ECLI:NL:GHSHE:2022:2191

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.285.897_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van hypotheekadviseur en hulppersoon bij financieringsproblemen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de appellant, een eenmanszaak, vorderingen heeft ingesteld tegen zijn hypotheekadviseur [X Assurantien] B.V. en de hulppersoon [geintimeerde 2/3/4]. De appellant stelt dat hij schade heeft geleden door de tekortkomingen van de hypotheekadviseur en de hulppersoon, die hem niet adequaat hebben geadviseerd bij de financiering van de aankoop van een woning. De rechtbank had eerder de vorderingen van de appellant afgewezen, maar in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld.

De appellant heeft in zijn grieven aangevoerd dat de hypotheekadviseur en de hulppersoon onrechtmatig hebben gehandeld door hem niet te wijzen op de risico's van het niet inroepen van het financieringsvoorbehoud. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant op de hoogte was van de onjuiste informatie die door de hulppersoon aan de hypotheekgever was verstrekt, maar dat dit niet afdoet aan de aansprakelijkheid van de hypotheekadviseur. Het hof oordeelt dat de hypotheekadviseur en de hulppersoon hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die de appellant heeft geleden als gevolg van hun onrechtmatige handelingen.

Het hof heeft de vorderingen van de appellant toegewezen en de hypotheekadviseur en de hulppersoon veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 28.630,01 aan schadehoofdsom en € 1.061,30 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast zijn de proceskosten van de eerste aanleg en het beroep aan de zijde van de appellant vergoed. Het hof heeft het eerdere vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.285.897/01
arrest van 5 juli 2022
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2.
[appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten in beroep,
hierna gezamenlijk in mannelijk enkelvoud: [appellant] ,
advocaat: mr. L.M. van Ooij-Jongejan te Leusden,
tegen

1.[X Assurantien] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [X Assurantien] ,
advocaat: mr. M.H. Pluymen te Deventer,
en
2.
[geintimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[geintimeerde 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[Y Beheer ] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [geintimeerde 2] , [geintimeerde 3] respectievelijk [Y Beheer ] ,
gezamenlijk in mannelijk enkelvoud: [geintimeerde 2/3/4] ,
advocaat: mr. B.P.M. Dirkx te Venray,
geïntimeerden,
op het bij dagvaardingsexploten van op of omstreeks 6 november 2020 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen vonnis van 7 oktober 2020 tussen [appellant] als eiser en [X Assurantien] en [geintimeerde 2/3/4] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak C/03/271660/HA ZA 19-605)

Hiervoor verwijst het hof naar voornoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het voornoemde dagvaardingsexploot van [appellant] ;
- de rolaantekeningen dat tegen [X Assurantien] en [geintimeerde 2/3/4] verstek is verleend, dat later is gezuiverd;
  • de memorie van grieven van [appellant] ;
  • de memorie van antwoord van [X Assurantien] met producties.
  • de memorie van antwoord van [geintimeerde 2/3/4] met producties.
2.2
Na gevraagd arrest heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de voornoemde stukken en die van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Door grief 1 (deels) betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de (onder de naam BLG Wonen handelende) Volksbank N.V. (hierna: hypotheekgever) bij het op 12 december 2018 gedateerde stuk niet een hypotheekofferte maar slechts een voorbeeld-offerte had gevoegd. Voor zover [appellant] hiermee de feitenvaststelling door de rechtbank aanvalt en deze in zoverre niet juist acht, kan dat onbesproken blijven omdat het hof de relevante feiten zelf zal onderzoeken.
3.2
Als gesteld en niet (voldoende) betwist vormen de volgende feiten voor het hof het uitgangspunt.
a. [appellant] heeft als eenmanszaak een eigen onderneming geëxploiteerd onder de naam Studio [studio] .
Al sinds zo’n 20 jaren geleden heeft tussen [geintimeerde 2/3/4] en [appellant] steeds een rechtsverhouding bestaan op basis waarvan [geintimeerde 2/3/4] financieel adviseur was van [appellant] .
Krachtens op 6 mei 2013 tussen [X Assurantien] en [geintimeerde 2/3/4] gesloten adviseursovereenkomst is onder meer [geintimeerde 2] verplicht om van 1 september 2013 tot 31 augustus 2019 op afroep voor [X Assurantien] zelfstandig en naar eigen inzicht adviserende en commerciële werkzaamheden te verrichten tegen een door [X Assurantien] te betalen vergoeding.
Op grond van met [Consultance] B.V. (hierna: [Consultance] ) gesloten arbeidsovereenkomst heeft [appellant] met ingang van 1 juli 2018 in tijdelijke dienst van [Consultance] arbeid verricht in de functie van toezichthouder bouw.
Bij op 26 oktober 2018 met [appellant] gesloten opdrachtovereenkomst heeft [X Assurantien] zich als hypotheekadviseur en bemiddelaar verbonden om in opdracht van [appellant] diensten te verlenen in verband met de door [appellant] beoogde aankoop van de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). [X Assurantien] heeft voor de uitvoering hiervan [geintimeerde 2] als haar hulppersoon ingeschakeld.
Bij op 14 november 2018 gesloten koopovereenkomst heeft [appellant] de woning van [persoon A] en [persoon B] (hierna in enkelvoud: verkoper [persoon AB] ) gekocht tegen een te betalen koopprijs van € 419.000,-- kosten koper. De daarvan opgemaakte en ondertekende schriftelijke koopovereenkomst vermeldt:
“(...)
11.2 (…)
(…) Bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van
toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de
wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete
van tien procent (10%) van de koopsom verbeuren, onverminderd het recht
op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is
dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van
kosten van verhaal.
(...)
15.1
Deze koopovereenkomst kan door koper worden ontbonden indien
uiterlijk: a. op04-01-2019koper voor de financiering (…) voor een bedrag
van€ 419.000,-(…) geen bindend aanbod tot een hypothecaire geldlening
(…) heeft verkregen. (…)”
In overleg met [geintimeerde 2] heeft [appellant] zijn eenmanszaak die toen een negatief eigen vermogen had, per 1 december 2018 opgeheven en uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel.
Bij email van 12 december 2018 heeft [geintimeerde 2] aan [appellant] geschreven:
“(…) Bijgaand tref je het rentevoorstel aan ter ondertekening en
retournering (ik hoef alleen de pagina's 1/8 en de laatste pagina retour).
