ECLI:NL:GHSHE:2022:2188

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.199.927_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na schending voorkeursrecht van koop van huurder voor bedrijfsruimte

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep over de begroting van schade als gevolg van de schending van het voorkeursrecht van koop door een huurder van een bedrijfsruimte. De zaak is een vervolg op eerdere arresten en betreft een geschil tussen de appellante en de geïntimeerde, waarbij de appellante de huurder is die in 2014 de mogelijkheid heeft ontnomen aan de geïntimeerde om de bedrijfsruimte te kopen voor € 520.000,-. Het hof heeft een deskundige benoemd om de schade te begroten die de geïntimeerde heeft geleden door deze schending. De deskundige heeft de schade vastgesteld op € 429.085,-, een bedrag dat door het hof is overgenomen. De geïntimeerde heeft ook wettelijke rente gevorderd, welke door het hof is toegewezen vanaf 14 juli 2014. Daarnaast heeft de geïntimeerde buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, maar deze zijn afgewezen omdat niet voldoende onderbouwd was dat deze kosten zijn gemaakt. De proceskosten zijn toegewezen aan de zijde van de geïntimeerde, aangezien de appellante grotendeels in het ongelijk is gesteld. Het hof heeft het tussenvonnis van de kantonrechter vernietigd en de vordering van de geïntimeerde toegewezen tot het bedrag van € 429.085,-, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.199.927/01
arrest van 5 juli 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
verder: [appellante] ,
advocaat: mr. W.G.M. [geïntimeerde] te Breda,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
verder: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.A. Vermeeren te Etten-Leur,
als vervolg op de tussenarresten van dit hof van 19 september 2017, 20 maart 2018, 14 mei 2019 en 6 augustus 2019, het incidenteel arrest van 28 januari 2020 en de tussenarresten van 13 oktober 2020, 20 april 2021 en 21 september 2021 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer/rolnummer 4386533 CV EXPL 15-5040 tussen partijen gewezen tussenvonnis van 29 juni 2016.

23.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 21 september 2021;
  • het deskundigenbericht van 22 februari 2022;
  • de beslissing van het hof van 25 maart 2022, waarbij de schadeloosstelling en het loon van de deskundige zijn vastgesteld op € 8.324,80 inclusief btw;
  • de memorie na deskundigenbericht van [geïntimeerde] van 29 maart 2022;
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [appellante] van 26 april 2022.
Partijen hebben arrest gevraagd.

