ECLI:NL:GHSHE:2022:2166

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
20-001745-18 (OWV)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met uitkeringsfraude en witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 april 2018. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 2017 was veroordeeld voor uitkeringsfraude en witwassen. Het hof heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat op € 149.320,94, en heeft de betrokkene een betalingsverplichting opgelegd van € 144.320,94. De verdediging heeft betoogd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingsvordering is overschreden, wat het hof heeft erkend, maar niet heeft geleid tot een aanzienlijke vermindering van de betalingsverplichting. Het hof heeft de betalingsverplichting met € 5.000,00 verminderd, maar niet verder, gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad. De zaak is van belang voor de toepassing van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de grondslag voor de ontneming vastgesteld op basis van de onverklaarbare uitgaven van de betrokkene en heeft de economische eenheid tussen de betrokkene en zijn medebetrokkene in aanmerking genomen bij de toerekening van het voordeel.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001745-18 (OWV)
Uitspraak : 1 juli 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 april 2018 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 03-703049-09 tegen:

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij beslissing waarvan beroep is het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 288.100,46 en is aan de betrokkene een betalingsverplichting opgelegd van gelijke hoogte.
Namens de betrokkene is op 1 mei 2018 tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft verweren gevoerd betreffende:
  • de omvang van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • de omvang van de opgelegde betalingsverplichting.
Vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw recht doen, reeds omdat het hof tot een andere omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt dan de rechtbank. Dit laat onverlet dat het hof zich in grote mate kan verenigen met de bewijsconstructie van de rechtbank, zodat het hof het vonnis van de rechtbank tot uitgangspunt zal nemen. Voor zover de verweren uit eerste aanleg in hoger beroep niet zijn herhaald, sluit het hof aan bij de overwegingen van de rechtbank.
Bewijsmiddelen [1]
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
De grondslag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling
De betrokkene is bij arrest van de meervoudige strafkamer van dit hof d.d. 14 december 2017, veroordeeld ter zake van – onder meer – (zakelijk weergegeven) het medeplegen van uitkeringsfraude, meermalen gepleegd in de periode van 8 augustus 2009 tot en met 30 september 2009 (
feit 1) en meermalen gepleegd in de periode van 1 juli 2002 tot en met 7 augustus 2009 (
feit 2 primair), en het ‘medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd’ (
feit 3), gepleegd in de periode van 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2010.
Wettelijke grondslag
Het hof is van oordeel dat de rechtbank in het bestreden vonnis niet de juiste grondslag heeft gekozen. Het hof zal daarom een andere grondslag kiezen en ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de betrokkene een voordeel als bedoel in artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (oud), heeft genoten.
Artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (oud) luidt als volgt:
“Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, en tegen wie als verdachte van dat misdrijf een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien gelet op dat onderzoek aannemelijk is dat ook dat feit of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.”
Het hof stelt vast dat aan de voorwaarden voor toepasselijkheid van voormeld artikellid is voldaan. De betrokkene is immers veroordeeld wegens misdrijven die naar de wettelijke omschrijving worden bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Daarnaast acht het hof op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk dat die misdrijven of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Ten slotte is tegen de betrokkene een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld op grond van een machtiging van de rechter-commissaris d.d. 29 januari 2010.
Nu als grondslag van de schatting is gelegen artikel 36e, derde lid (oud), van het Wetboek van Strafrecht en de omvang van het voordeel is berekend aan de hand van de abstracte rekenmethode van de eenvoudige kasopstelling, wordt in vergaande mate geabstraheerd van het onderliggende feitencomplex in de hoofdzaak. Het gaat om – kort gezegd – wederrechtelijke verkrijging van voordeel hoe en wanneer ook verkregen.
Anders dan de verdediging heeft bepleit zal het hof dan ook niet
per postuitgaven in mindering brengen of halveren wegens het feit dat betrokkenen samen in een kasopstelling zijn betrokken. Uitgangspunt van een gemeenschappelijke kasopstelling is immers dat de daarin betrokken personen een economische eenheid vormen en – als zodanig – worden geacht over elkaars contante inkomsten te kunnen beschikken en daarmee contante uitgaven te doen. Het hof zal daarom tevens – anders dan de rechtbank – de legale contante inkomsten van [medebetrokkene 1] in de kasopstelling betrekken, alsmede de door [medebetrokkene 1] gedane contante uitgaven.
Wel zal het hof in de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening houden met het gegeven dat – zoals uit het arrest van dit hof 14 december 2017 in de strafzaak tegen [medebetrokkene 1] volgt – betrokkenen pas vanaf 3 oktober 2005 samenwoonden en het hof er in de onderhavige ontnemingszaak daarom van uitgaat dat betrokkenen pas vanaf dat moment een economische eenheid vormden.
Ontnemingsrapportage
In het dossier is het voordeel van betrokkene [betrokkene] (hierna telkens: [betrokkene] ) en medebetrokkene [medebetrokkene 1] (hierna telkens: [medebetrokkene 1] ) geschat aan de hand van de zogenaamde eenvoudige kasopstelling. In deze eenvoudige kasopstelling is onderzoek verricht naar de contante inkomsten die zij meer hebben genoten dan hun traceerbare, legale inkomsten over de periode van 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2010.
Uit deze kasopstelling blijkt dat door [betrokkene] en [medebetrokkene 1] (hierna tezamen telkens aangeduid als: betrokkenen) in vorenbedoelde periode meer contante uitgaven zijn gedaan dan zij aan traceerbare, legale contante inkomsten hadden. Er is dus sprake van onverklaarbare uitgaven; uitgaven die niet verklaard kunnen worden door de traceerbare, legale contante inkomsten van betrokkenen. Nu het niet mogelijk is om meer contant geld uit te geven dan men contant binnenkrijgt, moet sprake zijn geweest van een of meer andere (onzichtbare) inkomstenbronnen.
Vaststelling geschat wederrechtelijk verkregen voordeel
Ten behoeve van het vaststellen van de totale geschatte omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zal het hof voor elk onderdeel van de eenvoudige kasopstelling de hoogte vaststellen en waar nodig responderen op hetgeen door de advocaat-generaal en de verdediging naar voren is gebracht. Het hof zal daarbij de navolgende volgorde hanteren.
Beginsaldo
Legale contante inkomsten (bankopnamen en overige inkomsten) +
Werkelijk eindsaldo kas -/-

Totaal beschikbaar voor het doen van contante uitgaven

Contante uitgaven (stortingen op bankrekeningen)
Overige contante uitgaven +

Totale contante uitgaven

Totaal beschikbaar voor het doen van contante uitgaven
Totale contante uitgaven -/-
Onverklaarbare uitgaven
a.
a) Beginsaldo
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat de betrokkenen enig contant geld tot hun beschikking hadden op 1 januari 2002 (het begin van de onderzoeksperiode). De verdediging heeft hierop geen verweer gevoerd.
