag, dat is
€ 3.472,22 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag, bij een arbeidsduur van 40 uur per week.
3.6.
Vanaf juli 2015 heeft NON € 300,- exclusief btw per maand aan de vennootschap gefactureerd, met de omschrijving ‘management vergoeding’.
3.7.
Electra heeft € 6.450,- exclusief btw per maand aan de vennootschap gefactureerd, met als omschrijving ‘Managment fee’.
3.8.
Bij e-mail van 27 december 2016 heeft [persoon B] onder meer meegedeeld aan [appellant] en anderen:
‘hierbij het financieel voorstel van mij zoals vanavond 27-12-2016 voorgesteld,
[appellant] €750.00 per maand is een FI uitkering van €9000.00 over 2016.
[persoon C] en [persoon D] €1250.00 per maand is een FI uitkering van €15000.00 over 2016.
[appellant] , [persoon E] , [persoon F] en [persoon C] een bonus uitkering van ieder €2000.00 bruto over 2016
Er wordt gekeken wat er nog verantwoordelijk aan dividend uitgekeerd kan worden in de aandelen verhouding over 2016.
[appellant] 10% – [persoon C] 90%.’
3.9.
Bij e-mail van 30 december 2016 heeft [de adviseur] van [appellant] , aan [persoon B] onder meer meegedeeld:
‘Naar aanleiding van jouw voorstel van 27 december 2016 met betrekking tot de vergoeding van € 750,- per maand respectievelijk € 1.250,- per maand kan ik namens [appellant] aangeven dat hij zich hierin niet geheel kan vinden en wel om de volgende redenen.
• Allereerst is in het begin (juni 2015) afgesproken dat zowel jij als [appellant] evenveel uit de zaak zouden opnemen. Dit is voor hem een heel belangrijk argument geweest om de aandelen te kopen.
• Dat [persoon D] nu werk heeft verricht voor [[X]] Tools is duidelijk, maar de vergoeding van € 500,- die zij daarvoor zou kunnen ontvangen vinden [appellant] en ik in verhouding met de extra uren die hij als zeer gewaardeerde verkoper ('super verkoper' zoals dit afgelopen dinsdag werd genoemd) maakt te hoog. [appellant] gaat ervan uit dat jullie beiden € 750,- per maand krijgen en dan is het verschil tussen €1.250,- en € 750,- die € 500,- die [persoon D] zou kunnen ontvangen voor haar werk. [appellant] stelt dan ook voor om naar een andere oplossing te zoeken, want hij kan zich hierin niet vinden.
• Hij maakt zijn overuren ten allen tijden als het werk daarom vraagt en als hij daar dan
€ 750,- per maand extra voor ontvangt kan hij zich daarin vinden als jij ook € 750,- voor jouw extra uren ontvangt.
• Dit alles zien wij in het kader van hetgeen dinsdag (27 december 2016) door [persoon G] werd uitgesproken, namelijk dat [[X]] Tools een succesvol bedrijf moet worden.
Laten jullie dus kijken naar een andere oplossing en in eerste instantie die € 9.000,- aan jou en € 9.000,- aan [appellant] uitbetalen. Dan houden jullie alles in evenwicht zoals in het begin is afgesproken.’
Bij e-mail van 30 december 2016 heeft [de adviseur] vervolgens aan [persoon B] onder meer meegedeeld:
‘Na beraad met [appellant] kan ik je aangeven dat hij heeft besloten om akkoord te gaan met het door jou gedane voorstel met betrekking tot de bonus om de vrede binnen [[X]] Tools te bewaren.’
3.10.
Bij factuur van 11 april 2017 heeft Electra € 3.810,86 exclusief btw en € 9.773,29 exclusief btw aan de vennootschap in rekening gebracht met als omschrijving ‘correctie managment fee 2015’ respectievelijk ‘correctie managment fee 2016’.
3.11.
Bij e-mail van 18 juni 2017 heeft [appellant] aan [persoon B] meegedeeld dat hij zijn aandelen in de vennootschap ter overname aanbood, maar wel als werknemer voor de vennootschap werkzaam wilde blijven. [appellant] heeft daarbij vermeld dat hij als peildatum 15 juni 2017 wilde aanhouden.
3.12.
Bij factuur van 30 juni 2017 heeft [[--]] Electra € 15.000,- exclusief btw aan de vennootschap in rekening gebracht, met als omschrijving ‘Managment fee 2016’.
3.13.
Bij e-mail van 5 juli 2017 heeft [persoon B] aan meegedeeld, in antwoord op diens e-mail van 18 juni 2017:
‘Langs deze weg wil ik kenbaar maken dat ik je keuze respecteer en dat ik het prettig vind dat je als werknemer werkzaam wilt blijven.
