ECLI:NL:GHSHE:2022:2186

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
20-000951-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal door twee of meer verenigde personen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1973, was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij samen met een medeverdachte thermostaten en lampen had weggenomen uit twee bouwmarkten in Vlissingen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden met aftrek van voorarrest. De verdachte ging in hoger beroep en vroeg om integrale vrijspraak, stellende dat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond ten tijde van zijn aanhouding en dat de doorzoeking van zijn auto onrechtmatig was. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen in overweging nam. Het hof oordeelde dat de doorzoeking van de auto onrechtmatig was, omdat er geen voldoende verdenking bestond op het moment van doorzoeking. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de diefstal, en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte werd opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van voorarrest, en het hof heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000951-21
Uitspraak : 1 juli 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 2 april 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-272712-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte is bij vonnis waarvan beroep ter zake van het onder feit 1 en onder feit 2 tenlastegelegde, te weten telkens ‘diefstal door twee of meer verenigde personen’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van het voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
Door en namens de verdachte is primair integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
primairhij op of omstreeks 13 november 2019 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee Chronotherm Touch thermostaten en/of een Round thermostaat, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [bedrijf 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het/deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiairhij op of omstreeks 13 november 2019 te Terneuzen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meerdere, althans een goed(eren), te weten twee Chronotherm Touch thermostaten en/of een Round thermostaat heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
primairhij op of omstreeks 13 november 2019 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een thermostaat (Honeywell) en/of een doosje Philips Hue-lampen, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [bedrijf 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het/deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiairhij op of omstreeks 13 november 2019 te Terneuzen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meerdere, althans een goed(eren), te weten een thermostaat (Honeywell) en/of een doosje Philips Hue-lampen heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
primairhij op 13 november 2019 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een ander, twee Chronotherm Touch thermostaten en een Round thermostaat, die toebehoorden aan [bedrijf 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
primairhij op 13 november 2019 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een ander, een thermostaat (Honeywell) en een doosje Philips Hue-lampen, die toebehoorden aan [bedrijf 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, basisteam Zeeuws-Vlaanderen, dossiernummer PL2000-2019287286, gesloten d.d. 13 december 2019 (doorgenummerde pagina's 1 t/m 115), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de navolgende bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 november 2019 (pg. 30 t/m 32), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(pg. 30)
Op woensdag 13 november 2019 waren wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , rijdend in een opvallend dienstvoertuig, belast met de algehele surveillance binnen ons werkgebied gemeente Terneuzen.
Wij zagen een personenauto over de Scheldeboulevard rijden, in de richting van het centrum, komende uit de richting van het sluizencomplex. We zagen dat dit een Renault Megane betrof. We besloten een algemene controle uit te voeren op grond van de Wegenverkeerswet 1994 .
Desgevraagd legitimeerde de bestuurder zich met een Nederlandse identiteitskaart als zijnde:
- [verdachte] , [verdachte] [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats]
(pg. 31)
... Vervolgens doorzochten wij het voertuig ter inbeslagneming.
In de kofferbak troffen wij een blauwe vuilniszak aan met daarin verschillende goederen, zoals:
- klokthermostaten 3x
- thermostaat lx
- Philips lampen diverse ongeveer 9 stuks
Wij zagen op de verpakkingen van de klokthermostaten indrukken van beveiligingsdraden. Deze beveiligingsmiddelen zaten niet meer op de goederen. Verder zagen wij in het bijrijdersportier een magneet liggen. Dit is een magneet om beveiligingslabels van producten te verwijderen.
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 13 november 2019 (pg. 6 t/m 10), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever 1] :
(pg. 6)
Ik ben bouwmarkt manager van de [bedrijf 1] bouwmarkt te Vlissingen en als zodanig bevoegd om aangifte te doen namens [bedrijf 1]
Op woensdag 13 november 2019 kreeg ik een telefoontje van de politie.