Het hof stelt derhalve het beginsaldo van de kasopstelling vast op
€ 0,00 (nihil).
b) Legale contante inkomsten (bankopnamen en overige inkomsten)
De verdediging heeft te kennen gegeven dat van de legale contante inkomsten – zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld – kan worden uitgegaan. Het hof zal de gecorrigeerde berekening van de rechtbank tot uitgangspunt nemen. Het hof betrekt daarbij – anders dan de rechtbank – tevens de contante inkomsten afkomstig van de bankrekening van [medebetrokkene 1] , nu – zoals hiervoor overwogen – de wettelijke grondslag van artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt gehanteerd. Dit leidt tot de volgende legale contante inkomsten.
INGB rekening [rekeningnummer 1] t.n.v. [betrokkene] € 5.610,00
RABO rekening [rekeningnummer 2] t.n.v. [betrokkene] € 2.910,00
ABNA rekening [rekeningnummer 3] t.n.v. [medebetrokkene 1] € 6.090,00
Inkomsten uit kickboksgala’s € 18.000,00
Inkomsten uit kickbokslessen € 10.500,00 +
Subtotaal legale contante inkomsten (bankopnamen en overig) € 43.110,00
Gelet op het vorengaande zal het hof de contante inkomsten – in de vorm van bankopnamen en overige legale contante inkomsten – vaststellen op een bedrag van
€ 43.110,00.
c) Werkelijk eindsaldo kas
Bij de doorzoeking op 26 januari 2010 is in de woning van betrokkenen een geldbedrag aangetroffen van – in totaal en omgerekend naar euro’s – € 3.715,50. Dit geldbedrag is in beslag genomen. De verdediging heeft te kennen gegeven dat van dit werkelijke eindsaldo – zoals dit door de rechtbank is vastgesteld – kan worden uitgegaan.
Gelet op het vorengaande zal het hof – evenals de rechtbank – het werkelijke eindsaldo van de kasopstelling vaststellen op een bedrag van
€ 3.715,50.
d) Contante uitgaven (stortingen op bankrekeningen)
De verdediging heeft te kennen gegeven dat van de contante uitgaven in de vorm van bankstortingen – zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld – kan worden uitgegaan. Het hof betrekt daarbij – anders dan de rechtbank – ook de contante uitgaven aan bankstortingen op de rekening van [medebetrokkene 1] , nu de wettelijke grondslag van artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt gehanteerd.
INGB rekening [rekeningnummer 1] t.n.v. [betrokkene] € 50,00
RABO rekening [rekeningnummer 2] t.n.v. [betrokkene] € 13.062,39
ABNA rekening [rekeningnummer 3] t.n.v. [medebetrokkene 1] € 5.540,00
Subtotaal contante uitgaven (bankstortingen) € 18.652,39
Gelet op het vorengaande zal het hof de contante uitgaven in de vorm van bankstortingen vaststellen op een bedrag van
€ 18.652,39.
e) Overige contante uitgaven
1.
Overige contante uitgaven – Personenauto’s
1.1.
Aanschaf BMW 323CI Coupé met kenteken [kenteken 1]
De verdediging heeft bepleit dat de aanschaf van de BMW in de kasopstelling zal worden voor een bedrag van € 23.656,05. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat de BMW aanvankelijk door de broer van [betrokkene] is aangeschaft voor een bedrag van € 32.000,00 en [betrokkene] de auto pas later van hem heeft overgenomen voor een bedrag € 23.656,05.
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [betrokkene] over de aanschaf en de prijs van deze auto het volgende verklaard: ‘U vraagt mij naar de aankoop van een BMW in 2002. Ik heb inderdaad een BMW gekocht, maar weet niet meer precies wanneer. Ik heb daarvoor inderdaad ruim 32.000 euro betaald(. .. ).’ [2] Deze verklaring komt overeen met de factuur van [bedrijf 1] van 12 juli 2002 waarin staat dat een BMW 323CI Coupé (kenteken [kenteken 1] ) is verkocht voor een bedrag van € 32.450,00.15 Uit de bankgegevens is de rechtbank niet gebleken dat de aanschaf van de auto giraal (per bank) is betaald. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat [betrokkene] € 32.450,00 contant heeft uitgegeven aan de aankoop van deze BMW 323CI Coupé. [3]
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne.
Het verweer van de verdediging in hoger beroep is niet nader onderbouwd terwijl dat – mede gelet op de overwegingen van de rechtbank – wel in de rede had gelegen. Gelet op het vorengaande acht het hof niet aannemelijk geworden dat [betrokkene] de auto pas in 2005 heeft gekocht van haar broer. Nu de verdediging evenmin gegevens of bewijsstukken heeft overgelegd waaruit zulks zou blijken (bijvoorbeeld een overschrijving van het kenteken) gaat het hof ervan uit dat [betrokkene] de BMW op 12 juli 2002 heeft gekocht. Derhalve zal het hof een bedrag van
€ 32.450,00betrekken in de kasopstelling.
1.2.
Facturen onderhoud
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“Anders dan de politie in de kasopstelling heeft gedaan, neemt de rechtbank alle facturen uit het procesdossier mee die betrekking hebben op het onderhoud van de BMW 323CI Coupé in de onderzoeksperiode. De rechtbank acht het aannemelijk dat deze kosten ten tijde van de onderzoeksperiode voor rekening zijn gekomen van [betrokkene] , als eigenaar van de auto. . Het gaat om de volgende facturen:
1)
[bedrijf 2] d.d. 23 mei 2008 € 1.100,00 [4] ;
2)
[bedrijf 19] , dealer voor BMW automobielen d.d. 22 januari 2008 € 510,14 [5] ;
3)
[bedrijf 2] d.d. 27 oktober 2008 € 2.199,99 [6] ;
4)
[bedrijf 2] d.d. 24 december 2008 € 239,82 [7] ;
5)
[bedrijf 2] d.d. 9 maart 2009 € 315,62 [8] ;
6)
[bedrijf 2] d.d. 10 juni 2009 € 592,33 [9] ;
7)
[bedrijf 2] d.d. 10 juli 2009 € 208,49 [10] ;
8)
[bedrijf 2] d.d. 27 november 2009 € 588,29 [11]
Het totaalbedrag van deze facturen van € 5.754,68 neemt de rechtbank in de kasopstelling mee als contante uitgave. De facturen 3 tot en met 8 zijn door de financieel rapporteur van de politie opgenomen in de kasopstelling van de broer van [betrokkene] , omdat deze facturen aan hem gericht zijn. Nu de rechtbank het aannemelijk acht dat [betrokkene] de kosten van het onderhoud van haar eigen BMW zelf heeft betaald, zal zij deze meenemen in deze kasopstelling en niet in die van haar broer [medebetrokkene 2] .”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne.
Het hof zal derhalve een bedrag van
€ 5.754,68betrekken in de kasopstelling als contante uitgave.
1.3.