We zullen na de jaarrekening 2016 de balans opmaken per 15 juni 2017 en de waarde van de aandelen laten bepalen. Ik heb met mijn geldverstrekkers gesproken en wij zullen hier wellicht uit moeten komen. Ik zal zorgen dat er een arbeidscontract komt waarvan de uitgangspositie je laatste verdiende salaris is van net voor de overname. De indexering zal gelijk zijn aan die van [persoon E] en die zit ruim boven de CAO. De zaterdag vergoeding komt weer terug op € 50.00 netto zoals voorheen en we gaan op toerbeurt draaien zoals altijd gedaan is. Het concurrentie beding zal in het arbeidscontract terug gebracht worden naar 1 jaar zoals jij belangrijk vindt.
Ik wil dus ingaan op je aanbod om de aandelen over te nemen tegen een door een deskundige vastgestelde prijs. Graag wil ik met je een afspraak maken om de vervolgstappen te bespreken.’
3.14.
Bij factuur van 25 juli 2017 heeft NON € 9.000,- exclusief btw aan de vennootschap in rekening gebracht, met als omschrijving ‘Management vergoeding 2016’.
3.15.
Bij brief van 30 maart 3018 heeft [appellant] zijn dienstverband met de vennootschap opgezegd per 30 april 2018. De arbeidsovereenkomst is vervolgens op 30 april 2018 beëindigd.
3.16.
Er is geen overeenstemming bereikt over de prijs van de aandelen van NON. Daarover is een procedure aanhangig gemaakt.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1.
In de onderhavige procedure hebben NON en [appellant] diverse vorderingen ingesteld.
4.2.
[[X]] Tools en MaBa Beheer hebben gemotiveerd verweer gevoerd. De stellingen en verweren van partijen komen hierna aan de orde, voor zover in hoger beroep van belang.
4.3.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling bepaald.
4.4.
In het eindvonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] deels toegewezen en de volgende beslissingen gegeven:
‘verklaart voor recht dat [appellant] over de periode van juli 2015 tot en met 30 april 2018 jegens [[X]] Tools in elk geval recht heeft op een zodanig brutoloon dat dit,
vermeerderd met de daarover door [[X]] Tools verschuldigde werkgeverslasten, gelijk is
aan het bedrag, exclusief btw, dat [[X]] Tools als beloning voor de in die periode door
[persoon B] verrichte werkzaamheden aan [persoon B] , direct dan veel via Electra, heeft betaald;
veroordeelt [[X]] Tools om aan [appellant] te betalen:
a. a) ter zake achterstallig loon over de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 april 2018
het netto-equivalent van een zodanig bedrag aan brutoloon, dat dit, vermeerderd met de
daarover door [[X]] Tools verschuldigde werkgeverslasten, in totaal gelijk is aan
€ 3.240,00, met verstrekking aan [appellant] van een deugdelijke specificatie
van de werkgeverslasten en de bruto-netto berekening:
b) de wettelijke rente over het onder a) toewezen brutoloon telkens vanaf de laatste dag van de maand waarop het betrekking heeft tot de dag van de algehele voldoening;
c) de wettelijke verhoging van 50% over het onder a) toegewezen brutoloon:
veroordeelt [[X]] Tools voorts om aan [appellant] ter zake het door hem betaalde
griffierecht te betalen een bedrag van € 213,00:
compenseert de proceskosten voor het overige zodanig dat iedere partij de eigen kosten
draagt.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad:
wijst af wat meer of anders is gevorderd.’

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1.
[appellant] heeft bij dagvaarding in hoger beroep gevorderd dat zijn vorderingen alsnog zullen worden toegewezen tot een bij memorie van grieven nader te specificeren bedrag. Daarbij heeft hij uitdrukkelijk verklaard dat zijn vordering niet méér zal bedragen dan € 100.000,-.
5.2.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] twaalf grieven aangevoerd.
Hij heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden eindvonnis en tot het veroordelen van [persoon A] en MaBa tot betaling van:
‘1.
primair
€ 81.600,00 exclusief BTW aan appellant, zonodig op basis van facturen voor dit bedrag
toegezonden door N.O.N. BV aan [[X]] Tools B.V., te vermeerderen met de wettelijke
handelsrente over elke termijn, zulks met ingang van de datum van opeisbaar worden,
welke datum gesteld dient te worden op de laatste dag van de maand waarop de
management fee betrekking heeft, tot aan de dag der algehele voldoening.
Subsidiair
€ 81.600 aan bruto loon, zulks inclusief werkgeverslasten te vermeerderen met de
wettelijke verhoging en met de wettelijke rente, tot de dag der algehele voldoening,
zulks onder de verplichting voor [[X]] Tools B.V. om over het te betalen bedrag alle
wettelijke inhoudingen te verrichten en aan appellant een deugdelijke bruto netto
specificatie te overhandigen.
