ECLI:NL:GHSHE:2022:2174

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
20-000681-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor schuldwitwassen met betrekking tot Marktplaatsfraude

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor schuldwitwassen en kreeg een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Het hof heeft echter besloten het vonnis te vernietigen en tot een andere bewezenverklaring te komen. Het hof achtte bewezen dat de verdachte in de periode van 26 augustus 2019 tot en met 28 augustus 2019 in Nederland meermalen geldbedragen van in totaal € 730,00 voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze bedragen afkomstig waren uit enig misdrijf. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, die door het hof is toegewezen, inclusief wettelijke rente. Het hof heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000681-21
Uitspraak : 28 juni 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 maart 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-270297-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘schuldwitwassen’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Door de verdediging is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, aansluiting te zoeken bij de straf die door de eerste rechter is opgelegd en ook ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen conform de eerste rechter te beslissen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 augustus 2019 tot en met 28 augustus 2019 te Tilburg, althans in Nederland, meermalen, althans éénmaal, van een of meer geldbedrag(en) van in totaal € 730,00, althans enig geldbedrag,
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of
- gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 26 augustus 2019 tot en met 28 augustus 2019 in Nederland, meermalen geldbedragen van in totaal € 730,00 voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu er – kort gezegd – onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
Het hof overweegt als volgt.
Het verweer van de verdediging vindt zijn weerlegging in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

schuldwitwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft, indien het hof tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde zou komen, verzocht om aan te sluiten bij de straf zoals deze is opgelegd door de politierechter.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het feit overweegt het hof dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het schuldwitwassen van de opbrengsten van zogenaamde Marktplaatsfraude. Met zijn handelen heeft hij een vorm van fraude gefaciliteerd en lonend gemaakt waarmee grof misbruik wordt gemaakt van het vertrouwen van anderen. Daarnaast tast witwassen in het algemeen de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 maart 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder, doch niet recent, is veroordeeld voor strafbare feiten. Hieronder bevinden zich veroordelingen ter zake van vermogensdelicten. Tevens heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, een passende en geboden straf is.
Het hof komt tot een aanzienlijk hogere straf dan door de eerste rechter is opgelegd en door de advocaat-generaal in hoger beroep is gevorderd, omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde, naar het oordeel van het hof, onvoldoende tot uitdrukking komt.
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4]
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 90,00 aan materiële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij en dat de verdachte derhalve verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht het hof toewijsbaar tot een bedrag van € 90,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente als na te melden. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De benadeelde partij heeft in onderhavige zaak ook een vordering tot schadevergoeding ter zake van schade na een auto-ongeval. Het hof gaat er van uit dat zulks abusievelijk is gebeurd en zal dan ook niet op die vordering beslissen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 80,00 aan materiële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij en dat de verdachte derhalve verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht het hof toewijsbaar tot een bedrag van € 80,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente als na te melden. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 85,00 aan materiële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij en dat de verdachte derhalve verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht het hof toewijsbaar tot een bedrag van € 85,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente als na te melden. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 90,00 aan materiële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij en dat de verdachte derhalve verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht het hof toewijsbaar tot een bedrag van € 90,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente als na te melden. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voorts zal het hof de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partijen gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten van het geding, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregelen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[benadeelde 1]is toegebracht tot een bedrag van € 90,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als na te melden. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[benadeelde 2]is toegebracht tot een bedrag van € 80,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[benadeelde 3]is toegebracht tot een bedrag van € 85,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[benadeelde 4]is toegebracht tot een bedrag van € 90,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte maatregelen tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormelde bedragen, te vermeerderen telkens met de wettelijke rente als na te melden, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoedingen aan slachtoffers bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 420quater van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 90,00 (negentig euro) ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 90,00 (negentig euro) als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 augustus 2019;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 80,00 (tachtig euro) ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 80,00 (tachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 augustus 2019;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 85,00 (vijfentachtig euro) ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 85,00 (vijfentachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 augustus 2019;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 90,00 (negentig euro) ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 90,00 (negentig euro) als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 augustus 2019.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. M.A.M. Wagemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G Truijen, griffier,
en op 28 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.J.M. van Gink en mr. M.A.M. Wagemakers zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.