Trek jullie even niets aan van de pagina's drie en vier, het rentevoorstel wordt volledig geautomatiseerd vervaardigd. Achteraf laat ik de niet benodigde stukken schrappen, ik heb van jullie alles compleet en geen stukken meer nodig. (... )”
Het op 12 december 2018 gedateerde stuk
Hypotheek uitgangspuntendat ter ondertekening aan [appellant] is toegestuurd, vermeldt:
- op pagina 1:
“(…)Wat zijn Hypotheek uitgangspunten?
In deze 'Hypotheek uitgangspunten' vindt u alle informatie over de
hypotheek die u samen met uw adviseur, [X Assurantien]
B.V., [vestigingsplaats] besproken hebt (…)
Verder leest u welke documenten en gegevens we nog van u nodig hebben
om te beoordelen of wij een offerte zullen maken.
Wat is dit niet?
Dit is geen offerte. Het is ook geen garantie dat we u het geld lenen.
(…)”
- op de pagina’s 3 en 4:
Wat moet u doen voor de offerte?
(…) Om een offerte te maken, hebben we de volgende stukken uiterlijk 12 februari 2019 van u nodig:
(…)
• Recente salarisstrook: Loondienst tijdelijk met intentie
Betreffende aanvrager: [appellant 1]
• Werkgeversverklaring(en) (conform NHG model): Loondienst tijdelijk met intentie
Betreffende aanvrager: [appellant 1]
• Jaaropgave (…)
Betreffende aanvrager: [appellant 1]
(…)
• Recente salarisstrook: Loondienst tijdelijk met intentie
Betreffende aanvrager: [appellant 1]
• Werkgeversverklaring(en) (conform NHG model): Loondienst tijdelijk met intentie
Betreffende aanvrager: [appellant 1]
• Jaaropgave (…)
Betreffende aanvrager: [appellant 1]
(…)”
- op pagina 7:
Ondertekenen
Met uw handtekening onder deze Hypotheek uitgangspunten:
(…)
• Geeft u aan dat u een offerte wilt.
• Geeft u ons toestemming om:
• uw BKR-gegevens op te vragen.
• uw dienstverband en inkomen te controleren.
• registers ter voorkoming van fraude te raadplegen,
• Zegt u dat de gegevens die we van u hebben en nog gaan krijgen. kloppen en volledig zijn.
(…)
Ondertekening
U verklaart met het ondertekenen van deze Hypotheek uitgangspunten (…) dat u deze Hypotheek uitgangspunten met bijlage(n) in zijn geheel heeft ontvangen, gelezen en begrepen.”
[appellant] heeft dit 7 pagina’s tellende stuk op 12 december 2018 ondertekend en retour gestuurd.
De bij dit stuk gevoegde voorbeeld-offerte vermeldt op pagina 3:
Controleer deze gegevens
Om deze gegevens te controleren kunt u deze vergelijken met uw
salarisstrook of de jaaropgaven die u jaarlijks van uw werkgever ontvangt.
Aanvrager: De heer [appellant 1]
(…)
• Type: Loondienst tijdelijk met intentie
• Bruto jaarsalaris: € 48.104,00
• Totaal bruto per jaar: € 48.104,00
• Type: Loondienst tijdelijk met intentie
• Bruto jaarsalaris: € 9 .600,00
• Vakantiegeld: € 768,00
• Totaal bruto per jaar: € 10.368,00 (... )”
i. Nadat (de makelaar van) verkoper [persoon AB] medio december bij [appellant] nog had geïnformeerd naar de status van de financiering, heeft [appellant] daarover meermalen contact gehad met [geintimeerde 2] . Zelfs kort voor 4 januari 2019 hebben [appellant] en [geintimeerde 2] nog gesproken over het in artikel 11.2 van de koopovereenkomst opgenomen financieringsvoorbehoud. Nadat [geintimeerde 2] bij WhattsApp-bericht aan [appellant] had bevestigd:
“(…)
we gaan niet ontbinden. Deze missie wordt tot een goed einde gebracht.”
heeft [appellant] dat financieringsvoorbehoud tegenover verkoper [persoon AB] uiteindelijk niet ingeroepen. Bij email van 7 januari 2019 heeft [geintimeerde 2] ook nog eens aan [appellant] geschreven te:
“(…)
bevestigen dat geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om de
koopovereenkomst van [adres] te [plaats] te ontbinden.”
Bij email van 10 januari 2019 heeft de hypotheekgever aan [appellant] geschreven
:
“(...) Op dit moment beoordelen wij uw aanvraag voor een hypothecaire
geldlening voor de aankoop van de woning [adres] te [plaats] .
De aanvraag is door de heer [geintimeerde 2] , uw financieel adviseur, ingediend
(…)
Wij onderzoeken de juistheid van de overlegde documenten.
In de bijlage treft u een werkgeversverklaring aan van een dienstverband bij
[Y Beheer ] BV.
- Bent u bekend met deze werkgeversverklaring?
- Is deze werkgeversverklaring door u ingeleverd bij uw financieel adviseur,
de heer [geintimeerde 2] ?
- Bent u op dit moment nog steeds werkzaam bij [Y Beheer ] B.V., op de
manier zoals in de bijgesloten werkgeversverklaring vermeld? (... )”
De als bijlage bijgevoegde werkgeversverklaring is gedateerd op 6 december 2018 en door [geintimeerde 3] namens [Y Beheer ] ondertekend en vermeldt onder meer dat [appellant] sinds 1 september 2018 voor onbepaalde tijd in vaste dienst is bij [Y Beheer ] als project adviseur tegen een bruto jaarsalaris van € 9.600,-- met € 768,-- aan vakantiegeld.
In reactie op die van de hypotheekgever ontvangen brief met werkgeversverklaring heeft [appellant] op 10 januari 2019 aan [geintimeerde 2] gemaild:
“(…)
Ik kreeg deze vraag. Dit heb ik niet naar jou gestuurd, dat kan toch niet!
Graag even een reactie.”