Meer subsidiair:
€ 300 per maand terzake van vergoeding voor het door [appellant] ingebrachte
kapitaal in [[X]] Tools B.V. BV, zonodig te verhogen met BTW indien het hof meent dat
hierover BTW verschuldigd is, en zonodig nadat een daartoe strekkende factuur is
toegezonden aan [[X]] Tools B.V. B.V. indien het hof meent dat hiervoor de toezending
van een factuur vereist is, één en ander met ingang van 1 mei 2018 tot aan de datum
waarop MaBa Beheer B.V. of [[X]] Tools B.V. alle aandelen van N.O.N. B.V. zullen
hebben gekocht en betaald, dit alles te verhogen met de wettelijke handelsrente over
elke termijn, zulks met ingang van de datum van opeisbaar worden van elke termijn,
welke datum gesteld dient te worden op de laatste dag van de maand waarop de
kapitaalvergoeding betrekking heeft, ook dit tot en met de datum waarop MaBa Beheer
B.V. of [[X]] Tools B.V. de aandelen van N.O.N. B.V. zullen hebben gekocht en betaald.
2.
Primair
€ 8.175,50 ter zake door de heer [appellant] namens N.O.N. B.V. verrichte
werkzaamheden, een en ander te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over
€ 7.312,25 met ingang van 31 december 2017 en over een bedrag ad € 862.25 met ingang
van 31 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
Subsidiair
€ 8.175,50 aan brutoloon, inclusief werkgeverslasten te vermeerderen met de wettelijke
verhoging en met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening, zulks onder de
verplichting voor [[X]] Tools B.V. om over het te betalen bedrag alle wettelijke
inhoudingen te verrichten en aan appellant een deugdelijke bruto netto specificatie te
overhandigen.
3.
In de proceskosten, ze willen eerste aanleg al in hoger beroep
4.
€ 157 ter zake nakosten indien geen betekening plaatsvindt, dan wel € 239 vermeerderd
met de explotenkosten indien niet binnen 14 dagen na de datum van het ten deze te
wijze arrest is voldaan aan de bij dit arrest uit te spreken veroordelingen en betekening
van dit arrest heeft plaatsgevonden met bepaling dat deze bedragen binnen 14 dagen
na de dag van de ten deze te wijzen uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan
deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119
BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening.’
Omvang van het hoger beroep
5.3.
In de dagvaarding in hoger beroep en in onderdeel 1 van de memorie van grieven heeft [appellant] vermeld dat hij in hoger beroep is gekomen van zowel het tussenvonnis als het eindvonnis. De grieven zijn echter alleen gericht tegen het eindvonnis en in de conclusie van de memorie van grieven is ook alleen de vernietiging van het eindvonnis gevorderd. Het hof maakt hieruit op dat [appellant] bij de memorie van grieven de omvang van het hoger beroep heeft beperkt tot het eindvonnis.
5.4.
In het eindvonnis heeft de kantonrechter een deel van de vorderingen van [appellant] toegewezen. Uit de memorie van grieven valt op te maken dat [appellant] niet beoogt dat dit deel van het eindvonnis wordt vernietigd. Aan het hof is blijkens de grieven alleen de beslissing van de kantonrechter voorgelegd wat betreft het afwijzen van de vorderingen van [appellant] die betrekking hebben op hetgeen [persoon B] (via zijn vennootschap) méér aan managementvergoeding heeft ontvangen dan [appellant] aan bruto loon en NON aan managementvergoeding, en op de vergoeding voor overwerk, met de proceskostenveroordeling.
5.5.
Verder is van belang dat [appellant] bij dagvaarding in hoger beroep uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij zijn vordering beperkt tot een bedrag van niet méér dan
€ 100.000,-. Van deze verklaring is hij bij memorie van grieven niet teruggekomen.
Het geschil in het kort
5.6.
[appellant] stelt dat in de periode gelegen tussen de overname van de aandelen in de vennootschap en het einde van zijn dienstbetrekking [persoon B] via zijn vennootschap méér uit de vennootschap heeft opgenomen dan [appellant] , hoewel de afspraak was dat zij een gelijke beloning zouden ontvangen. [appellant] vordert het verschil. Daarnaast verlangt [appellant] een vergoeding voor overwerk in 2017 en 2018.
MaBa Beheer
5.7.
De vorderingen van [appellant] betreffen het betalen van vergoedingen of loon. Uit de stellingen van [appellant] valt op te maken dat hij meent dat de vennootschap de vergoedingen of het loon moet betalen. De kantonrechter heeft ook alleen jegens de vennootschap een deel van de vorderingen van [appellant] toegewezen.
5.8.
Op grond waarvan [appellant] meent dat ook MaBa Beheer verplicht is de gevorderde vergoedingen of het loon aan [appellant] te betalen, maakt hij in hoger beroep niet duidelijk. Voor zover de vorderingen van [appellant] zijn gericht tegen MaBa Beheer, zijn deze daarom bij gebreke van voldoende onderbouwing niet toewijsbaar.
Managementvergoeding
a.
Inleiding
5.9.
De grieven 1 tot en met 5 gaan over de managementvergoeding. [appellant] stelt dat is afgesproken dat [persoon B] en hij (al dan niet via hun vennootschappen) een gelijke beloning zouden ontvangen, behalve wat betreft het uitkeren van dividend. De managementvergoeding die [persoon B] ontving was echter hoger dan het loon en de managementvergoeding die [appellant] ontving. [appellant] maakt aanspraak op het verschil. Het hof behandelt de grieven gezamenlijk.