Bekeuringen BMW 323CI Coupé met kenteken [kenteken 1]
De verdediging heeft bepleit dat uit het overzicht van het CJIB d.d. 15 juli 2010 volgt dat aan de kentekenhouder van de BMW met kenteken [kenteken 1] een negental bekeuringen is opgelegd voor een bedrag van (in totaal) € 847,00. Een gedeelte van deze bekeuringen is door [betrokkene] giraal voldaan en dienen derhalve niet te worden betrokken in de kasopstelling. Voorts is een van de bekeuringen (€ 150,00) voldaan door [medebetrokkene 1] zodat ook die niet dient te worden betrokken in de kasopstelling.
Het hof acht aannemelijk geworden dat [betrokkene] inderdaad een deel van de geldboetes giraal heeft voldaan voor een bedrag van (in totaal) (€ 54,00 + € 57,50 + 112,50 =) € 224,00. Het hof zal deze girale uitgaven dan ook niet betrekken in de kasopstelling. Het hof zal echter – onder verwijzing naar hetgeen eerder is overwogen – wel de door [medebetrokkene 1] betaalde boete betrekken in de kasopstelling, nu zij samen met [betrokkene] een economische eenheid vormde.
Het hof zal derhalve een bedrag (€ 847,00 -/- € 224,00 =)
€ 623,00betrekken in de kasopstelling als contante uitgave.
1.4.
Brandstofkosten BMW 323CI Coupé met kenteken [kenteken 1]
De verdediging heeft bepleit dat het hof een lager bedrag aan brandstofkosten als contante uitgave zal betrekken in de kasopstelling. Daartoe is aangevoerd dat de rechtbank de brandstofkosten heeft berekend vanaf 12 juli 2002, terwijl [betrokkene] de auto pas in april 2005 heeft gekocht, zodat de periode – en daarmee de contante uitgaven aan brandstofkosten – lager dienen te worden vastgesteld. Daarvan dienen vervolgens de door betrokkenen giraal betaalde brandstofkosten te worden afgetrokken. Ten slotte dienen de uitgaven te worden gehalveerd nu ook [medebetrokkene 1] gebruikmaakte van de auto.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof ziet – onder verwijzing naar hetgeen hier is overwogen omtrent de aanschaf van de BMW – geen aanleiding om bij de vaststelling van de contante uitgaven aan brandstofkosten een kortere periode te hanteren dan de rechtbank heeft gedaan.
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“Uit de aankoopfactuur [12] en de laatst bekende factuur van autogarage [bedrijf 2] [13] blijkt dat de BMW van 12 juli 2002 tot en met 27 november 2009 in totaal 221.952 (= 294.778 -/- 72.826) kilometers heeft gereden. Een BMW 323CI Coupé (benzine) met een bouwjaar rond 1999 heeft een gemiddeld verbruik van 10,1 liter per 100 km. [14] De rechtbank stelt de prijs van benzine in de periode van 2002 tot en met 2009, in het voordeel van verdachte, op een gemiddeld bedrag van € 1,35 per liter.”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne.
De verdediging heeft bepleit de brandstofkosten te halveren vanaf het moment dat [betrokkene] en [medebetrokkene 1] samenwoonden, te weten 3 oktober 2005. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof hier geen correctie aanbrengen omdat ook [medebetrokkene 1] van de auto gebruik zou hebben gemaakt.
Het hof komt aldus tot de volgende vaststelling. Betrokkene heeft 221.952 kilometers gereden. Dit betekent dat daarvoor gemiddeld (221.952 km / 100 x 10,1 liter ≈) 22.417 liter benzine nodig is geweest. Het hof zal daarom uitgaan van contante uitgaven aan brandstofkosten ter hoogte van (€ 22.417 x € 1,35 =) € 30.263,15.
Daarbij ziet het hof wel aanleiding om – zoals door de verdediging is bepleit – giraal betaalde brandstof kosten in mindering te brengen op voormeld bedrag. Het hof zal derhalve een bedrag van (€ 37,55 + € 38,00 + € 20,47 + € 35,18 + € 76,56 + € 51,22 + € 20,02 + € 40,28 + € 40,44 =) € 359,72 in mindering brengen, nu voor dit bedrag giraal – ook vanaf de bankrekening van [medebetrokkene 1] – brandstofkosten zijn betaald. [15] Het hof komt aldus op een bedrag van (€ 30.263,15 -/- € 359,72 =) € 29.903,43.
Het hof zal gelet op het vorengaande een bedrag van
€ 29.903,43aan contante uitgaven aan brandstofkosten betrekken in de kasopstelling.
1.5.
Wegenbelasting BMW 323CI Coupé met kenteken [kenteken 1]
De verdediging heeft bepleit dat bij het betrekken van contante uitgaven betreffende de wegenbelasting, rekening dient te worden gehouden met het feit dat [betrokkene] en [medebetrokkene 1] pas vanaf oktober 2005 een gezamenlijke huishouding voerden.
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“Anders dan de politie in de kasopstelling heeft gedaan, neemt de rechtbank ook de wegenbelasting en de premie autoverzekering voor de BMW mee als contante uitgaven van [betrokkene] . Volgens de gegevens van de politie met betrekking tot deze BMW kost de wegenbelasting € 50,00 per maand. [16] Alhoewel de rechtbank in het dossier verschillende bewijzen van contante stortingen op de bankrekening van de belastingdienst heeft aangetroffen waaruit blijkt dat de wegenbelasting in de loop van de jaren is verhoogd naar € 53,00 (jaar 2007), € 56,00 (jaar 2008) en € 59,00 (jaar 2009) per maand, zal de rechtbank in het voordeel van [betrokkene] voor de gehele periode een bedrag van € 50,00 per maand hanteren. De rechtbank stelt vast dat [betrokkene] de BMW negentig maanden heeft gehad (van 12 juli 2002 tot en met 30 december 2009). In die periode heeft [betrokkene] dus een totaalbedrag van tenminste € 4.500,00 (= 90 x € 50,00) aan wegenbelasting betaald.
Uit het procesdossier is concreet bekend dat de autoverzekeringspremie, inclusief beperkt casco, no-claimbeschermer en verhaalservice motorrijtuig, € 84,38 per maand kostte vanaf 4 februari 2008. [17] De politie rekende met een bedrag van € 56,00 per maand. [18] De rechtbank neemt, zoals zij dit ook bij de wegenbelasting heeft gedaan, in het voordeel van [betrokkene] dit laatste maandbedrag als uitgangspunt. [betrokkene] heeft dus in negentig maanden een totaalbedrag van € 5.040,00 (= 90 x € 56,00) aan autoverzekeringspremie voor de BMW
betaald.”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof op deze plek geen correctie aanbrengen omdat betrokkenen pas vanaf 3 oktober 2005 samenwoonden. Het hof zal daar in de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening mee houden.
Het hof komt derhalve tot de volgende uitgaven aan wegenbelasting en premie van de autoverzekering.