Op 22 januari 2019 heeft [geintimeerde 2] een schriftelijke arbeidsovereenkomst opgesteld en deze eenzijdig namens [Y Beheer ] ondertekende arbeidsovereenkomst aan [appellant] toegestuurd met het verzoek om deze te ondertekenen. Deze schriftelijke arbeidsovereenkomst vermeldt:
“(…)
ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR ONBEPAALDE TIJD
De ondergetekenden:
1. [Y Beheer ] (…), hierna te noemen: werkgever
en
2. [appellant 1] (…), hierna te noemen: werknemer,
Verklaren het volgende te zijn overeengekomen:
(…) Werknemer treedt met ingang van 01-09-2018 bij werkgever in dienst in
de functie van Toezichthouder bouwprojecten. (…)
(…) De dienstbetrekking is aangegaan voor onbepaalde tijd. (…)
Aldus overeengekomen, in tweevoud opgemaakt en ondertekend te
[plaats] op 19 augustus 2018.”
[appellant] heeft deze schriftelijke arbeidsovereenkomst vervolgens (mee)ondertekend.
Na aan haar gebleken frauduleuze handelingen heeft [X Assurantien] de adviseursovereenkomst met [geintimeerde 2] in of omstreeks januari 2019 ontbonden.
Bij email van 8 februari 2019 heeft de hypotheekgever aan [appellant] geschreven:
“(…) dat de hypotheekaanvraag is afgewezen.
Wij hebben uw bemiddelaar, [X Assurantien] BV,
hierover reeds eerder geïnformeerd.
De redenen van negatief advies vanuit onze afdeling zijn onder andere:
- Recent nieuw dienstverband bij [Y Beheer ] BV, waarbij bestendigheid
en structurele geaardheid niet is vast te stellen.
- Er vinden geen reguliere salarisbetalingen plaats vanuit [Y Beheer ]
BV.
- De werkgeversverklaring van [Y Beheer ] BV is ondertekend door [geintimeerde 3]
. De heer [geintimeerde 3] verleent geen medewerking aan ons onderzoek.
- De werkgeversverklaring van [Y Beheer ] BV is opgesteld door [geintimeerde 2] .
- De heer [geintimeerde 2] verleent zeer matig tot geen medewerking aan ons onderzoek.
- Uw dienstverband bij [Consultance] BV is op dit moment
nog van tijdelijke aard.”
Bij brief van 15 februari 2019 is namens verkoper [persoon AB] aan [appellant] geschreven:
“(…)
Leveringsdatum
In artikel 3 van de koopovereenkomst staat vermeld dat als datum van
levering 18-02-2019 is overeengekomen. U [hof: heeft] mij laten weten dat u
de benodigde financiering voor de aankoop van de woning niet rond gaat
krijgen.
(…)
Door u verschuldigde boete
Als de hiervoor bedoelde termijn van acht dagen verloopt zonder dat de akte
van levering is ondertekend, dan is artikel 11 van toepassing. Dit artikel
bepaalt in lid 2 dat door u een boete verschuldigd bent van € 41.900.
Die boete zal door de notaris onder andere worden voldaan middels het
inroepen van de bankgarantie van € 35.000 en u bent gehouden hierop uit
eigen middelen € 6.900 aan te vullen. (…)”
De boete van € 41.900,-- is inmiddels aan verkoper [persoon AB] betaald.
Bij vonnis van 5 februari 2020 in zaak C/03/267821/HA ZA 19-426 heeft de rechtbank [appellant] op vordering van Amtrust International Underwriters DAC kort gezegd wegens de gedane (door verkoper [persoon AB] ingeroepen) garantstelling van € 35.000,-- hoofdelijk veroordeeld tot betaling van:
a. € 36.443,15, met wettelijke rente;
b. de op € 3.788,40 begrote proceskosten, met nakosten en wettelijke rente.
Bij de tenuitvoerlegging hiervan heeft de deurwaarder bij brief van 26 maart 2020 (de advocaat van) [appellant] aangeschreven voor een hoofdsom van € 42.304,47 inclusief kosten en rente, die [appellant] heeft betaald.
Vorderingen in dit geding
3.3
In dit met de dagvaardingen van op of omstreeks 21 november 2019 ingeleide geding heeft de rechtbank bij het beroepen vonnis in hoofdlijn:
in het incident:
verstaan dat [appellant] de provisionele vordering heeft ingetrokken, met
veroordeling van [appellant] in de proceskosten van [X Assurantien] en compensatie van proceskosten tussen [appellant] en [geintimeerde 2/3/4] ;
in de hoofdzaak:
a. afgewezen de (vermeerderde) vordering van [appellant] om [X Assurantien] en [geintimeerde 2/3/4] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 57.567,34 aan schadehoofdsom, met € 1.350,67 aan buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente;
b. [appellant] veroordeeld tot betaling van de:
- op € 4.140,-- begrote proceskosten van [X Assurantien] met nakosten en wettelijke rente;
- op € 4.140,-- begrote proceskosten van [geintimeerde 2/3/4] met nakosten en wettelijke
rente.
3.4
In beroep formuleert [appellant] negen grieven en concludeert [appellant] in de kern dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en [X Assurantien] en [geintimeerde 2/3/4] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van:
I. € 57.567,34 aan schadehoofdsom, met € 1.350,67 aan buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente;
II. de proceskosten van de eerste aanleg en het beroep, met wettelijke rente.
3.5
[X Assurantien] en [geintimeerde 2/3/4] weerspreken de grieven. [X Assurantien] en [geintimeerde 2/3/4] concluderen in hoofdlijn dat het hof het beroep zal verwerpen, het beroepen vonnis zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en de in beroep werkelijk gemaakte proceskosten, met nakosten. [X Assurantien] verlangt bovendien nog een veroordeling van [appellant] in de wettelijke rente hierover.
Rechtsstrijd in beroep
3.6
Het hof overweegt dat [appellant] het geschil in volle omvang aan het hof zegt te willen voorleggen, maar dat is onvoldoende om niet duidelijk gepreciseerde geschilpunten in beroep (opnieuw) te laten onderzoeken. [appellant] hoeft daarvoor niet nadrukkelijk grieven te benoemen, maar moet wel duidelijk maken welke beslissingen van de rechtbank [appellant] precies onjuist acht en welke bezwaren [appellant] daartegen op welke grond aanvoert, zodat (voldoende) duidelijk is waar [X Assurantien] en [geintimeerde 2/3/4] zich tegen moeten verweren en waarover het hof moet oordelen.
3.7
Bij gebreke van een daartegen opgeworpen grief zijn de door de rechtbank in het incident gegeven beslissingen in beroep niet aan de orde. Het beroep beperkt zich tot beslissingen die de rechtbank in de hoofdzaak heeft gegeven. Met de in beroep geformuleerde grieven en vorderingen legt [appellant] de voornoemde vorderingen I en II aan het hof voor.