5.10.
De vennootschap en MaBa Beheer hebben aangevoerd dat er een afspraak was dat de werkzaamheden van [appellant] en [persoon B] gelijk zouden worden beloond (een ‘gelijk loon’). Deze afspraak betreft volgens de vennootschap het bruto loon van [appellant] , vermeerderd met werkgeverslasten. [persoon B] heeft, via Electra, een bedrag aan managementvergoeding ontvangen dat daaraan gelijk is. De betalingen waarop de factuur van 11 april 2017 van Electra betrekking heeft, zijn correcties om alsnog een bedrag ter hoogte van de werkgeverslasten aan [persoon B] uit te betalen. Naast de beloning voor arbeid is volgens de vennootschap en MaBa Beheer een managementvergoeding uitgekeerd als vergoeding voor ingebracht kapitaal, naar evenredigheid van het (middellijke) aandelenbezit, voor [appellant] € 300,- per maand en voor [persoon B] € 2.700,- per maand.
b.
Afspraak
5.11.
De afspraak dat de arbeid van [appellant] en [persoon B] gelijk zou worden beloond, staat in hoger beroep niet ter discussie. Evenmin staat ter discussie dat de vennootschap aan deze afspraak is gebonden.
5.12.
Er is wel verschil van mening of de afspraak meebrengt dat [persoon B] recht had op bedrag gelijk aan de werkgeverslasten die de vennootschap over het bruto loon van [appellant] afdroeg en of de managementvergoeding onder de afspraak viel voor zover deze vergoeding hoger was dan het bruto loon van [appellant] , al dan niet vermeerderd met de werkgeverslasten. Een en ander betreft de uitleg van de afspraak en, in het verlengde daarvan, de uitleg van de aard van de vergoeding.
5.13.
Het staat verder niet ter discussie dat als de managementvergoeding volledig onder de afspraak viel, [appellant] recht heeft op verschil tussen hetgeen hij van de vennootschap heeft ontvangen en hetgeen [persoon B] van de vennootschap heeft ontvangen, al dan niet via tussenkomst van hun vennootschappen.
c.
Uitleg
5.14.
Bij de uitleg van de afspraak komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de afspraak mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Ook komt betekenis toe aan de context van de desbetreffende bepaling, de wijze van totstandkoming, de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de ene of andere uitleg, de aard van de overeenkomst, en de gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst.
5.15.
Het uitgangspunt is dat [appellant] de feiten en omstandigheden moet stellen en zo nodig bewijzen die het oordeel rechtvaardigen dat de volledige managementvergoeding die [persoon B] ontving, onder de afspraak valt.
5.16.
[appellant] en [persoon B] verrichtten werkzaamheden voor de vennootschap, al dan niet door tussenkomst van hun vennootschappen. De afspraak betrof de beloning voor de werkzaamheden. Naast het feit dat [appellant] en [persoon B] werkzaamheden verrichtten, waren zij aandeelhouders van de vennootschap. Als aandeelhouders hadden zij recht op dividend, naar evenredigheid van hun aandelenbezit, voor zover het vermogen van de vennootschap dit toeliet. In wezen is dit dividend de vergoeding voor het ter beschikking stellen van kapitaal aan de vennootschap.
5.17.
Management is niet het inbrengen of ter beschikking stellen van kapitaal, maar, kort gezegd, het leiden van een onderneming. Dit betreft werkzaamheden. Een vergoeding voor management is niet een vergoeding aan een aandeelhouder voor het ter beschikking stellen van kapitaal aan de vennootschap. [appellant] mocht daarom redelijkerwijs aannemen dat hetgeen de vennootschap aan [appellant] en [persoon B] uitkeerde onder de naam managementvergoeding, een beloning voor werkzaamheden was, en dus onder de afspraak viel. Het maakt in dit opzicht niet uit of [persoon B] een deel van de vergoeding besteedde voor het betalen van rente en aflossing op financieringen voor de overname van de aandelen van de vennootschap. Dit wordt anders, indien [appellant] wist dat een deel van de managementvergoeding voor [persoon B] geen beloning voor werkzaamheden was, en hij daarmee heeft ingestemd.
5.18.
Wat de vennootschap en MaBa Beheer stellen, komt erop neer dat met [appellant] is afgesproken dat onder de naam van een managementvergoeding naast het dividend nog een andere uitkering ten behoeve van de aandeelhouders zou worden gedaan voor het ter beschikking stellen van kapitaal aan de vennootschap, naar evenredigheid van hun aandelenbezit. Het hof laat in het midden of een dergelijke uitkering is te verenigen met het wettelijke stelsel. Een dergelijke uitkering is naar zijn aard immers aan te merken als dividend, ook als de uitkering onder een andere naam wordt gedaan. Het hof stelt vast dat er geen documenten zijn waaruit deze afspraak blijkt. De vennootschap en MaBa Beheer verwijzen enkel naar productie 7 bij hun akte van 1 april 2020. Deze productie bevat een overzicht dat een boekhouder of administratief medewerker bij e-mail van 17 juni 2015 (met als onderwerp ‘Vragen naar aanleiding van jaarrekening’) heeft gegeven van leningen die waren of zouden worden gesloten om het overnemen van de aandelen van de vennootschap te financieren. Daaruit valt de afspraak niet op te maken. De vennootschap en MaBa Beheer hebben verder ook geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt wanneer en hoe de afspraak met [appellant] is gemaakt.