Wegenbelasting (90 maanden x € 50,00) € 4.500,00
Premie autoverzekering (90 maanden x € 56,00) € 5.040,00 +
Totaal wegenbelasting en autoverzekeringspremie € 9.540,00
Het hof zal gelet op het vorengaande een bedrag van
€ 9.540,00aan contante uitgaven aan wegenbelasting en premie van de autoverzekering betrekken in de kasopstelling.
1.6.
Aankoop Audi Allroad 2.7 TDI Quattro
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“Uit de facturen van [bedrijf 20] te Sittard blijkt dat de BMW 323 CI Coupé van [betrokkene] op 30 december 2009 is ingeruild op een Audi Allroad 2.7 TDI Quattro met kenteken [kenteken 2] . De BMW is ingekocht voor € 3.750,00 en de Audi is gekocht voor € 8.000,00. Het verschil, en dus nog bij te betalen bedrag van € 4.250,00, is contant betaald. Het adres van [betrokkene] en een handtekening ‘ [betrokkene] ’ staan op de factuur. [19] De rechtbank acht het aannemelijk dat [betrokkene] op 30 december 2009 haar eigen BMW heeft verkocht en de eigenaar is geworden van de Audi. Haar adres en, naar de rechtbank aanneemt, haar handtekening, staan immers op de verkoop- en inkoopfactuur. Dat de factuur is gericht aan haar zus [persoon 1] , zoals de raadsman heeft aangevoerd, is niet verwonderlijk. [persoon 1] was per slot van rekening op dat moment de kentekenhouder van de BMW, als onderdeel van de witwasconstructie van [betrokkene] . [20] Dit doet echter niets af aan het feit dat [betrokkene] de feitelijke eigenaar was van de BMW en deze heeft ingeruild op de Audi. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 4.250,00 meenemen als contante uitgave van [betrokkene] .”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne en zal een bedrag van
€ 4.250,00betrekken in de kasopstelling als contante uitgaven aan de aanschaf van voormelde Audi.
1.7.
Maandelijkse kosten Audi Allroad 2.7 TDI Quattro
De verdediging heeft bepleit dat de in de kasopstelling betrokken uitgaven aan maandelijkse kosten van de Audi Allroad 2.7 TDI Quattro, dienen te worden gehalveerd, nu ook [medebetrokkene 1] van die auto gebruikmaakte.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof op deze plek geen correctie aanbrengen omdat betrokkenen pas vanaf 3 oktober 2005 samenwoonden. Het hof zal daar in de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening mee houden.
Het hof zal dan ook een bedrag van
€ 519,00betrekken in de kasopstelling als contante uitgaven aan maandelijkse kosten voor voormelde Audi.
1.8.
Tussentijdse vaststelling contante uitgaven auto’s
Resumerend komt het hof tot een bedrag van (€ 32.450,00 + € 5.754,68 + € 623,00 + € 29.903,43 + € 9.540,00 + € 4.250,00 + € 519,00 =)
€ 83.040,11aan contante uitgaven betreffende auto’s.
2.
Overige contante uitgaven – bonnen en facturen
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“In de woning van [betrokkene] en [medebetrokkene 1] zijn diverse bonnen en facturen uit de onderzoeksperiode aangetroffen. Omdat niet is gebleken dat deze bonnen/facturen giraal zijn betaald, worden de daarop genoemde bedragen meegenomen in de kasopstelling als contante uitgaven. Het betreft een totaalbedrag van € 32.769,93 aan (contant) betaalde bonnen/facturen. [21] In dit bedrag is ook een bedrag van € 510,14 begrepen, betrekking hebbend op een factuur van [bedrijf 19] in verband met reparatie van de BMW. Omdat dit bedrag hiervoor al onder de facturen onderhoud BMW 323CI Coupé is vermeld en de rechtbank dubbeltelling wil voorkomen, zal de rechtbank dit laatste bedrag in mindering brengen op eerder gemeld totaalbedrag. Het totaalbedrag wordt dan € 32.259,79 (= € 32.769,93 -/- € 511,14).”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. Het hof neemt derhalve een bedrag van € 32.259,79 tot uitgangspunt.
2.1.
[bedrijf 3] [22]
De verdediging heeft bepleit dat de factuur van [bedrijf 3] is geadresseerd aan [medebetrokkene 1] en – zo begrijpt het hof – deze derhalve niet betrokken dient te worden in de kasopstelling. Het hof is van oordeel dat voormelde factuur kan worden betrokken in de kasopstelling, nu [betrokkene] en [medebetrokkene 1] elkaars levenspartner waren en een gezamenlijke huishouding voerden. Het hof zal derhalve een bedrag van
€ 358,84als contante uitgave betrekken in de kasopstelling.
2.2.
[bedrijf 4] [23]
De verdediging heeft bepleit dat de koopovereenkomst van de [bedrijf 4] op naam staat van [medebetrokkene 1] en – zo begrijpt het hof – deze uitgave daarom niet betrokken dient te worden in de kasopstelling. Het hof is van oordeel dat deze uitgave kan worden betrokken in de kasopstelling, nu [betrokkene] en [medebetrokkene 1] elkaars levenspartner waren en een gezamenlijk huishouden voerden. Het hof zal derhalve een bedrag van
€ 725,00als contante uitgave betrekken in de kasopstelling.
2.3.
[bedrijf 5]
De verdediging heeft bepleit dat het hof een aantal bonnen van [bedrijf 5] niet zal betrekken in de kasopstelling, nu deze giraal zijn voldaan. Het hof volgt de verdediging daarin en zal deze bonnen met een totaalbedrag van (€ 204,25 + € 137,70 + € 90,20 + € 185,95 + € 463,50 =) € 1.081,60 buiten beschouwing laten.
2.4.
[bedrijf 6]
De verdediging heeft bepleit dat de bonnen van [bedrijf 6] niet door het hof zullen worden betrokken in de kasopstelling, nu dit dezelfde betalingen betreft als de betalingen bij [bedrijf 5] , welke bovendien giraal zijn voldaan. Het hof zal gelet hierop een bedrag van (€ 204,25 + € 463,50 =) € 667,75 buiten beschouwing laten.
2.5.
[bedrijf 7]
De verdediging heeft bepleit dat de bonnen van [bedrijf 7] niet door het hof zullen worden betrokken in de kasopstelling, nu dit dezelfde betalingen betreft als de betalingen bij [bedrijf 5] , welke bovendien giraal zijn voldaan. Het hof zal gelet hierop een bedrag van (€ 137,70 + € 90,20 =) € 227,90 buiten beschouwing laten.
2.6.
[bedrijf 8]
De verdediging heeft bepleit dat de bon van [bedrijf 8] niet door het hof zal worden betrokken in de kasopstelling, nu dit dezelfde betaling betreft als de betaling bij [bedrijf 5] , welke bovendien giraal is voldaan. Het hof zal gelet hierop een bedrag van € 185,95 buiten beschouwing laten.