3.8
[appellant] legt aan de vorderingen I en II tegen [X Assurantien] in de kern ten grondslag dat [X Assurantien] als hypotheekadviseur primair: tekort is geschoten althans subsidiair: onrechtmatig heeft gehandeld door schending van haar wettelijke althans ongeschreven zorgplicht.
Hiertoe verwijt [appellant] aan [X Assurantien] in hoofdlijn dat zij in de persoon van [geintimeerde 2] heeft nagelaten om de haalbaarheid van de financiering van de woning te onderzoeken en om [appellant] te wijzen op de (risico’s van niet-) inroeping van het financieringsvoorbehoud. Volgens [appellant] heeft [geintimeerde 2] zelfs steeds aangegeven dat hij de benodigde financiering zou verkrijgen en het financieringsvoorbehoud niet hoefde in te roepen.
Ook verwijt [appellant] aan [X Assurantien] dat [geintimeerde 2/3/4] aan de hypotheekgever een vals opgestelde werkgeversverklaring heeft ingestuurd en onvoldoende medewerking heeft verleend aan een door de hypotheekgever ingesteld onderzoek. Blijkens de zich voor gezamenlijke behandeling lenende grieven 6, 7 en 8 houdt [appellant] [X Assurantien] niet alleen aansprakelijk voor de aan [geintimeerde 2/3/4] verweten laakbare handelingen en valsheid in geschrifte, maar ook voor het na de met [geintimeerde 2/3/4] beëindigde adviseursovereenkomst niet langer meer begeleiden van [appellant] .
3.9
[appellant] baseert de vorderingen I en II tegen [geintimeerde 2/3/4] op onrechtmatige daad door handelen in strijd met wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Zo verwijt [appellant] aan [geintimeerde 2] in de kern diens hiervoor bedoelde laakbare handelingen en valsheid in geschrifte in naam van [X Assurantien] en (als deel van) [geintimeerde 2/3/4] . In hoofdlijn verwijt [appellant] aan [geintimeerde 3] en [Y Beheer ] dat zij hun medewerking hebben verleend aan de gedragingen van [geintimeerde 2] en zelf ook valsheid in geschrifte hebben gepleegd. Kort gezegd komt [appellant] met de grieven 1 (overigens), 2 en 3 op tegen het rechtbankoordeel dat de door [appellant] ingeroepen gronden zijn vorderingen tegen [geintimeerde 2/3/4] niet kunnen dragen. Ook deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.1
Het hof overweegt dat [appellant] de vorderingen I en II tegen zowel [X Assurantien] als [geintimeerde 2/3/4] in belangrijke mate baseert op feitelijke handelingen die [geintimeerde 2/3/4] vooral in het kader van de uitvoering van de opdrachtovereenkomst worden verweten.
3.11
Als verweer tegen de door [appellant] verweten feitelijke handelingen werpt [geintimeerde 2/3/4] in hoofdlijn tegen dat geen sprake is geweest van het opstellen van een valse werkgeversverklaring en/of het opgeven van fictieve inkomens. [geintimeerde 2/3/4] betoogt dat [X Assurantien] (niet alleen hypotheekadviseur maar ook) werkgever van [appellant] is geweest op basis van een werkelijk dienstverband, dat op 19 augustus 2018 met ingang van 1 september 2018 werd gesloten en dat op 22 januari 2019 schriftelijk werd vastgelegd en toen alleen maar is geantedateerd om bewijs ervan te vergemakkelijken. Volgens [geintimeerde 2/3/4] heeft [appellant] eerst in oktober 2018 over de beoogde aankoop van de woning verteld en is bij de daarop gevolgde financiële haalbaarheidsberekening foutief een (door het geautomatiseerde systeem automatisch ingevulde) winst uit onderneming van € 32.808,-- meegenomen. Ook zegt [geintimeerde 2/3/4] toen alleen bekend te zijn geweest met een restschuld van zo’n € 40.000,-- die [appellant] had uit een in januari 2017 verkocht pand, maar dat hij destijds niet wist dat die restschuld € 48.000,-- bedroeg en ook niet dat [appellant] daarnaast nog een schuld van € 40.700,-- uit een lening had.
3.12
Het hof overweegt dat de rechtbank onbestreden en terecht heeft overwogen:
“5.7. De rechtbank stelt voorop dat het aangaan van een hypothecaire geldlening
met een omvang als de onderhavige een handeling is die een particulier niet
regelmatig zal verrichten. De particulier gaat immers behoorlijke financiële
verplichtingen aan. Daarom mag in zijn algemeenheid verwacht worden dat de
particulier gedegen kennis neemt van de informatie die hem of haar in dat verband
wordt verstrekt. De omstandigheid dat de particulier zich in dit traject laat bijstaan
door een adviseur maakt dat niet anders. Daarbij komt dat indien de particulier
uitdrukkelijk moet tekenen voor de kennisname van de inhoud van bepaalde stukken
en/of de juistheid van de in die stukken vermelde gegevens, te meer verwacht mag
worden dat de particulier de stukken ook daadwerkelijk heeft gelezen en voor de
juistheid van de daarin opgenomen gegevens instaat.”
In het verlengde hiervan dient voor het hof dan ook tot uitgangspunt dat [appellant] bij de ondertekening en retournering van de op 12 december 2018 gedateerde (onder de feitenvaststelling geciteerde)
Hypotheek uitgangspuntenal wist of had moeten weten dat de hypotheekgever er toen op basis van de door [geintimeerde 2] ingediende aanvraag voorlopig ten onrechte van uitging dat hij inkomsten uit twee dienstverbanden had. Daarin werd voor het opmaken van een concrete hypotheekofferte immers nadrukkelijk gevraagd om de benodigde salarisstroken, werkgeversverklaringen en jaaropgaves van twee dienstverbanden. Uit de daarbij gevoegde voorbeeld-offerte bleek zelfs van welke bij beide dienstverbanden behorende concrete salarisgegevens de hypotheekgever op basis van de door [geintimeerde 2] ingediende aanvraag voorlopig uitging, namelijk een jaarloon van € 48.104,-- bruto en een ander jaarloon van totaal € 10.368,-- bruto. Daarin vroeg de hypotheekgever ook nog eens expliciet om die salarisgegevens te controleren aan de hand van ontvangen werkgeverstukken. Bij gebreke van (gestelde of gebleken) concrete feiten waaruit een eerdere bekendheid volgt, raakte [appellant] in ieder geval op 12 december 2018 bekend met de door [geintimeerde 2] aan de hypotheekgever gedane onjuiste opgave van dienstverbanden en de daaruit genoten looninkomsten. [appellant] ontkent die bekendheid, maar die onjuiste opgaves hadden [appellant] in ieder geval sinds 12 december 2018 bekend behoren te zijn.