24.De verdere beoordeling

Hoogte schadevergoeding
24.1
Met het oog op de bepaling van de hoogte van de aan [geïntimeerde] toekomende schadevergoeding heeft het hof bij tussenarrest van 21 september 2021 bepaald dat een deskundigenonderzoek zal worden verricht naar de volgende vragen:
Kunt u, aan de hand van de uitgangspunten die in de rechtsoverwegingen 15.11-15.13 van het tussenarrest van 13 oktober 2020 zijn opgenomen en rekening houdend met de uitkomsten van het eerder uitgebrachte deskundigenbericht van 15 mei 2020, de schade begroten die [geïntimeerde] heeft geleden en zal lijden doordat [appellante] hem in juli 2014 niet in de gelegenheid heeft gesteld de bedrijfsruimte te kopen voor € 520.000,-?
In hoeverre kunt u zich vinden in de standpunten van de door ieder van beide partijen ingeschakelde accountants over de hoogte van de schade?
Wat acht u verder van belang om op te merken, bijvoorbeeld naar aanleiding van de punten 5 en 6 van de akte van partij [geïntimeerde] van 18 mei 2021?
Ter beantwoording van deze vragen heeft het hof de heer drs. Ph.M. van Spaendonck RV te [plaats] tot deskundige benoemd.
24.2
De deskundige heeft in antwoord op de eerste vraag de door [geïntimeerde] geleden en te lijden schade berekend op een bedrag van in totaal € 429.085,-. De opvattingen van partijen en hun adviseurs heeft de deskundige in het rapport toegelicht en vermeld hoe daarmee is omgegaan (vraag 2). Verdere opmerkingen heeft de deskundige niet toegevoegd (vraag 3). De deskundige heeft het conceptrapport naar partijen gezonden en hun reacties met zijn commentaar daarop in het rapport opgenomen.
24.3
In zijn memorie na deskundigenbericht heeft [geïntimeerde] laten weten dat hij zich in grote lijnen kan verenigen met de (wijze van) berekening van de deskundige. Op een onderdeel is dat niet het geval, maar [geïntimeerde] refereert zich aan de conclusie van de deskundige. De kosten ervan dienen volgens [geïntimeerde] voor rekening van [appellante] te komen. In haar antwoordmemorie heeft [appellante] laten weten geen opmerkingen te hebben over de inhoud van de rapportage.
24.4
Het hof stelt vast dat het deskundigenbericht zowel naar de wijze van tot stand komen als naar de inhoud ervan voldoet aan de eisen die daaraan gesteld kunnen en moeten worden. De vragen die aan de deskundige zijn voorgelegd zijn door hem op deugdelijke en inzichtelijke wijze behandeld en beantwoord. De reacties van partijen in hun memories nopen niet tot een nadere bespreking van het deskundigenbericht. Het hof neemt de conclusies ervan over en bepaalt de hoogte van de schade op het door de deskundige berekende bedrag van € 429.085,-.
24.5
Hiermee is de laatste kwestie met betrekking tot de door [geïntimeerde] gevorderde schadevergoeding afgewikkeld. Deze vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 429.085,- en voor het overige worden afgewezen.
Wettelijke rente
24.6
[geïntimeerde] heeft de wettelijke rente over de hoofdsom gevorderd met ingang van 14 juli 2014. Deze ingangsdatum is door [appellante] niet afzonderlijk bestreden, zodat het hof de wettelijke rente aldus zal toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
24.7
[geïntimeerde] heeft een bedrag van € 5.152,20 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Ten aanzien van buitengerechtelijke kosten geldt dat zij op de voet van art. 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, onder meer als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, behoudens ingeval krachtens art. 241 Rv. de regels omtrent proceskosten van toepassing zijn. [geïntimeerde] heeft niet onderbouwd dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De correspondentie waar [geïntimeerde] in de dagvaarding in eerste aanleg naar heeft verwezen (producties 8 en 9) omvat niet meer dan dergelijke verrichtingen. Een nadere onderbouwing heeft [geïntimeerde] niet gegeven. De kosten waarvan [geïntimeerde] vergoeding vordert moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te houden. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
24.8
In deze procedure is [appellante] in het ongelijk gesteld met betrekking tot de grondslag van de vordering van [geïntimeerde] en is [appellante] grotendeels in het ongelijk gesteld met betrekking tot de hoogte van de door haar te betalen schadevergoeding. Dit brengt mee dat zij in de proceskosten van beide instanties zal worden veroordeeld, met inbegrip van de kosten van het incident en van de deskundigenberichten. Het gaat hierbij om de volgende bedragen:
Eerste aanleg
Kosten dagvaarding € 96,16
Griffierecht € 466,-
Salaris gemachtigde
€ 3.000,-€ 3.562,16
Hoger beroep
Griffierecht € 1.631,-
Salaris advocaat hoofdzaak € 33.957,-
Salaris advocaat incident € 1.114,-
Getuigentaxe € 300,-
Kosten eerste deskundige € 5.989,50
Kosten tweede deskundige
€ 4.162,50€ 47.154,-
Deze bedragen zullen toegewezen, met nakosten en met de wettelijke rente als gevorderd.
Conclusie
24.9
Overeenkomstig rechtsoverweging 3.17 van het tussenarrest van 20 maart 2018 zal het tussenvonnis van 29 juni 2016 worden vernietigd en zal de zaak door het hof worden afgedaan (art. 356 Rv). De vordering van [geïntimeerde] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 429.085,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2014 en met veroordeling van [appellante] in de proceskosten als hiervoor omschreven. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

25.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het tussenvonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 29 juni 2016 en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellante] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 429.085,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2014;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 3.562,16 in eerste aanleg, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit arrest tot aan de voldoening en wat betreft de nakosten met € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel met € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en op € 47.154,- in hoger beroep;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Smorenburg, L.S. Frakes en B.A. Meulenbroek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 juli 2022.
griffier rolraadsheer