2.7.
[bedrijf 9] d.d. 6 juli 2009
De verdediging heeft bepleit dat de plastische chirurgische ingreep door de oma van betrokkene betaald is. Dit is echter geenszins onderbouwd of aannemelijk gemaakt, zodat het hof een bedrag van
€ 500,00zal betrekken in de kasopstelling als contante uitgave.
2.8.
Tussentijdse vaststelling bonnen en facturen
Het hof zal het door de rechtbank vastgestelde totaalbedrag van € 32.259,79 tot uitgangspunt nemen. Gelet op het vorengaande, zal het hof hierop een bedrag in mindering brengen van (€ 1.081,60 + € 667,75 + € 227,90 + € 185,95 =) € 2.163,20.
Concluderend zal het hof derhalve een bedrag van (€ 32.259,79 -/- € 2.163,20 =)
€ 30.096,59aan contante uitgaven betreffende bonnen en facturen betrekken in de kasopstelling.
3.
Overige contante uitgaven – Vakanties
3.1.
Curaçao [24]
De verdediging heeft bepleit dat de uitgaven aan de vakantie in Curaçao dienen te worden gehalveerd, nu deze reis door de ex-partner van [betrokkene] is betaald. Bovendien heeft [betrokkene] de reis samen met [medebetrokkene 1] gemaakt zodat de gemaakte kosten in ieder geval gehalveerd zouden moeten worden. Het hof acht niet aannemelijk dat de ex-partner van [betrokkene] de reis heeft betaald, nu zij daarvoor geen enkele onderbouwing heeft gegeven.
Het hof ziet – anders dan de verdediging en onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen – geen aanleiding om slechts de helft van dit bedrag te betrekken in de kasopstelling, nu betrokkenen deze reis samen hebben gemaakt en een economische eenheid vormden. Het hof zal derhalve een bedrag van
€ 3.775,45betrekken in de kasopstelling als contante uitgave.
3.2.
Thailand en Suriname
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“Uit de paspoorten van [betrokkene] en [medebetrokkene 1] blijkt dat zij in de onderzoeksperiode tweemaal in Thailand en eenmaal in Suriname zijn geweest. De politie heeft de kosten van de reizen naar Thailand en Suriname geschat op een bedrag van € 4.000,00 respectievelijk € 1.000,00.
De raadsman heeft aangevoerd dat [betrokkene] naar Thailand en Suriname reisde om daar mee te doen aan kickboksgala's en [medebetrokkene 1] haar vergezelde. Zij hebben deze reizen niet zelf bekostigd, gelet op de getuigenverklaring van [getuige 1] bij de rechter-commissaris op 3 juli 2015. [getuige 1] heeft namelijk verklaard dat de reis- en verblijfskosten die [betrokkene] maakte voor kickbokswedstrijden zijn vergoed door de desbetreffende wedstrijdorganisaties. Ook de kosten van haar medereizigers, waaronder familie, partner/vrouw en verzorgenden werden betaald. [25]
Dit verweer treft doel. In het licht van de verklaring van [getuige 1] acht de rechtbank het namelijk aannemelijk dat de kosten die door [betrokkene] zijn gemaakt met betrekking tot de reizen naar en het verblijf in Thailand zijn betaald door de wedstrijdorganisatie aldaar. Ook de reis- en verblijfskosten van [betrokkene] voor het kickboksgala in Suriname zijn door de wedstrijdorganisatie betaald. Dit volgt uit de verklaring van [getuige 2] die betrokken was bij de organisatie van dit gala in Suriname. [26]
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne en zal – evenals de rechtbank – deze uitgaven buiten beschouwing laten.
3.3.
Ibiza [27]
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“Uit het onderzoek is gebleken dat [betrokkene] samen met [medebetrokkene 1] , [medebetrokkene 2] , [medebetrokkene 3] en [persoon 2] op vakantie is geweest naar Ibiza van 28 augustus 2009 tot en met 4 september 2009. Volgens de gegevens van [bedrijf 10] heeft [medebetrokkene 1] alle vliegtickets met een totaalbedrag van € 1.326,65 betaald. (…) Wel zal de rechtbank de verblijfskosten van [betrokkene] op Ibiza meenemen in de kasopstelling. De rechtbank gaat er vanuit zij deze zelf heeft bekostigd en schat dit op een bedrag van € 250,00.”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. Anders dan de rechtbank zal het hof ook de tickets met een totaalbedrag van € 1.326,65 betrekken in de kasopstelling, nu deze weliswaar door [medebetrokkene 1] zijn betaald, maar betrokkenen een gezamenlijke huishouding voerden. Het hof zal derhalve een bedrag (€ 1.326,65 + € 250,00 =)
€ 1.576,65als contante uitgave betrekken in de kasopstelling.
3.4.
Lloret de Mar, Tenerife en Chersonissos [28]
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“Het procesdossier bevat screenshots van de internetwebsite van [medebetrokkene 1] . Op de website staan fotomappen met onder andere vakantiefoto's. De politie heeft [betrokkene] en [medebetrokkene 1] herkend op deze foto's. Ten aanzien van deze herkenningen is geen verweer gevoerd en de rechtbank gaat er daarom vanuit dat beiden op deze foto's zijn te zien. De fotomappen hebben de opschriften 'Lloret de mar', 'Tenerife 2007' en 'Chersonissos 2008'.
In de fotomap van Lloret de Mar bevinden zich vakantiefoto's van [betrokkene] en [medebetrokkene 1] . Deze map bevat geen jaartal waardoor de rechtbank niet met zekerheid kan zeggen wanneer [betrokkene] en [medebetrokkene 1] daar op vakantie zijn geweest. De rechtbank stelt evenwel vast dat deze vakantie in de onderzoeksperiode moet hebben plaatsgevonden. Het gerechtshof heeft in zijn arrest immers vastgesteld dat [betrokkene] en [medebetrokkene 1] elkaar in de onderzoeksperiode hebben leren kennen en de politie heeft kort na 26 januari 2010 onderzoek gedaan naar deze website. De rechtbank schat het bedrag dat [betrokkene] aan reis- en verblijfskosten heeft uitgegeven op € 500,00.
Gelet op de fotomappen met de opschriften 'Tenerife 2007' en 'Chersonissos 2008' en de zich daarin bevindende foto's van [betrokkene] en [medebetrokkene 1] samen, gaat de rechtbank er vanuit dat [betrokkene] en [medebetrokkene 1] in de onderzoeksperiode samen op vakantie zijn geweest naar Tenerife en Chersonissos. De rechtbank schat het bedrag dat [betrokkene] per reis heeft uitgegeven aan reis- en verblijfskosten op € 500,00.