3.13
Zonder (gestelde of gebleken) concrete feiten die een eerdere bekendheid daarmee (voldoende) staven, raakte [appellant] met de bij de aanvraag door [geintimeerde 2] aan de hypotheekgever ingestuurde (door [geintimeerde 3] namens [Y Beheer ] ondertekende en onder de feitenvaststelling weergegeven) werkgeversverklaring van 6 december 2018 in ieder geval bekend, toen de hypotheekgever hem die op 10 januari 2019 had toegezonden. Blijkens de op diezelfde dag nog door [appellant] aan [geintimeerde 2] gemailde (onder de feitenvaststelling geciteerde) reactie daarop, besefte [appellant] toen ook meteen dat die op 6 december 2018 gedateerde werkgeversverklaring vals en in strijd met de waarheid melding maakte van een vast dienstverband per 1 september 2018 als project manager bij [Y Beheer ] met een bruto jaarsalaris van € 9.600,-- plus € 768,-- aan vakantiegeld.
Ook de ingebrachte stellingen en stukken maken niet (voldoende) aannemelijk dat het in die valse werkgeversverklaring beschreven dienstverband per 1 september 2018 werkelijk heeft bestaan. Voor zover [geintimeerde 2/3/4] in dit verband met name slechts stelt dat [appellant] op 19 oktober 2018 en 27 december 2018 betaalde werkzaamheden voor [Y Beheer ] heeft verricht, volgt daaruit bij gebreke van voldoende bijkomende relevante feiten nog niet dat die werkzaamheden krachtens arbeidsovereenkomst zijn verricht, laat staan dat daaruit (zoals beschreven in de valse werkgeversverklaring) een sinds 1 september 2018 bestaande vast dienstverband tussen [Y Beheer ] en [appellant] zou kunnen volgen. Er is zelfs geen enkele loonstrook of salarisspecificatie overgelegd. Ook de op 22 januari 2019 door [geintimeerde 2] opgestelde (onder de feitenvaststelling geciteerde) schriftelijke arbeidsovereenkomst die valselijk was geantedateerd op 19 augustus 2018, was onnodig en overbodig geweest als de in dat contract beschreven arbeidsovereenkomst met [Y Beheer ] voor de functie van toezichthouder bouwprojecten per 1 september 2018 daadwerkelijk had bestaan.
3.14
Gezien het voorgaande mag [appellant] in ieder geval sinds 12 december 2018 bekend worden geacht met de door [geintimeerde 2] aan de hypotheekgever gedane onjuiste opgave van dienstverbanden en de daaruit genoten looninkomsten en vanaf 10 januari 2019 bovendien met de valse werkgeversverklaring van 6 december 2018 en de daarmee samenhangende frauduleuze handelingen van [geintimeerde 2/3/4] . Op grond daarvan wist [appellant] al, althans had [appellant] al moeten begrijpen, dat [geintimeerde 2/3/4] er niet voor terugdeinsde om de reeds gedane valse opgaves en frauduleuze handelingen door middel van andere laakbare handelingen te verbloemen. [appellant] had dit ook nog eendrachtig bevestigd kunnen en moeten zien toen [geintimeerde 2] hem op 22 januari 2019 het valse arbeidscontract toezond ter (mee)ondertekening. Voor zover [geintimeerde 2/3/4] zegt dat de onjuiste datering van dat contract (op 19 augustus 2018) alleen maar was bedoeld om bewijs van het daarin beschreven dienstverband te vergemakkelijken, kan dat de daarmee gepleegde valsheid in geschrifte niet rechtvaardigen en benadrukt dat slechts de onheuse bedoelingen daarmee. Dat [appellant] vervolgens het hem op 22 januari 2019 toegezonden valse arbeidscontract heeft (mee)ondertekend, maakt dat [appellant] in ieder geval toen zelf ook frauduleuze handelingen heeft gepleegd en aan die van [geintimeerde 2/3/4] is gaan meedoen. Voor zover [appellant] dat toen zelf niet besefte, had hij dat toen wel behoren te beseffen.
Ook voor zover [appellant] toen nog niet wist dat [geintimeerde 2/3/4] zijn schade bovendien nog eens op de aansprakelijkheidsverzekeraar van [X Assurantien] af wilde (gaan) wentelen, had dat [appellant] in ieder geval duidelijk moeten zijn op grond van hun in februari 2019 gevoerde onderlinge correspondentie. Zo heeft [geintimeerde 2] immers per WhatsApp aan een klaarblijkelijk verontruste [appellant] bericht op:
- 18 februari 2019:
“(…) ik ga hier eens goed over nadenken. Als ik een beroepsfout heb gemaakt dan hangt [X Assurantien] in de prijzen. (…)”
“( ... ) Ik spreek woensdag mijn advocaat, ik zie licht in de tunnel.”
"Bellen mogen wel even, ik zie [X Assurantien] met een zware veroordeling van alle kosten. Ik juich nog niet te vroeg, maar ik denk dat ik beet heb.”
- 20 februari 2019:
“Hoi [appellant 1] , met advocaat gesproken. Hij gaat dossier bestuderen, maar hij ziet kansen voor jullie. De boete en alle bijkomende kosten terughalen bij [X Assurantien] . Zijn verzekeraar voor beroepsfouten, en ik heb een kopie van zijn polis.”
- 25 februari 2019:
“Hoi [appellant 1] , hoe is t? We zijn druk bezig om voor jou een waterdicht dossier aan te leggen zodat je [X Assurantien] succesvol kunt aanspreken.”
“ik weet t wel. Mijn advocaat is een plannetje aan t maken zodat [X Assurantien] de lul is. Doe ff geen gekke dingen, wacht mijn bericht af. Heb er t volste vertrouwen in. (...)”
“Ik zet t niet op papier, mondeling toelichten geen probleem."
Ook heeft [geintimeerde 2] bij email van 7 maart 2019 aan [appellant] geschreven:
“(...) We hebben natuurlijk nog Dhr. [persoon C] [hof: medewerker van de hypoyheekgever], deze zal pas rusten als het dossier helemaal is afgewerkt. Dit houdt in dat ik al je salarissen nog moet overmaken, de loonheffingen moet afdragen etc.