5.19.
De vennootschap en MaBa Beheer hebben ook onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat het aan [appellant] bekend was dat een deel van de managementvergoeding voor [persoon B] geen beloning voor werkzaamheden was. Het enkele feit dat ook (de vennootschap van) [appellant] een managementvergoeding ontving, maakt niet dat [appellant] ermee bekend was of moest zijn dat dit geen vergoeding voor werkzaamheden was. De vennootschap en MaBa Beheer hebben verder niet uitgelegd uit welke onderdelen van de jaarrekening [appellant] had moeten opmaken dat een deel van de managementvergoeding geen beloning voor werkzaamheden was. Het feit dat jaarrekeningen zijn goedgekeurd, brengt daarom niet mee dat de bekendheid of instemming van [appellant] daarmee moet worden aangenomen. Uit andere overgelegde documenten blijkt deze bekendheid evenmin.
De vennootschap en MaBa Beheer hebben bovendien niet concreet gemaakt dat, wanneer en hoe zij [appellant] hiervan op de hoogte hebben gesteld. Nu ook verder niets is aangevoerd, waaruit de bekendheid hiermee van [appellant] volgt, kan evenmin worden gezegd dat feitelijk gevolg of uitvoering is gegeven aan een afspraak om een vergoeding, anders dan dividend, uit te keren voor het ter beschikking stellen van kapitaal onder de naam van een managementvergoeding. Het is overigens aannemelijk dat [appellant] niet bekend was met een afspraak of handelwijze, zoals de vennootschap en MaBa Beheer stellen. Hij heeft immers na het beëindigen van zijn werkzaamheden voor de vennootschap ook de managementvergoeding van € 300,- per maand, die NON factureerde, niet meer aan de vennootschap in rekening gebracht, hoewel NON aandeelhouder bleef.
5.20.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de vennootschap en MaBa Beheer hun verweer dat een deel van de managementvergoeding die [persoon B] (middellijk) van de vennootschap ontving, niet een vergoeding voor werkzaamheden ten behoeve van de vennootschap was, onvoldoende hebben toegelicht en onderbouwd. Het hof neemt daarom aan dat de volledige managementvergoeding valt onder de afspraak dat aan [appellant] en [persoon B] een gelijke beloning voor werkzaamheden toekwam.
5.21.
Blijft over de vraag of de gelijke beloning betrekking heeft op het bruto loon van [appellant] of op het bruto loon, vermeerderd met de werkgeverslasten die voor rekening van de vennootschap kwamen. De stelplicht en bewijslast liggen hier bij de vennootschap en MaBa Beheer. Zij stellen immers dat hetgeen aan [persoon B] is betaald boven het bedrag van het bruto loon van [appellant] , voortvloeit uit de afspraak over de gelijke beloning die partijen hebben gemaakt.
5.22.
De vennootschap en MaBa Beheer stellen dat de afspraak dat [appellant] en [persoon B] een gelijk loon zouden ontvangen, zo moet worden uitgelegd dat voor de werkzaamheden van [appellant] en [persoon B] gelijke kosten ten laste van het resultaat van de vennootschap zouden worden gebracht. De vennootschap en MaBa Beheer laten echter na om feiten of omstandigheden aan te voeren waaruit blijkt dat [appellant] en [persoon B] redelijkerwijs de afspraak in die zin hebben begrepen, of moesten of mochten begrijpen. Het is ook niet aannemelijk dat zij de afspraak in die zin hebben begrepen. Feit is immers dat aanvankelijk in 2015 en 2016 bij de managementvergoeding voor [persoon B] geen rekening is gehouden met de werkgeverslasten over het bruto loon van [appellant] . Pas bij factuur van 11 april 2017 heeft [persoon B] dit via zijn vennootschap ‘gecorrigeerd’.
Ook voor het overige zijn geen of onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat [persoon B] op grond van de afspraak over de gelijke beloning een bedrag voor zijn werkzaamheden ontving die hoger was dan het bruto loon dat [appellant] ontving. Het enkele feit dat de vennootschap over het bruto loon werkgeverslasten moest afdragen, is niet voldoende.
5.23.
De conclusie is dat de grieven 1 tot en met 5 doel treffen. [appellant] en/of NON hebben recht op het verschil tussen het bedrag dat [persoon B] via zijn vennootschap aan managementvergoeding exclusief btw heeft ontvangen en het bedrag dat [appellant] en NON aan bruto loon en aan managementvergoeding exclusief btw hebben ontvangen.
Het staat niet ter discussie dat dit een bedrag is van € 81.600,-.