De internetwebsite bevat ook een fotomap met de tekst 'Kreta 2007'. Nu op die foto's alleen [medebetrokkene 1] staat en niet [betrokkene] , kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen dat ook [betrokkene] aanwezig was tijdens deze vakantie. Deze mogelijke kostenpost neemt de rechtbank niet mee in de kasopstelling.”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne.
Hoewel het hof – evenals de rechtbank – niet met zekerheid kan vaststellen dat ook [betrokkene] aanwezig was bij de vakantie naar Kreta, zal het hof de kosten daarvan betrekken in de kasopstelling, nu betrokkenen een gezamenlijke huishouding voerden. Het hof schat die kosten eveneens op een bedrag van € 500,00.
Het hof zal derhalve een bedrag van (€ 500,00 + € 500,00 + € 500,00 + € 500,00 =)
€ 2.000,00als contante uitgave betrekken in de kasopstelling.
3.5.
Tussentijdse vaststelling contante uitgaven reizen
Resumerend komt het hof tot een bedrag van (€ 3.775,45 + € 1.576,65 + € 2.000,00 =)
€ 7.352,10aan contante uitgaven betreffende reizen en vakanties.
4.
Overige contante uitgaven – NIBUD-uitgaven
De verdediging heeft bepleit dat het hof de NIBUD-uitgaven aan voeding en overige huishoudelijke uitgaven zal halveren, nu door de politie een berekening is gemaakt die is gebaseerd op zowel [betrokkene] als [medebetrokkene 1] . Voorts heeft de verdediging bepleit dat het hof de NIBUD-uitgaven met betrekking tot vervoer niet zal betrekken bij de kasopstelling, nu deze kosten reeds in de kasopstelling zijn betrokken via de contante uitgaven aan de auto’s. Ten slotte heeft de verdediging bepleit dat het hof de NIBUD-uitgaven met betrekking tot inventaris buiten beschouwing zal laten, en deze slechts zal meenemen als contante uitgaven via de taxatie van de inboedel.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof zal – anders dan door de verdediging bepleit – de kosten van voeding en huishoudelijke uitgaven niet halveren, nu deze samen met [medebetrokkene 1] zijn gemaakt en betrokkenen een gezamenlijke huishouding voerden. Het hof zal de vervoerskosten echter niet als NIBUD-uitgave betrekken in de kasopstelling, nu deze – zowel in de vorm van aanschaf als van verschillende variabele kosten – reeds zijn betrokken in de kasopstelling. Ten slotte zal het hof ook de NIBUD-uitgaven met betrekking tot inventaris niet in de kasopstelling betrekken, nu deze uitgaven in de kasopstelling zullen worden betrokken via de werkelijke uitgaven op basis van de taxatie van de inboedel.
Het hof komt derhalve tot de volgende NIBUD-uitgaven per maand.
Voeding € 280,00
Overige huishoudelijke uitgaven € 184,00 +
Totaal per maand € 464,00
Het hof zal derhalve een bedrag van (8 jaren x 12 maanden x € 464,00 =)
€ 44.544,00in de kasopstelling betrekken aan NIBUD-uitgaven.
5.
Overige contante uitgaven – Taxaties
5.1.
Taxatie inboedel
De verdediging heeft te kennen gegeven dat zij geen verweer zal voeren tegen het betrekken in de kasopstelling van de taxatie van de inboedel.
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“Taxateur Silberman taxeerde de waarde van de inboedel op € 37.000,00. Die taxatie geschiedde op basis van de vervangingswaarde. [29] De rechtbank is van oordeel dat Silberman de inboedel niet op de juiste wijze heeft getaxeerd, nu hij de vervangingswaarde en niet de aanschafwaarde van de inboedel heeft bepaald. De rechtbank kan via de kasopstelling namelijk alleen datgene van [betrokkene] ontnemen wat zij daadwerkelijk heeft uitgegeven. En dan blijkt dat [betrokkene] in de onderzoeksperiode wel degelijk diverse goederen heeft aangeschaft, die geschaard kunnen worden onder het begrip inboedel. Het gaat om de volgende goederen, waarvan facturen zijn aangetroffen in het procesdossier:
[bedrijf 11] , ledikant met toebehoren € 4.060,00
[bedrijf 12] , watermatras € 1.070,00
[bedrijf 13] , Polstergarnitur (zitbanken) € 4.365,00
[bedrijf 14] , slaapkamer € 1.296,79
[bedrijf 14] , aanbetaling gordijnen € 150,00
[bedrijf 15] , twee armstoelen € 475,00
[bedrijf 15] , tafel, vier stoelen, loveseat, opiumtafel € 3.323,00
[bedrijf 14] , gordijnen € 1.229,15
[bedrijf 15] , bureau € 650,00
[bedrijf 15] , lamp € 700,00
[bedrijf 16] , sidebyside koelkast € 1.013,95
[bedrijf 17] , diverse fauteuils en voetenbank € 1.124,00
[bedrijf 18] , was- en droogautomaat € 1.278,00+ [30]
Totaal € 20.734,89
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne en zal – evenals de rechtbank – een bedrag van
€ 20.734,89als contante uitgave betrekken in de kasopstelling.
5.2.
Taxatie woning
De verdediging heeft bepleit dat het taxatierapport niet kan worden gebruikt als uitgangspunt bij het bepalen van de kosten van de verbouwingen. Daartoe is aangevoerd dat de aanschaf van de keuken geen betrekking had op een verbouwing van de woning aan [adres 1] , maar op een verbouwing van de woning aan [adres 2] . De verdediging heeft te kennen gegeven in plaats daarvan een bedrag van (in totaal) € 38.305,06 in de kasopstelling kan worden betrokken, nu dit bedrag is gebaseerd op daadwerkelijke contantbonnen die zien op de (in)bouw van de woning aan [adres 1] .
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“Op 17 maart 2010 zijn de woning en de inboedel van [betrokkene] getaxeerd. In opdracht van de politie heeft taxateur Mol de bouwkosten van de diverse verbouwingen/aanbouwen van de door [betrokkene] gehuurde woning en de kosten van de inbouw van een keuken en badkamer in die woning getaxeerd. Mol beraamde de (in)bouwkosten, inclusief installatiekosten door een ter zake deskundige en BTW op € 185.805,00. Mol hanteerde bij zijn taxatie van de (in)bouwkosten het prijspeil van 17 maart 2010. (…)
De rechtbank is van oordeel dat de taxatie niet op de juiste wijze is verricht, omdat de taxateur als prijspeildatum 17 maart 2010 heeft gebruikt in plaats van de (in)bouwkosten ten tijde van de verbouwingen en aanbouwen. De rechtbank kan immers alleen ontnemen wat [betrokkene] daadwerkelijk heeft uitgeven. De rechtbank kan verder niet uitsluiten dat de kosten van een verbouwing of aanbouw in de jaren vóór 2010 lager zijn geweest dan in 2010 het geval was. Het getaxeerde bedrag met peildatum 2010 kan zodoende niet zijn wat [betrokkene] tijdens de verbouwingen en aanpassingen aan de woning heeft uitgegeven. Die peildatum ligt te ver verwijderd van de verbouwing van de keuken in de jaren 2002 en 2003. In het licht van het voorgaande acht de rechtbank het getaxeerde bedrag van € 185.805,00 dan ook niet juist.”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne.