Wellicht kunnen we overeen komen dat je in februari onbetaald verlof hebt gehad en onze samenwerking per 1.3.19 is beeindigd. De nog grotendeels te betalen periode is dan 1.8.18 -1.2.19.
Dan heb jij nog werkzaamheden voor mij verricht waar geen factuur van kan worden verstuurd. Het zou natuurlijk heel vreemd zijn als jij voor me werkt en een factuur gaat sturen.
(…)
Voor de goede orde: Dhr. [persoon C] kan al mijn rekeningen inzien, dus via een route gelden naar mij overmaken NIET doen.
Dan hebben we nog het verhalen van de schade op [X Assurantien] , hier moeten we ook nog over hebben. We zijn druk bezig het dossier compleet te maken zodat jullie en ik er fatsoenlijk uitkomen.
(... ) Belangrijkste is denk ik dat onze neuzen dezelfde kant uit blijven wijzen, we elkaar blijven vertrouwen en gaan voor de goede afloop en de schade bij [X Assurantien] kunnen neerleggen. (…)”
In het licht van het voorgaande verwerpt het hof grief 5 waarmee [appellant] opkomt tegen het rechtbankoordeel dat [appellant] achteraf met [geintimeerde 2/3/4] nog heeft geprobeerd om de schade op de aansprakelijkheidsverzekeraar van [X Assurantien] af te wentelen.
Aansprakelijkheid [geintimeerde 2/3/4]
3.15
Met de in naam van [appellant] gepleegde frauduleuze handelingen heeft [geintimeerde 2] tegenover [appellant] gehandeld in strijd met wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Voor zover [geintimeerde 2/3/4] opwerpt dat [geintimeerde 3] als vennootschapsbestuurder geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, wordt miskend dat [appellant] [geintimeerde 3] en [Y Beheer ] ieder voor eigen onrechtmatig handelen aanspreekt en dat zowel [geintimeerde 3] als [Y Beheer ] het onrechtmatige handelen van [geintimeerde 2] mogelijk hebben gemaakt en aan diens frauduleuze handelingen zelfs actief hebben deelgenomen, waardoor zij ieder ook maatschappelijk onbetamelijk tegenover [appellant] hebben gehandeld.
Voor zover [geintimeerde 2/3/4] aan [appellant] verwijt hem niet volledig te hebben geïnformeerd over de restschuld uit een in januari 2017 verkocht pand en de schuld uit een lening, kan dit de door [geintimeerde 2/3/4] zelf gepleegde frauduleuze handelingen niet rechtvaardigen.
Met het verwijt dat [appellant] de door [geintimeerde 2/3/4] voor de financieringsaanvraag gebruikte gegevens heeft gezien en geaccordeerd, ziet [geintimeerde 2/3/4] er bovendien aan voorbij dat [geintimeerde 2] bij de (onder de feitenvaststelling geciteerde) email van 12 december 2018 nadrukkelijk aan [appellant] had aangegeven dat [appellant] de pagina’s drie en vier moest negeren omdat hij die zo nodig achteraf nog zou (laten) aanpassen. Bovendien miskent [geintimeerde 2/3/4] hiermee dat [geintimeerde 2] optrad als hulppersoon van [X Assurantien] die als zodanig tegenover [appellant] een eigen verantwoordelijkheid had om te handelen zoals een goed hypotheekadviseur en bemiddelaar betaamt.
Ook het verwijt dat [appellant] redelijkerwijs schadebeperkende maatregelen had kunnen nemen, doet aan de aansprakelijkheid van [geintimeerde 2/3/4] niet af. Zo heeft [geintimeerde 2/3/4] zelf [appellant] destijds nadrukkelijk ontraden om het financieringsvoorbehoud in te roepen, terwijl [geintimeerde 2/3/4] dergelijke maatregelen voor het overige ook zelf niet in gang heeft gezet.
In het licht van dit alles verplicht het toerekenbaar onrechtmatig handelen [geintimeerde 2/3/4] dan ook om de als gevolg daarvan door [appellant] te lijden schade te vergoeden.
Aansprakelijkheid [X Assurantien]
3.16
[X Assurantien] weerspreekt de door [appellant] aan [geintimeerde 2/3/4] verweten feitelijke handelingen als zodanig niet (voldoende), maar werpt als verweer op dat deze niet aan haar vallen toe te rekenen. Hiermee miskent [X Assurantien] echter dat zij zelf de uitvoering van haar verplichtingen uit de op 26 oktober 2018 met [appellant] gesloten opdrachtovereenkomst aan [geintimeerde 2] als hulppersoon heeft overgelaten, waardoor zij voor diens gedragingen (die de uitvoering van haar verbintenis betreffen) op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk is en tegenover [appellant] aansprakelijk blijft voor de deugdelijke nakoming van de opdrachtovereenkomst. Voor zover [X Assurantien] meent dat haar zelf niets toe te rekenen valt, kan dat hooguit betekenis toekomen voor haar (interne) draagplicht tegenover [geintimeerde 2/3/4] , maar kan dat aan haar (externe) aansprakelijkheid tegenover [appellant] niet afdoen. In dit geding gaat het om alleen de (externe) aansprakelijkheid van [X Assurantien] en [geintimeerde 2/3/4] tegenover [appellant] .
3.17
Met grief 4 keert [appellant] zich succesvol tegen de honorering door de rechtbank van het door [X Assurantien] gevoerde verweer dat [appellant] niet binnen bekwame tijd na 12 december 2018 bij haar over het gebrek heeft geklaagd.
Voor zover [appellant] betoogt dat enkel stilzitten en/of tijdsverloop voor rechtsverwerking onvoldoende is, is dat in zijn algemeenheid juist. Als wettelijk uitgewerkt geval van rechtsverwerking heeft de klachtplicht echter juist als bijzonder kenmerk dat enkel verloop van tijd voldoende is voor verlies van alle rechten. Artikel 6:89 BW bepaalt immers:
“De schuldeiser kan op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd.”