(pg. 7)
Ik mis in totaal twee Chronotherm Touch thermostaten en een (1) Round thermostaat. Rond de Touch thermostaten en de Round thermostaten zit een zogenaamde beveiliging-spin. Dit is een kabel die rond de doos van de thermostaten loopt en waaraan een beveiligingsmagneet zit. Er is een beveiliging-spin aangetroffen direct naast de stelling met de thermostaten.
Doordat de Touch thermostaten zo duur zijn, heb ik persoonlijk een extra
beveiligingssticker onderop de thermostaten geplakt. U toont mij een van de thermostaten die zijn aangetroffen. Ik herken de beveiligingsstrip die achterop de thermostaat zit, aan de wijze van plakken als een van de beveiligingsstrips die ik op de thermostaat zou plakken.
U laat mij een foto zien van de personen die door de politie zijn aangehouden. Ik zie op het camerasysteem dat beide personen bij mij de winkel binnen komen. Zij komen ongeveer 45 seconden na elkaar naar binnen, maar lopen wel samen door de winkel rechtstreeks naar het gangpad waar de thermostaten liggen. Kort daarop zie ik ze weer het centrale gangpad in lopen en lopen zij rechtstreeks samen naar de kassa waarna ze de kassa voorbij lopen en de winkel verlaten.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2019 (pg. 16 t/m 18), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3]:
(pg. 16)
Op woensdag 13 november 2019 keek ik mee op de camerabeelden van de [bedrijf 1] . Om 12:33:44 uur zag ik verdachte [medeverdachte] de [bedrijf 1] winkel binnenkomen. Om 12:34:07 uur zag ik verdachte [verdachte] de [bedrijf 1] winkel binnenkomen. Vervolgens zag ik dat beide verdachten samen door de winkel liepen. Om 12:37:13 uur zag ik dat beide verdachten samen langs de kassa weer naar buiten liepen. Vervolgens zag ik beide verdachten in een Renault Megane stappen en wegrijden. Ik herken beide verdachten op de beelden als [medeverdachte] en [verdachte] aan de kleding, postuur en het uiterlijk.
4.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 15 november 2019 (pg. 19 t/m 24), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever 2] :
(pg. 19)
Hij deed aangifte namens het slachtoffer [bedrijf 2]
Ik ben namens het slachtoffer gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik ben filiaalmanager van de [bedrijf 2] Bouwmarkt aan [locatie] in Vlissingen.
Gisteren ben ik door de politie benaderd dat zij vermoedelijk gestolen spullen uit een bouwmarkt hadden aangetroffen. Het bleek dat er
een Thermostaat van het merk Honeywell uit het schap verdwenen was. Deze thermostaat was verpakt geweest in een doorzichtige beveiligingsdoos. In de bouwmarkt werd ook een geopende beveiligingsdoos leeg aangetroffen. De diefstal kan niet heel lang geleden hebben plaatsgevonden, omdat de lege doos dan wel gevonden zou zijn. Verder is er ook een doosje met Philips Hue-lampen verdwenen.
Op de beelden van de camera's is te zien dat er op 13-11-2019, omstreeks 12.48 uur twee mannen de winkel binnenkomen, een kale man en een wat getinte man. Zij lopen in de richting van de schappen waar ook de thermostaten hangen en ook de lampen staan.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 november 2019 (pg. 26 t/m 27), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
(pg. 26)
Aangever [aangever 2] toonde mij beelden van de beveiligingscamera's van de [bedrijf 2] te Vlissingen. Op deze beelden is te zien dat er twee mannen de [bedrijf 2] binnengaan op woensdag 13 november 2019, omstreeks 12.48 uur. Ik zag dat het een blanke man betrof en een licht getinte man. Ik herkende met stelligheid beide personen die daar de [bedrijf 2] binnengingen als de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] . Beiden had ik eerder gezien in de cellengang na hun aanhouding en tijdens het verhoor.
6.