Bovendien acht het hof, mede gelet op de informatiestaat SKDB-persoon betreffende [betrokkene] d.d. 10 maart 2022, aannemelijk dat de door haar aangeschafte keuken betrekking had op een eerdere woning aan [adres 2] waarin betrokkene woonde. Nu dat een andere keuken betreft, kan die vaststelling geen steun bieden aan de aanname dat de in het taxatierapport vermelde keuken ook in de onderzoeksperiode van de kasopstelling is ingebouwd (en contant is uitgegeven).
Gelet op het vorengaande zal het hof het taxatierapport buiten beschouwing laten. Het hof zal daarentegen de verdediging volgen en uitgaan van een bedrag van (in totaal) € 38.305,06. Anders dan de verdediging heeft bepleit, zal het hof echter dit bedrag niet halveren, aangezien betrokkenen destijds samenwoonden en een gezamenlijke huishouding voerden. Het hof zal daarom een bedrag van
€ 38.305,06betrekken in de kasopstelling.
5.3.
Tussentijdse vaststelling contante uitgaven auto’s
Resumerend komt het hof tot een bedrag van (€ 20.734,89 + € 38.305,06 =)
€ 59.039,95aan contante uitgaven betreffende taxaties.
6.
Conservatoir beslag
Het hof zal het conservatoir beslag – evenals de rechtbank – niet betrekken in de kasopstelling ter voorkoming van dubbeltellingen. De bedragen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen, waarvan duidelijk is dat deze zijn aangeschaft in de onderzoeksperiode, zijn immers reeds meegenomen als contante uitgaven op grond van aangetroffen contantbonnen, facturen of taxaties.
7.
Tussentijdse vaststelling overige contante uitgaven
Gelet op het vorengaande zal het hof – bij de vaststelling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel – de volgende contante uitgaven betrekken als de post ‘overige contante uitgaven’.
Aanschaf en onderhoud auto’s € 83.040,11
Bonnen/facturen € 30.096,59
Vakanties € 7.352,10
NIBUD-uitgaven € 44.544,00
Taxaties € 59.039,95
Conservatoir beslag € 0,00 +
Overige contante uitgaven € 224.072,75
Het hof zal derhalve de post ‘overige contante uitgaven’ vaststellen op een bedrag ter hoogte van
€ 224.072,75.
Resumé
Resumerend komt het hof tot de navolgende kasopstelling.
Beginsaldo € 0,00
Legale contante inkomsten (opnamen bankrekeningen) € 43.110,00 +
Werkelijk eindsaldo kas € 3.715,50 -/-
Totaal beschikbaar voor het doen van contante uitgaven € 39.394,50
Contante uitgaven (stortingen op bankrekeningen) € 18.652,39
Overige contante uitgaven € 224.072,75 +
Totale contante uitgaven € 242.725,14
Totaal beschikbaar voor het doen van contante uitgaven € 39.394,50
Totale contante uitgaven € 242.725,14 -/-
Onverklaarbare uitgaven € 203.330,64 (-)
Er is aldus sprake van een
negatiefeindsaldo van € 203.330,64, hetgeen inhoudt dat er voor dat bedrag contante uitgaven zijn gedaan die niet kunnen worden verklaard door de legale contante inkomsten van betrokkenen. Nu de verdediging voor dit bedrag geen aannemelijke verklaring naar voren heeft gebracht, zal het hof de omvang van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel gelijkstellen aan de onverklaarbare uitgaven.
Toerekening
Het hof ziet aanleiding om slechts een deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel toe te rekenen aan [betrokkene] .
De onderzoeksperiode van de gemeenschappelijke kasopstelling van betrokkenen loopt van 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2010. Deze periode omvat een periode van ongeveer 8 jaren en 1 maand, oftewel 96 maanden.
Nu uit het arrest van dit hof d.d. 14 december 2017 in de strafzaak tegen [medebetrokkene 1] is gebleken dat betrokkenen pas vanaf 3 oktober 2005 samenwoonden, is het hof van oordeel dat zij ook vanaf dat moment pas een economische eenheid vormen.
Derhalve hebben betrokkenen de eerste 45 maanden van de onderzoeksperiode geen economische eenheid gevormd en de daaropvolgende 51 maanden wel. Het hof zal derhalve de eerste periode volledig toerekenen aan betrokkene en zal voor de daaropvolgende periode slechts de helft toerekenen aan [betrokkene] .
Het hof komt derhalve tot de volgende berekening.
Tot en met 2 oktober 2005 (€ 203.330,64 / 96 * 45 =) € 95.311,24
Vanaf 3 oktober 2005 (€ 203.330,64 / 96 * 51 / 2 =) € 54.009,70
Wederrechtelijk verkregen voordeel [betrokkene] € 149.320,94

Het hof zal derhalve een bedrag van € 149.320,94 toerekenen aan [betrokkene] .

Op te leggen betalingsverplichting
De verdediging heeft bepleit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding dient te leiden tot vermindering van de op te leggen betalingsverplichting.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere veroordeelde is gewaarborgd dat binnen een redelijke termijn op de ontnemingsvordering wordt beslist. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt.
In de onderhavige ontnemingszaak zal het hof de termijn in eerste aanleg rekenen vanaf 29 januari 2010, op welke datum jegens de betrokkene een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld. Op 23 april 2018 is het bestreden vonnis gewezen. Daarmee is de redelijke termijn, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, fors overschreden met ongeveer 8 jaren en 3 maanden. Deze overschrijding is in eerste aanleg reeds in de onderliggende strafzaak tegen de betrokkene in hoger beroep – in welke zaak het hof op 14 december 2017 arrest gewezen heeft – verdisconteerd. Derhalve ziet het hof thans geen aanleiding ziet deze overschrijding alsnog te verdisconteren in de op te leggen betalingsverplichting.
Namens de betrokkene is op 1 mei 2018 hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. Het hof doet bij arrest van heden, 1 juli 2022, einduitspraak. Daarmee is de redelijke termijn, die ook voor deze fase op twee jaren wordt gesteld, overschreden met ongeveer 2 jaren en 2 maanden, welke overschrijding niet aan de proceshouding van de betrokkene valt te wijten.
Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die deze overschrijding rechtvaardigen. Het hof ziet gelet op het vorengaande aanleiding om de op te leggen betalingsverplichting te verminderen met 25 procent, resulterend in een bedrag van (0,25 x € 149.320,94 ≈) € 37.330,23. Echter, gelet op bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad bedraagt een vermindering in beginsel niet meer dan € 5.000,00. Het hof zal derhalve deze vermindering maximeren op een bedrag van € 5.000,00 en dat bedrag in mindering brengen op de op te leggen betalingsverplichting.