5.24.
Primair heeft [appellant] gevorderd dat het bedrag van € 81.600,- wordt betaald exclusief btw, kennelijk als managementvergoeding aan NON. Daargelaten of NON haar rechten rechtsgeldig aan [appellant] heeft overgedragen, is niet toegelicht op grond waarvan het bedrag als managementvergoeding aan NON zou toekomen. De afspraak over de gelijke beloning is gemaakt met [appellant] en er blijkt niet dat hij daarbij optrad namens NON, behalve voor zover dit de managementvergoeding van € 300,- exclusief btw per maand betrof.
5.25.
De subsidiaire vordering tot betaling van het bedrag van € 81.600,- als bruto loon is wel toewijsbaar, in aanmerking genomen dat het [appellant] was die de afspraak maakte, hij in dienst was van de vennootschap en het ging om een beloning voor werkzaamheden.
5.26.
Bij de subsidiaire vordering heeft [appellant] ook de wettelijke verhoging als bedoeld in art. 7:625 BW gevorderd. Deze nevenvordering is op zichzelf niet weersproken en toewijsbaar. Er behoort echter wel rekening te worden gehouden met de beperking van het bedrag van de vorderingen, zoals [appellant] die bij dagvaarding in hoger beroep heeft vermeld.
Overuren
5.27.
De grieven 6 tot en met 11 gaan over een vergoeding voor overwerk. [appellant] stelt dat de vennootschap steeds een vergoeding voor overwerk heeft betaald en dat de vennootschap deze vergoeding ook over 2017 en 2018 is verschuldigd. Volgens [appellant] werkte hij dagelijks van ongeveer 6:30 uur tot 18:00 uur, met een uur pauze, ongeveer tien uur per dag. Bij een werkweek van veertig uur komt dit neer op ongeveer tien overuren per week. Voor de hoogte van de vergoeding knoopt [appellant] aan bij het bedrag van € 9.000,- dat hij over 2016 heeft ontvangen. Volgens [appellant] betrof dit bedrag een vergoeding voor overwerk, te weten € 750,- per maand. Voor werk op zaterdagochtenden betaalde de vennootschap – voordat de aandelen van [persoon A] werden overgenomen – € 50,- per ochtend.
5.28.
In de dagvaarding in eerste aanleg heeft [appellant] de gevorderde vergoeding als volgt berekend:
2017
- de eerste 9 maanden (13 weken) x € 750,-/week € 6.750,-
- in het laatste kwartaal 9 weken x 2,5 overuren x € 17,30 per uur € 562,25
2018
- in het eerste kwartaal 13 weken x 2,5 overuren x € 17,30 per uur € 562,25
- 6 zaterdagochtenden
€ 300,-
totaal € 8.174,50 netto
(door [appellant] kennelijk per abuis berekend op € 8.175,50 netto)
5.29.
De vennootschap en MaBa Beheer spreken tegen dat [appellant] in 2017 en 2018 de overuren heeft gemaakt, zoals hij stelt, en dat [appellant] recht heeft op het vergoeden van overuren.
5.30.
Het is aan [appellant] om de feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat hij recht heeft op een vergoeding voor overwerk, zoals hij stelt.
5.31.
Uit de stellingen van partijen blijkt dat in 2015 bij de overname van de aandelen in de vennootschap tussen [appellant] en [persoon B] afspraken zijn gemaakt over de beloning die zij van de vennootschap zouden ontvangen. In de kern ging het om een gelijke beloning voor beiden, naast dividend in evenredigheid met de aandelen die zij gingen houden. De positie van [appellant] was door en na de overname van de aandelen anders dan voordien. Hij was niet alleen werknemer, maar ook medeaandeelhouder.
5.32.
In het licht van de gemaakte afspraken en de gewijzigde positie van [appellant] ligt het niet bij voorbaat voor de hand dat [appellant] naast de afgesproken beloning en het dividend jegens de vennootschap recht had op een vergoeding voor overuren. De afspraken over gelijke beloning en de positie als aandeelhouder maken ook dat, anders dan [appellant] stelt, niet zonder meer kan worden gezegd dat als [appellant] méér werkte dan veertig uur per week, daar geen betaling tegenover zou staan, als hij voor dat meerdere geen afzonderlijke vergoeding ontving. De vruchten van zijn werk kwamen hem immers ook als aandeelhouder ten goede.
5.33.
Voor zijn aanspraak op een vergoeding voor overuren wijst [appellant] met name op de betalingen die eind december 2016 zijn afgesproken. Uit de correspondentie over deze betalingen blijkt dat namens [appellant] een relatie is gelegd met de ‘extra uren’ die hij en [persoon B] ten behoeve van de vennootschap maakten. Anderzijds blijkt niet dat de betrokkenen, waaronder [appellant] en [persoon B] , ervan uitgingen dat er een recht jegens de vennootschap bestond op een vergoeding voor die extra uren en evenmin dat er een rechtstreekse relatie was met de omvang van de extra uren. Integendeel, er zijn voorstellen over en weer gedaan en uiteindelijk zijn de aan betrokkenen toekomende bedragen met wederzijdse instemming van [appellant] en [persoon B] vastgesteld. Het kan zijn dat de hoogte van deze bedragen in enige mate is gerelateerd aan extra inspanningen die [appellant] en [persoon B] ten behoeve van de vennootschap hebben verricht, maar dit brengt niet mee dat hiermee een aanspraak van [appellant] als werknemer op de vennootschap met betrekking tot een vergoeding voor overuren werd erkend en verzilverd.