De rechtbank heeft in hoofdlijn geoordeeld dat [appellant] deze wettelijke klachtplicht heeft geschonden omdat hij niet binnen bekwame tijd na de ontdekking op 12 december 2018 maar pas op 25 maart 2019 voor het eerst bij [X Assurantien] heeft geklaagd. Hiermee wordt er evenwel aan voorbijgezien dat [geintimeerde 2] zijn onrechtmatige handelingen als hulppersoon van [X Assurantien] in de uitoefening van [X Assurantien] ’s bedrijf en ter uitvoering van haar op 26 oktober 2018 met [appellant] gesloten opdrachtovereenkomst heeft begaan. Daardoor heeft [appellant] er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat aan [geintimeerde 2] gemelde klachten (ook) aan [X Assurantien] zijn gemeld. Bovendien oordeelt het hof het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [X Assurantien] een beroep op schending van de klachtplicht zou toekomen met betrekking tot onrechtmatige handelingen die [geintimeerde 2] als door haar zelf naar voren geschoven hulppersoon in de uitoefening van haar eigen bedrijf en ter uitvoering van haar met [appellant] gesloten opdrachtovereenkomst heeft begaan, terwijl [geintimeerde 2] zelf meteen besefte althans had moeten beseffen dat zijn laakbare handelingen een aan [X Assurantien] toe te rekenen tekortkoming opleveren in haar relatie tot [appellant] , meer in het bijzonder dat [X Assurantien] door zijn handelingen tegenover [appellant] niet de zorg in acht heeft genomen en niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend hypotheekadviseur en bemiddelaar mocht worden verwacht.
3.18
Voor zover [X Assurantien] inroept dat [appellant] zelf van meet af aan betrokken was bij de door [geintimeerde 2] gepleegde fraude en dat [appellant] daar zelfs van meet af aan (mede)verantwoordelijk voor is, betwist [appellant] dat. Bij gebreke van (gestelde of gebleken) concrete feiten waaruit een eerdere bekendheid volgt, moet [appellant] echter -kort samengevat- in ieder geval sinds 12 december 2018 bekend worden geacht met de aan de hypotheekgever gedane onjuiste opgave van twee dienstverbanden en de daaruit genoten looninkomsten en heeft door ondertekening van de Hypotheek-uitgangspunten daaraan vervolgens zijn medewerking verleend. Verder raakte [appellant] eerst op 10 januari 2019 bovendien bekend met de bij de aanvraag aan de hypotheekgever ingestuurde valse werkgeversverklaring van 6 december 2018. Daarna heeft [appellant] zelf nog het hem op 22 januari 2019 toegezonden valse arbeidscontract meeondertekend, terwijl [appellant] in ieder geval in februari 2019 is gaan meedoen met de hem bekend geworden poging om de schade op de aansprakelijkheidsverzekeraar van [X Assurantien] af te willen (gaan) wentelen.
3.19
Een en ander doet aan de aansprakelijkheid van [X Assurantien] echter niet af, zodat de door haar hulppersoon [geintimeerde 2] in de uitoefening van haar bedrijf en ter uitvoering van haar op 26 oktober 2018 met [appellant] gesloten opdrachtovereenkomst begane onrechtmatigheden, maken dat (ook) [X Assurantien] tegenover [appellant] wegens aan haar toerekenbare tekortkoming verplicht is om de als gevolg daarvan door [appellant] te lijden schade te vergoeden.
Schadevergoeding
3.2
Gezien het voorgaande zijn [X Assurantien] en [geintimeerde 2/3/4] tegenover [appellant] hoofdelijk aansprakelijk voor de schade, maar de schade die valt toe te rekenen aan [appellant] zelf, vermindert de vergoedingsplicht van [X Assurantien] en [geintimeerde 2/3/4] in evenredigheid met de mate waarin de aan [X Assurantien] en [geintimeerde 2/3/4] enerzijds en anderzijds [appellant] toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
In dit geval oordeelt het hof dat [X Assurantien] en [geintimeerde 2/3/4] 2/3 deel van de schade dienen te vergoeden terwijl [appellant] 1/3 deel van de schade zelf hoort te dragen. Naast alle hiervoor al benoemde omstandigheden kent het hof hierbij vooral betekenis toe aan de omstandigheid dat [geintimeerde 2/3/4] enerzijds de laakbare en frauduleuze handelingen heeft ingezet en [appellant] daarin vervolgens heeft meegetrokken, maar anderzijds dat [appellant] dit ook vóór 4 januari 2019 had behoren te (her)kennen en dus zelf nog tijdig had kunnen en behoren te besluiten om het financieringsvoorbehoud tegenover verkoper [persoon AB] in te roepen, maar [appellant] zich desondanks heeft laten meetrekken en ook zijn (verdere) medewerking aan laakbare en frauduleuze handelingen niet heeft onthouden.
3.21
Omdat [appellant] zijn (verdere) medewerking aan laakbare en frauduleuze handelingen van met name [geintimeerde 2/3/4] niet heeft onthouden en hij zelfs aan dergelijke handelingen is gaan deelnemen, mag [appellant] [X Assurantien] niet tegenwerpen dat [X Assurantien] zich na de beëindiging van haar samenwerking met [geintimeerde 2/3/4] niet langer (meer) om [appellant] heeft bekommerd.
3.22
Voor zover [geintimeerde 2/3/4] nog opwerpt dat de hypotheekaanvraag werd geweigerd vanwege een niet-bestendig inkomen en de toenmalige betalingsonmacht van [appellant] terwijl [geintimeerde 2/3/4] bovendien onbekend zou zijn geweest met de volledige schuldensituatie van [appellant] , gaat het hof ook hieraan voorbij. Vast staat immers dat [geintimeerde 2/3/4] al sinds zo’n 20 jaren de financieel adviseur was van [appellant] . Zonder nadere (maar ontbrekende) toelichting blijkt uit de (onder de feitenvaststelling geciteerde) email van 8 februari 2019 bovendien dat de hypotheekgever de hypotheekaanvraag heeft afgewezen op juist aan [geintimeerde 2/3/4] toe te rekenen omstandigheden.
3.23.1
[appellant] stelt door de gemiste financiering schade te lijden doordat verkoper [persoon AB] bij de (onder de feitenvaststelling geciteerde) brief van 15 februari 2019 wegens het niet (tijdig) afnemen van de woning de contractuele boete van € 41.900,-- heeft opgeëist. [appellant] stelt dat die boete uiteindelijk is voldaan door de ingeroepen bankgarantie van
€ 35.000,-- en een door [appellant] aanvullend gedane betaling van € 6.900,--. [appellant] vordert betaling van € 57.567,34 aan schadehoofdsom, bestaande uit € 42.304,47 aan vrijwaringskosten en € 15.262,87 aan overige schade.
