ECLI:NL:GHSHE:2022:2181

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
20-002122-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling en beschadiging van eigendom

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1996 en thans verblijvende in PI Grave, was eerder veroordeeld voor vergelijkbare delicten. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest, en had een vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding van € 1.500,00 toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van drie maanden met aftrek van voorarrest heeft gevorderd, en de verdediging heeft gepleit voor een taakstraf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft aangetast door hem met een houten stok te slaan en de auto van het slachtoffer te beschadigen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen.

Het hof heeft uiteindelijk de gevangenisstraf vastgesteld op drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot immateriële schadevergoeding vastgesteld op € 1.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 april 2020. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan de Staat ter bevordering van de schadevergoeding aan het slachtoffer. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002122-21
Uitspraak : 1 juli 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 augustus 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-135328-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende te [adres] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Grave te Grave.
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van:
  • mishandeling (het onder 1 tenlastegelegde);
  • opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen (het onder 2 tenlastegelegde),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] geheel toegewezen ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2020. Daarbij is tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd en is de verdachte veroordeeld in de kosten.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf, en in zoverre rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging bepleit dat het hof
€ 833,00 aan immateriële schade zal toewijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust met uitzondering van de opgelegde straf en de vordering van de benadeelde partij.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft verzocht een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, op te leggen, eventueel in combinatie met een geldboete ter hoogte van
€ 225,00. Daarbij heeft de raadsman verwezen naar de LOVS-richtlijnen. In ieder geval heeft de raadsvrouw verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen omdat zulks het re-integratietraject van de verdachte zal doorkruisen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer [slachtoffer] heeft aangetast door hem meermalen met een houten stok tegen zijn kuitbeen en zijn dijbeen te slaan. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan beschadiging van de auto van slachtoffer [slachtoffer] , waarbij hij nadat het slachtoffer was klemgereden, met een stuk hout op de auto van aangever heeft geslagen waarbij onder andere een ruit is gesneuveld.
Het hof rekent het verdachte aan dat hij hierdoor blijk heeft gegeven van een gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer [slachtoffer] en zijn eigendom en hem financiële schade heeft berokkend. Deze strafbare feiten hebben zich openlijk, op de openbare weg, afgespeeld waarbij diverse personen getuige waren van de mishandeling en de beschadiging. Met zijn handelen heeft de verdachte niet alleen voor angstige momenten bij het slachtoffer [slachtoffer] gezorgd, maar ook bij zijn tante en neefje die in zijn auto zaten en aldus van nabij getuige waren van de strafbare feiten. Bovendien draagt het openlijk plegen van dergelijke feiten bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 april 2022, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van gelijksoortige delicten. De politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de verdachte bij vonnis van 10 december 2019 (parketnummer 03-211282-18) (onherroepelijk 27 december 2019) ter zake van vernieling en mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken. Voorts blijkt uit voornoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie dat verdachte meerdere malen is veroordeeld ter zake van diverse andersoortige misdrijven en is het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Verder heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte in de PI te Grave verblijft waardoor zijn Wajong-uitkering tijdelijk is stopgezet. Daarnaast is hij op dit moment voor 85 procent afgekeurd en is hij in afwachting van een operatie aan zijn been.
Het hof is van oordeel dat, in verband met een juiste normhandhaving en met het oog op vergelding en speciale en generale preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het opleggen van een straf als door de raadsman is bepleit, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de aard en ernst van de feiten en is derhalve niet passend. Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2020.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De verdediging heeft bepleit dat het hof € 833,00 aan immateriële schade zal toewijzen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door de bewezenverklaarde mishandeling rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij acht het hof het billijk deze immateriële schade te begroten op een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
De immateriële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
25 april 2020, zijnde de dag waarop de mishandeling heeft plaatsgevonden en aldus de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 25 april 2020.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 1 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. C.E.C.N. Schlüter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.