5.34.
[appellant] heeft er verder nog op gewezen dat [persoon B] op 4 oktober 2017 tegen hem heeft gezegd dat overuren niet langer zouden worden uitbetaald, waarna [appellant] minder uren is gaan werken. [appellant] verwijst hiervoor naar de conclusie van antwoord nr. 48.
5.35.
In de conclusie van antwoord hebben de vennootschap en MaBa Beheer aangevoerd dat op 4 oktober 2017 aan [appellant] is verzocht om een arbeidsovereenkomst te ondertekenen, en dat bij dit verzoek is meegedeeld dat geen overuren zouden worden vergoed. Er staat niet dat voordien wel overuren werden vergoed en dat dit niet langer zou gebeuren. Er blijkt ook niet van een praktijk van het vergoeden van overuren.
De vennootschap en MaBa Beheer hebben echter in hun conclusie wel erkend dat aan [appellant] is meegedeeld dat hij een vergoeding zou ontvangen, indien hij ‘in de periode van 15 juni en 4 oktober 2017’ meer uren dan veertig uur per week heeft gewerkt en hij deze uren met een gespecificeerd overzicht zou kunnen onderbouwen. De vennootschap en MaBa Beheer hebben geen feiten of omstandigheden aangedragen die het oordeel rechtvaardigen dat [appellant] deze aanspraak heeft verloren.
5.36.
[appellant] heeft bij de inleidende dagvaarding gespecifieerde overzichten overgelegd van overuren in 2017 en 2018 (producties 8 en 9). In zoverre heeft hij voldaan aan de voorwaarde die de vennootschap aan het vergoeden van de overuren heeft gesteld.
De vennootschap en MaBa Beheer hebben aangevoerd dat de overzichten niet overeenkomen met de urenstaten in de boekhouding van de vennootschap. Zij hebben deze urenstaten echter niet overgelegd en evenmin een uittreksel daarvan, en hun verweer op dit punt ook niet nader toegelicht. Of en in hoeverre de overzichten van [appellant] afwijken van de urenstaten in de boekhouding, hebben de vennootschap en MaBa Beheer dus niet verduidelijkt, hoewel mag worden aangenomen dat zij daartoe in staat zijn geweest en dit van een goed werkgever had mogen worden verlangd. Onder deze omstandigheden gaat het hof voorbij aan dit verweer van de vennootschap en MaBa Beheer. Het hof gaat daarom ervan uit dat [appellant] de overuren heeft gemaakt die op zijn overzichten zijn vermeld.
5.37.
De mededeling over de vergoeding van overuren heeft betrekking op ‘de periode van 15 juni en 4 oktober 2017’. Duidelijk is dat het gaat om de periode tot en met 4 oktober 2017, omdat niet is weersproken dat de mededeling op die dag is gedaan. Het ligt dan voor de hand dat met ’15 juni’ is bedoeld ’15 juni 2017’. Dat deze datum is bedoeld, kan ook worden afgeleid uit het feit dat [appellant] en [persoon B] de datum van 15 juni 2017 wilden aanhouden als peildatum in het kader van de overdracht van de aandelen (zie 3.11 en 3.13). Door deze overdracht zou [appellant] geen aandeelhouder meer zijn en kreeg hij in zoverre een andere positie wat betreft een aanspraak op overuren.
5.38.
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] krachtens de mededeling die aan hem is gedaan, recht heeft op het vergoeden van de overuren in de periode van 15 juni 2017 tot 4 oktober 2017 conform de door hem overgelegde overzichten. Het is niet in geschil dat deze vergoeding in elk geval niet lager is dan het bedrag van € 750,- per maand, dat [appellant] heeft gevorderd. Hem komt dus € 2.625,- toe over de periode van 15 juni 2017 tot en met september 2017 (3,5 x € 750,-) en € 102,27 over de werkdagen 2, 3 en 4 oktober 2017 (3/22 x € 750,-).
5.39.
Volgens de overgelegde overzichten heeft [appellant] vanaf de week na
4 oktober 2017 (week 41) het overwerk teruggebracht tot in de regel een half uur per dag. Feiten of omstandigheden waaruit volgt dat [appellant] ook na 4 oktober 2017 nog jegens de vennootschap een recht heeft op het vergoeden van overuren, zijn niet of onvoldoende naar voren gebracht. In zoverre is zijn vordering met betrekking tot het vergoeden van overuren niet toewijsbaar.
5.40.