De eigen waarneming van dit hof, gedaan ter terechtzitting van 17 juni 2022, dat de persoon die is afgebeeld op de door het hof ter terechtzitting voorgehouden foto op pg. 82 van het procesdossier, gezien het afgebeelde kale hoofd, het gezicht, de ogen en de trekken van de mond, grote gelijkenis vertoont met de terechtzitting verschenen verdachte.
Bewijsoverwegingen
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Hiertoe is – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – primair aangevoerd dat er geen redelijk vermoeden van schuld aan een misdrijf als omschreven in artikel 67 eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bestond ten tijde van de doorzoeking van de auto, waardoor er sprake is van een onrechtmatige doorzoeking en een onrechtmatige aanhouding. Dit zijn vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv. Bovenstaande dient er toe leiden dat de ten gevolge van dat vormverzuim verkregen bewijsmiddelen van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
Het hof leidt uit het dossier – in het bijzonder uit het procesdossier pagina’s 30 t/m 32 – en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Op woensdag 13 november 2019 reden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in een dienstvoertuig in de richting van de Scheldeboulevard te Terneuzen. De verbalisanten zagen een personenauto, een Renault Megane, over de Scheldeboulevard rijden, in de richting van het centrum, komende vanuit het sluizencomplex. De verbalisanten besloten een algemene controle op grond van de Wegenverkeerswet 1994 uit te voeren en gaven de bestuurder van het voertuig een stopteken. Het voertuig reed een parkeerplaats op en kwam daar tot stilstand. De bestuurder bleek te zijn de verdachte [verdachte] . De verdachte stond gesignaleerd voor € 558,- met als dwangmiddel buitengebruikstelling van zijn auto. Daarnaast had de verdachte tachtig antecedenten op zijn naam staan. De verdachte maakte op verbalisant [verbalisant 1] een zenuwachtige indruk: hij stond te trillen en drentelde wat heen en weer. De verbalisant vroeg wat de verdachte in Terneuzen kwam doen. De verdachte antwoordde hierop dat hij een afspraak had en in het restaurant met een kennis zou gaan eten. De bijrijder in de auto was [medeverdachte] . [medeverdachte] maakte eveneens een zenuwachtige indruk op de verbalisant. [medeverdachte] stond volgens de persoonsgegevens in de politiesystemen regelmatig geregistreerd samen met de verdachte (het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 november 2019, pg. 31). Op grond hiervan zijn beiden als verdachten aangemerkt ter zake van het begaan van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid Sv. Vervolgens zijn beide verdachten overgebracht naar het plaatselijke politiebureau waar tevens het voertuig van de verdachte is doorzocht. Na de doorzoeking van de auto is de verdachte aangehouden.
Het hof overweegt als volgt.
De verbalisanten hebben op grond van artikel 96b, eerste lid Sv de auto doorzocht. Voor toepassing van dit artikel is – buiten het geval van ontdekking op heterdaad, dat zich hier niet voordeed – vereist dat er sprake is van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid Sv. Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Daarbij dient ten tijde van de uitoefening van de genoemde strafvorderlijke bevoegdheid op grond van feiten of omstandigheden naar objectieve maatstaven gemeten voldoende grond voor de verdenking te bestaan. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval van een dergelijke verdenking op het moment van doorzoeking van het voertuig geen sprake kon zijn. De enkele omstandigheid dat de verdachte antecedenten op zijn naam had staan en zenuwachtig reageerde op enkele vragen van verbalisanten, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat ten aanzien van deze persoon sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit ex artikel 67, eerste lid Sv. Het hof is derhalve van oordeel dat de doorzoeking van het voertuig op grond van artikel 96, eerste lid Sv onrechtmatig was.
Op grond van artikel 359a, eerste lid Sv – dat ingevolge artikel 415, eerste lid Sv ook in hoger beroep van toepassing is – kan de strafrechter, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, onder andere bepalen dat de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde feit. Artikel 359a Sv stelt blijkens de aanhef het herstel van het verzuim voorop en formuleert tevens een bevoegdheid en niet een plicht om rechtsgevolgen te verbinden aan vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek. Tevens biedt artikel 359a Sv de mogelijkheid te volstaan met de constatering dat een vormverzuim is begaan. Bij de beoordeling van een vermeend vormverzuim houdt de strafrechter blijkens artikel 359a, tweede lid Sv rekening met de wettelijke beoordelingsfactoren, zijnde: a) het belang dat het geschonden voorschrift dient, b) de ernst van het verzuim en c) het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen ligt als uitgangspunt ten grondslag dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel (proportionaliteit). Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg (subsidiariteit).