3.23.2
Die € 42.304,47 aan vrijwaringskosten bestaat uit het door [appellant] op de (onder de feitenvaststelling weergegeven) deurwaardersbrief van 26 maart 2020 betaalde bedrag van € 42.304,47 inclusief kosten en rente. Blijkens die brief gaat het in de kern om de ingevolge het (onder de feitenvaststelling genoemde) vonnis van 5 februari 2020 in zaak C/03/267821/HA ZA 19-426 aan Amtrust International Underwriters DAC betaalde hoofdsom, proceskosten, nakosten, betekeningskosten, executiekosten en rente.
Het hof overweegt dat [appellant] de contractuele boete anders niet aan verkoper [persoon AB] had hoeven betalen, zodat de hieraan toe te rekenen € 35.000,-- als uitgewonnen garantstellingsbedrag directe gevolgschade betreft. Dat geldt niet voor de overige kosten die met name hun oorzaak vinden in financieel onvermogen van [appellant] , wat als hem persoonlijk betreffende omstandigheid in de eigen risicosfeer van [appellant] ligt.
3.23.3
Die € 15.262,87 aan overige schade bestaat uit de door [appellant] aan verkoper [persoon AB] betaalde € 6.900,--, € 1.045,01 aan taxatiekosten, € 2.189,46 aan kosten kinderopvang en € 5.128,40 aan kredietvergoeding uit geldlening.
Het hof overweegt dat [appellant] de contractuele boete anders niet aan verkoper [persoon AB] had hoeven betalen, zodat de hieraan toe te rekenen € 6.900,-- als door [appellant] (in aanvulling op het uitgewonnen garantstellingsbedrag) zelf betaalde boetedeel, als directe gevolgschade is te duiden. Datzelfde geldt voor de gemaakte taxatiekosten van € 495,-- voor het te verkopen eigen woonhuis en de taxatiekosten van € 550,01 voor de aan te kopen woning, welke kosten niet zouden zijn gemaakt als [appellant] van meet af aan correct was aangegeven dat hij de financiering voor de woning eigenlijk niet zou kunnen verkrijgen. De gevorderde kredietvergoeding komt bij gebreke van een voldoende onderbouwing van zowel het bedrag als het causale verband echter niet als gevolgschade in aanmerking. De kinderopvangkosten staan in een te ver verwijderd verband om als gevolgschade te kunnen worden geduid.
3.24
Op grond van het voorgaande komt het hof tot een totaalbedrag van (€ 35.000,-- +
€ 6.900,-- + € 1.045,01 =) € 42.945,01 aan in aanmerking te nemen gevolgschade, waarvan [X Assurantien] en [geintimeerde 2/3/4] 2/3 deel aan [appellant] dienen te vergoeden. Daarmee is de onder I gevorderde schadehoofdsom voor (afgerond) € 28.630,01 toewijsbaar. In het verlengde hiervan oordeelt het hof voor buitengerechtelijke kosten vervolgens het wettelijke (forfaitaire zogenoemde BIK-) tarief toewijsbaar, waarvoor niet de concrete (incasso)verrichtingen maar de verlangde hoofdsom (zonder rente) maatgevend is, hetgeen in dit geval neerkomt op
€ 1.061,30.
3.25
Met grief 9 komt [appellant] op tegen de proceskostenveroordeling door de rechtbank. Omdat [appellant] in de eerste aanleg onterecht in het ongelijk is gesteld, slaagt de grief en zal het hof [geintimeerde 2/3/4] (alsnog) als de overwegend in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg.
3.26
Het hof passeert gedane bewijsaanbiedingen omdat wat te bewijzen is aangeboden, deels slechts een (juridische) conclusie en geen concrete (voor bewijs vatbare) feiten inhoudt, en overigens geen feiten betreft die het hof anders kunnen doen oordelen.
3.27
Alles bij elkaar concludeert het hof dat de grieven 1 (deels) en 5 van [appellant] worden verworpen maar dat zijn grieven 1 (overigens), 2, 3, 4, 6, 7, 8 en 9 leiden tot een vernietiging van het beroepen vonnis voor zover dat in de hoofdzaak is gewezen. Het hof zal vordering I van [appellant] (alsnog) toewijzen voor € 28.630,01 aan schadehoofdsom en
€ 1.061,30 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf 21 november 2019 (datum inleidende dagvaarding). Het hof zal vordering II (alsnog) toewijzen, [geintimeerde 2/3/4] (alsnog) veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en [geintimeerde 2/3/4] als de overwegend in het ongelijk te stellen partij bovendien veroordelen in de proceskosten van het beroep, beide proceskostenveroordelingen te vermeerderen met wettelijke rente.
Wat partijen verder nog aanvoeren, bevat geen (voldoende) concrete argumenten om anders te oordelen. Het hof beslist als volgt.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het beroepen vonnis voor zover dat in de hoofdzaak zowel ten aanzien van [X Assurantien] als ten aanzien van [geintimeerde 2/3/4] is gewezen en doet in zoverre opnieuw recht:
- veroordeelt [X Assurantien] , [geintimeerde 2] , [geintimeerde 3] en [Y Beheer ] hoofdelijk (zodat betaling door de één ook de ander zal bevrijden) om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen:
a. een bedrag van € 28.630,01 aan schadehoofdsom en een bedrag van € 1.061,30 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over beide voornoemde bedragen vanaf 21 november 2019 tot de dag van betaling;
b. de proceskosten van de eerste aanleg aan de zijde van [appellant] en begroot die kosten tot op de datum van het beroepen vonnis op € 489,16 aan dagvaardingskosten, € 914,-- aan griffierecht en € 4.140,-- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover als deze bedragen niet binnen veertien dagen na heden zijn voldaan;
veroordeelt [X Assurantien] , [geintimeerde 2] , [geintimeerde 3] en [Y Beheer ] hoofdelijk (zodat betaling door de één ook de ander zal bevrijden) om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen de proceskosten van het beroep aan de zijde van [appellant] en begroot die kosten tot op heden op € 442,44 aan dagvaardingskosten, op € 760,-- aan griffierecht en op € € 2.031,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover als deze bedragen niet binnen veertien dagen na heden zijn voldaan;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, L.S. Frakes en T.J. Dorhout Mees en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 juli 2022.
griffier rolraadsheer