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 149.320,94
Vermindering wegens overschrijding redelijke termijn € 5.000,00 -/-
Betalingsverplichting € 144.320,94
Het hof zal aan de betrokkene aldus een betalingsverplichting opleggen van
€ 144.320,94.
Gijzeling
Met ingang van 1 januari 2020 is artikel 36e, elfde lid, van het Wetboek van Strafrecht direct van toepassing geworden. Het hof zal daarom bij het opleggen van de ontnemingsmaatregel tevens de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur wordt overeenkomstig de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde LOVS-afspraken voor elke volle € 50,00 van het opgelegde bedrag aan betalingsverplichting niet meer dan één dag aan gijzeling gerekend. De duur van de gijzeling beloopt ten hoogste drie jaar.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
149.320,94 (honderdnegenenveertigduizend driehonderdtwintig euro en vierennegentig eurocent);
legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 144.320,94 (honderdvierenveertigduizend driehonderdtwintig euro en vierennegentig eurocent);
bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
3 (drie)jaren.
Aldus gewezen door:
mr. B. Stapert, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 1 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het proces-verbaal ‘Witwassen LIVE, [betrokkene] / [medebetrokkene 1] ’ van de regiopolitie Limburg-Zuid, divisie Regionale recherche, Bureau Financiële recherche, onder proces-verbaalnummer 29-11720, gesloten d.d. 21 januari 2011 door verbalisant [verbalisant] , financieel onderzoeker van de regiopolitie Limburg-Zuid (doorgenummerde pagina’s 5497 tot en met 5821). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14 december 2017, ECLl:NL:GHSHE:2017:5709, pagina 11.
3.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [betrokkene] en [medebetrokkene 1] d.d. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [betrokkene] en [medebetrokkene 1] (bijlage 4.5) d.d. 21 januari 2011, pagina 5634.
4.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [betrokkene] en [medebetrokkene 1] d.d. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [betrokkene] en [medebetrokkene 1] (bijlage 4.9) d.d. 21 januari 2011, pagina's 5643 en 5644.
5.Proces-verbaal van bevindingen van in beslaggenomen goederen op het adres: [adres 1] d.d. 10 maart 2010, pagina's 2335 en 2389.
6.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [medebetrokkene 2] en [medebetrokkene 3] d.d. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [medebetrokkene 2] (bijlagen 4 en 4.4) d.d. 20 januari 2011, pagina 4924.
7.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [medebetrokkene 2] en [medebetrokkene 3] d.d. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [medebetrokkene 2] (bijlagen 4 en 4.4) d.d. 20 januari 2011, pagina 4926.
8.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [medebetrokkene 2] en [medebetrokkene 3] d.d. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [medebetrokkene 2] (bijlagen 4 en 4.4) d.d. 20 januari 2011, pagina 4929.
9.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [medebetrokkene 2] en [medebetrokkene 3] d.d. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [medebetrokkene 2] (bijlagen 4 en 4.4) d.d. 20 januari 2011, pagina 4933.
10.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [medebetrokkene 2] en [medebetrokkene 3] d.d. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [medebetrokkene 2] (bijlagen 4 en 4.4) d.d. 20 januari 2011, pagina 4935.
11.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [medebetrokkene 2] en [medebetrokkene 3] d.d. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [medebetrokkene 2] (bijlagen 4 en 4.4) d.d. 20 januari 2011, pagina 4938.
12.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [betrokkene] en [medebetrokkene 1] d.d. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [betrokkene] en [medebetrokkene 1] (bijlage 4.5) d.d. 21 januari 2011, pagina 5634.
13.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [medebetrokkene 2] en [medebetrokkene 3] d.d. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [medebetrokkene 2] (bijlage 4 en 4.4) d.d. 20 januari 2011, pagina 4938.
14.[website 1] in combinatie met [website 2] .
15.Dossierpagina 5627 en 5628.
16.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [betrokkene] en [medebetrokkene 1] d.d. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [betrokkene] en [medebetrokkene 1] (bijlage 4.8) d.d. 21 januari 2011, pagina 5639 en 5640.
17.Proces-verbaal van bevindingen van in beslaggenomen goederen op het adres: [adres 1] d.d. 10 maart 2010, pagina's 2338 en 2515.
18.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [betrokkene] en [medebetrokkene 1] d.d. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [betrokkene] en [medebetrokkene 1] (bijlage 4.8) d.d. 21 januari 2011, pagina 5639 en 5640.
19.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [betrokkene] en [medebetrokkene 1] dd. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [betrokkene] en [medebetrokkene 1] (bijlagen 4 en 4.7) d.d. 21 januari 2011, pagina’s 5619, 5622, 5623, 5637 en 5638 in combinatie met informatiestaat SKDB-persoon [betrokkene] van 13 februari 2018, niet behorende bij het doorgenummerde dossier.
20.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [betrokkene] en [medebetrokkene 1] d.d. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [betrokkene] en [medebetrokkene 1] (bijlagen 4 en 46) d.d. 21 januari 2011, pagina’s 5619 en 5636.
21.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [betrokkene] en [medebetrokkene 1] d.d. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [betrokkene] en [medebetrokkene 1] (bijlage 4 en 4.16) d.d. 21 januari 2011, pagina's 5626, 5786 t/m 58l3.
22.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [betrokkene] en [medebetrokkene 1] d.d. 28 maart 2011, pagina 5808.
23.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [betrokkene] en [medebetrokkene 1] d.d. 28 maart 2011, pagina 5809.
24.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [betrokkene] en [medebetrokkene 1] d.d. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [betrokkene] en [medebetrokkene 1] (bijlage 4 en 4.10) d.d. 21 januari 2011, pagina's 5623, 5645 en 5646.
25.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken d.d. 3 juli 2015. Dit proces-verbaal maakt geen deel uit van het doorgenummerde dossier
26.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken d.d. 27 juli 2015. Dit proces-verbaal maakt geen deel uit van het doorgenummerde dossier.
27.Het bescheid van [bedrijf 10] , pagina's 2294 t/m 2300.
28.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [betrokkene] en [medebetrokkene 1] d.d. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [betrokkene] en [medebetrokkene 1] (bijlage 4 en 4.13) d.d. 21 januari 2011, pagina’s 5655 t/m 5658.
29.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [betrokkene] en [medebetrokkene 1] d.d. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [betrokkene] en [medebetrokkene 1] (bijlagen 4 en 4.15) d.d. 21 januari 2011, pagina’s 5625, 5626 en 5783 t/m 5785.
30.Proces-verbaal van bevindingen van in beslag genomen goederen op het adres: [adres 1] d.d. 10 maart 2010 (bijlage 1), pagina’s 2333 t/m 2336, 2354, 2361, 2364, 2365, 2366, 2368, 2372, 2374, 2375, 2377, 2384, 2385, 2466.