Het hof concludeert dat in de onderhavige strafzaak bij het voorbereidend onderzoek een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift – het vereiste dat bij de toepassing van de bevoegdheid om een auto te doorzoeken ten aanzien van de betrokkene redelijkerwijs een verdenking bestaat van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid Sv – ernstig is geschonden waarbij sprake is van een onherstelbaar vormverzuim waarvan de rechtsgevolgen niet blijken uit de wet. Resteert de vraag of aan dat vormverzuim, rekening houdend met de in artikel 359a, tweede lid Sv genoemde wettelijke beoordelingsfactoren en met inachtneming van het hiervoor genoemde uitgangspunt van subsidiariteit, bewijsuitsluiting als rechtsgevolg dient te worden verbonden.
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte is geschonden in een belang dat het in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer beoogt te beschermen, nu er post van de verdachte is aangetroffen in de auto. Het hof stelt voorop dat een inbreuk op artikel 8 EVRM niet zonder meer ook een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces oplevert. Aan niet gerechtvaardigde inbreuken op artikel 8 EVRM behoeft dan ook in de regel niet het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting te worden verbonden, mits het recht van verdachte op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM wordt gewaarborgd. Dat verdachtes recht op een eerlijk proces in dezen is geschonden, is volgens het hof niet aan de orde. Daarnaast is het hof niet gebleken dat het desbetreffende vormverzuim naar uit objectieve gegevens blijkt, zozeer bij herhaling voorkomt, dat zijn structurele karakter vaststaat. Derhalve noopt het vormverzuim evenmin tot bewijsuitsluiting wegens het structurele karakter van dit verzuim. Gezien bovenstaande volstaat het hof enkel met een constatering van het vormverzuim en zal het daaraan geen verdere rechtsgevolgen verbinden.
Tevens is door en namens de verdachte – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde nu de verdachte, niet zijnde de eigenaar van de auto, geen wetenschap had over de aanwezigheid van de in het voertuig aangetroffen goederen, zodat de goederen al in de auto moeten hebben gelegen toen verdachte de auto ter beschikking kreeg. Voorts zijn de door de politierechter voor het bewijs gebezigde camerabeelden van zeer slechte kwaliteit waardoor de herkenning van de verbalisant als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt. Daarnaast heeft de verdediging enkele contra-indicaties naar voren gebracht. Bovendien heeft de verdachte de tenlastegelegde feiten ontkend en een andere uitleg aan de feiten en omstandigheden gegeven. Bovenstaande dient te leiden tot vrijspraak van het tenlastegelegde, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht het verweer van de verdediging dat de verdachte geen wetenschap had over de aanwezigheid van de in het voertuig aangetroffen goederen niet aannemelijk geworden. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot de gebeurtenissen op 13 november 2019.
Op 13 november 2019 heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij de auto sinds twee dagen leende. Het hof acht verdachte degene die op de camerabeelden is vastgelegd van zowel de [bedrijf 1] als de [bedrijf 2] waar de goederen zijn ontvreemd. De goederen worden kort na het bezoek van verdachte aan de bouwmarkten aangetroffen in het voertuig waarvan de verdachte de bestuurder was. Gelet op de verklaring van de verdachte moet geconcludeerd worden dat hij dus al de gebruiker van de auto was toen de goederen uit de [bedrijf 1] en de [bedrijf 2] werden ontvreemd. In de auto lag bovendien een magneet om beveiligingslabels van producten te verwijderen en er zijn een beveiliging-spin en een beveiligingsdoos aangetroffen op de grond naast de schappen van de gestolen goederen in beide winkels.