[appellant] heeft ook vergoeding gevorderd van werk dat hij op enkele zaterdagen in 2018 heeft verricht. Deze zaterdagen zijn vermeld op de overzichten van [appellant] . Volgens [appellant] was het vóór de overname van de aandelen de regel dat hij voor dergelijk werk per zaterdag € 50,- van de vennootschap ontving. Over het werk op de zaterdagen hebben de vennootschap en MaBa Beheer niets concreets opgemerkt. De vergoeding blijkt overigens wel uit de e-mail van [persoon B] van 5 juli 2017 (zie 3.13).
Het hof acht de vordering van [appellant] tot betaling van een vergoeding van
€ 300,- voor dit werk bij gebreke van voldoende tegenspraak toewijsbaar.
5.41.
[appellant] heeft primair betaling van de vergoeding namens NON gevorderd, kennelijk als managementvergoeding. Ook hier geldt hetgeen het hof in 5.24 heeft opgemerkt. Er is niet toegelicht waarom NON een aanspraak op vergoeding voor overwerk door [appellant] toekomt. De subsidiaire vordering tot betaling van de vergoeding als bruto loon, is wel toewijsbaar.
5.42.
De conclusie is dat de grieven 6 tot en met 11 grotendeels slagen. Het hof zal aan [appellant] alsnog € 3.027,27 bruto toewijzen als vergoeding voor overwerk.
Proceskosten eerste aanleg
5.43.
Grief 12 heeft betrekking op de proceskosten van de eerste aanleg.
5.44.
De grief slaagt. De vennootschap en MaBa Beheer behoren volledig in de proceskosten van [appellant] te worden veroordeeld, omdat zij grotendeels in het ongelijk zijn gesteld. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat weliswaar geen vorderingen jegens MaBa Beheer toewijsbaar zijn, maar dat MaBa Beheer grootaandeelhouder en bestuurder is van de vennootschap en samen met de vennootschap verweer heeft gevoerd tegen de vorderingen van [appellant] jegens de vennootschap.
Slot
5.45.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft het hof niet te bespreken. Dit geldt ook voor het verweer van de vennootschap en MaBa Beheer met betrekking tot de overdracht van vorderingen van NON aan [appellant] . Er worden immers geen vorderingen van NON toegewezen die aan [appellant] zouden zijn overgedragen. Ook het bewijsaanbod van partijen passeert het hof. Er zijn immers geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht of te bewijzen aangeboden, die tot een andere beslissing kunnen leiden.
5.46.
De slotsom is dat het eindvonnis moet worden vernietigd, voor zover de vorderingen van [appellant] jegens de vennootschap zijn afgewezen die het hof toewijsbaar heeft geoordeeld en het de proceskosten van [appellant] betreft. Het hof zal in zoverre opnieuw beslissen op de vorderingen van [appellant] . Daarbij zal het hof de beperking van de vorderingen tot een bedrag van niet hoger dan € 100.000,- in acht nemen. Gelet op de in 5.25 en 5.42 genoemde bedragen en de daarover verschuldigde wettelijke verhoging, zal het hof een bedrag van € 100.000,- bruto toewijzen.
5.47.
Het is niet in geschil dat [appellant] over de toe te wijzen bedragen recht heeft op de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW. Gelet op de beperking van de vordering wijst het hof de rente toe vanaf de dag van dagvaarding in hoger beroep.
Proceskosten
5.48.
De proceskosten van beide instanties komen ten laste van de vennootschap en MaBa Beheer, omdat zij in het ongelijk zijn gesteld. Het hof stelt de proceskosten tot heden aan de zijde van [appellant] als volgt vast:
Eerste aanleg
- explootkosten € 110,07
- griffierecht € 486,00
- salaris advocaat
€ 2.163,00(tarief € 721,00, 3 punten)
totaal € 2.759,07
Hoger beroep
- explootkosten € 112,05
- griffierecht € 760,00
- salaris advocaat
€ 2.031,00(tarief IV, 1 punt)
totaal € 2.903,05
5.49.
De nakosten stelt het hof vast, zoals hierna in de uitspraak wordt vermeld.

6.De uitspraak

Het hof:
6.1.
vernietigt het eindvonnis voor zover in het dictum het betreft de beslissing over de proceskosten en het afwijzen van hetgeen [appellant] meer of anders van de vennootschap heeft gevorderd;
en in zoverre opnieuw rechtdoende,
6.2.
veroordeelt de vennootschap om aan [appellant] € 100.000,- bruto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf
14 december 2020 tot de dag van betaling;
6.3.
veroordeelt de vennootschap en MaBa Beheer in de proceskosten van beide instanties, aan de zijde van [appellant] vastgesteld op:
- € 2.759,07 tot heden voor de eerste aanleg,
- € 2.903,05 tot heden voor het hoger beroep,
- € 163,00 aan nasalaris advocaat zonder betekening van dit arrest of € 248,00 vermeerderd met de explootkosten bij betekening van dit arrest,
indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de dag van deze uitspraak tot de dag van betaling;
6.4.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L.S. Frakes en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 juli 2022.
griffier rolraadsheer