Het hof merkt voorts op dat de verdachte wisselend heeft verklaard omtrent het parkeren van de auto bij de parkeerplaats op de Scheldeboulevard ter hoogte van restaurant [restaurant] . De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een afspraak had bij dit restaurant en dat hij daarom op de parkeerplaats is gaan staan. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte daarentegen verklaard dat hij op de parkeerplaats bij het restaurant is gaan staan met de auto omdat de politie aan hem kort daarvoor een stopteken had gegeven. Dat de verdachte een afspraak had bij dit restaurant en dus een reden had om zich ter plekke te bevinden, is verder met niets onderbouwd.
Het hof schuift op basis van het voorgaande de door de verdachte geschetste lezing van de gebeurtenissen ter zijde. Gelet op bovenstaande acht het hof het door de verdachte geschetste scenario dat de goederen al in de auto lagen toen hij de auto te leen kreeg en hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de goederen in de auto niet aannemelijk geworden.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de herkenning van de verdachte op de camerabeelden door de verbalisant oordeelt het hof als volgt. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat de verdachte door verbalisant [verbalisant 4] wordt herkend. De kwaliteit van de camerabeelden is naar het oordeel van het hof afdoende om tot een herkenning van de verdachte te kunnen komen. Het hof merkt daarbij op dat het ter terechtzitting een eigen waarneming heeft gedaan met betrekking tot de stills van de camerabeelden en dat het hof daarbij tot dezelfde conclusie komt als de verbalisant.
De door de verdediging in de pleitnota aangehaalde contra-indicaties doen naar het oordeel van het hof niet af aan de feiten en omstandigheden zoals deze volgen uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Bovendien doen deze contra-indicaties niet af aan de door het hof hiervoor geconstateerde onaannemelijkheid van het door de verdachte geschetste scenario.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde levert op:
telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Door en namens de verdachte is verzocht om in de strafmaat rekening te houden met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte zal zijn baan en zijn woning kwijtraken indien hij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd krijgt. Op grond van het voorgaande heeft de verdediging verzocht om de eis van de advocaat-generaal te matigen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte en de medeverdachte hebben binnen een kort tijdsbestek bij de [bedrijf 1] en de [bedrijf 2] te Vlissingen vier thermostaten en een doosje lampen weggenomen. In de auto lag bovendien een magneet om beveiligingslabels van producten te verwijderen. Er zijn een beveiliging-spin en een beveiligingsdoos aangetroffen op de grond in beide winkels. Dit toont de geraffineerde wijze aan waarop de verdachten te werk zijn gegaan. Daarnaast brengen winkeldiefstallen in het algemeen schade toe aan de betrokken winkeliers en veroorzaken overlast en ergernis aan de gedupeerden. Bovendien ondervindt de maatschappij als geheel schade van winkeldiefstallen, doordat de schade die door dergelijke feiten wordt veroorzaakt, uiteindelijk wordt doorberekend in de consumentenprijzen van producten.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof ten nadele van de verdachte acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 april 2022, waaruit blijkt dat hij reeds eerder veelvuldig – ook voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten – onherroepelijk is veroordeeld, onder meer ter zake van vermogensdelicten. Uit voornoemd uittreksel blijkt voorts dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. De verdachte is thans werkzaam als ZZP’er in schilder- en stucwerk. Voorts staat de verdachte sinds kort onder toezicht van de reclassering.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. In geval van winkeldiefstal met veelvuldige recidive gaan deze oriëntatiepunten uit van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de vorenomschreven ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omvang van het strafblad van de verdachte, het uitgangspunt in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en het van toepassing zijnde taakstrafverbod ingevolge artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof ziet in de ter terechtzitting naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om een andere straf op te leggen dan de politierechter in eerste aanleg heeft gedaan. Het hof acht derhalve, met de politierechter en de advocaat-generaal, een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, passend en geboden.
Concluderend zal het hof aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden opleggen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Mobach, griffier,
en op 1 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.