ECLI:NL:GHSHE:2022:2154

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
20-002149-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en oplegging onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens lokaalvredebreuk

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het wederrechtelijk binnendringen in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, waarvoor hij een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week en een maatregel tot beperking van de vrijheid had opgelegd gekregen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, behalve wat betreft de opgelegde straf. Het hof heeft echter geoordeeld dat de bewijsvoering van de eerste rechter niet voldeed aan de eisen van het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft de bewijsvoering in haar geheel vervangen en vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk het lokaal is binnengedrongen, ondanks het opgelegde lokaalverbod door de gemeente.

De verdediging heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken op grond van psychische overmacht, maar het hof heeft dit verweer verworpen. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit en heeft de opgelegde straf herzien. Het hof heeft het vonnis van de eerste rechter vernietigd ten aanzien van de straf en de maatregel, en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één week. Het vonnis is voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002149-20
Uitspraak : 1 juli 2022
TEGENSPRAAK (Sv 279)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 24 september 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-051470-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van ’In een voor de openbare dienst bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en is aan hem een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, bestaande uit een gebiedsverbod voor de duur van 12 maanden subsidiair 4 dagen hechtenis en een locatieverbod voor de duur van 12 maanden subsidiair 4 dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
De verdediging heeft:
  • primair bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken;
  • subsidiair -indien het hof toch tot bewezenverklaring zou komen - bepleit dat de verdachte ter zake daarvan zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld in een situatie van psychische overmacht;
  • meer subsidiair bepleit dat aan de verdachte met toepassing van het bepaalde bij artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft:
  • de bewijsvoering;
  • de opgelegde straf en de strafmotivering;
  • de opgelegde maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht en de daarbij behorende motivering;
  • de door de rechter van toepassing verklaarde wetsartikelen,
onder aanvulling van de hierna opgenomen bewijsoverweging en de overweging betreffende de strafbaarheid van de verdachte.
De bewijsvoering wordt in haar geheel vervangen, aangezien de eerste rechter heeft volstaan met een opgave van bewijsmiddelen maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De bewezenverklaring door de eerste rechter komt uitsluitend te berusten op de hierna volgende bewijsmiddelen en bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I.
De raadsman heeft namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat deze van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte op de ten laste gelegde datum wederrechtelijk het [gebouw] van de [betrokkene gemeente] is binnengedrongen, aangezien het door de [betrokkene gemeente] jegens de verdachte uitgevaardigde lokaalverbod van meet af aan onrechtmatig is geweest omdat de proportionaliteit en de subsidiariteit die aan de basis van een dergelijk verbod moeten liggen door de gemeente niet in acht genomen zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de inhoud van het procesdossier blijkt het volgende.
Aan de verdachte is door de [betrokkene gemeente] bij brief van 3 december 2019 een lokaalverbod opgelegd betreffende de toegang tot een aantal van haar gebouwen, waaronder het [gebouw] aan [adres 2] , voor de periode van 29 november 2019 tot en met 29 november 2020. De verdachte was op de hoogte van dit verbod maar heeft zich op 27 februari 2020 toch begeven in het [gebouw] .
Hiermee staat vast dat de verdachte genoemd [gebouw] , een besloten lokaal als bedoeld in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht, is binnengedrongen terwijl hem een lokaalverbod voor dit gebouw was opgelegd, afgegeven door het orgaan dat daartoe bevoegd was, namelijk de [betrokkene gemeente] .
In een strafrechtelijke procedure kan in beginsel de rechtmatigheid van een dergelijk civielrechtelijk verbod niet worden aangevochten. Indien verdachte van mening is dat dit lokaalverbod onrechtmatig is opgelegd, had het op zijn weg gelegen dit verbod bij de civiele rechter aan te vechten. Bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken van een dergelijke rechtsgang met een voor verdachte succesvolle uitkomst. Aldus moet ervan worden uitgegaan dat te dezen sprake is van een rechtmatig opgelegd lokaalverbod.
Van wederrechtelijk binnentreden is sprake indien dat binnentreden geschiedde tegen de onmiskenbare wil van de rechthebbende. Het aan de verdachte uitgereikte lokaalverbod is een uiting daarvan. Behoudens de omstandigheid dat de geuite wil dusdanig gebrekkig is dat het de verdachte niet kenbaar was dat hij niet welkom was in het betreffende gebouw, waarvan in casu geen sprake is, wordt met het betreden daarvan de delictsomschrijving van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht reeds vervuld.
Op grond daarvan wordt het verweer verworpen.
II.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
III.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de verdachte betoogd dat hij ter zake van het bewezen verklaarde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld in een situatie van psychische overmacht. Daartoe is aangevoerd - zakelijk weergegeven – dat de verdachte heeft gehandeld onder invloed van een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden, en -indien het hof zou oordelen dat de verdachte wel de mogelijkheid had om anders te kunnen handelen - dit door bijzondere omstandigheden ook niet van hem mocht worden gevergd.
De verdachte was immers al jarenlang tevergeefs bezig om op de geëigende manier, dus via bezwaarschriften, klachten, brieven, procedures, in overleg te treden met de gemeente en greep naar het enige middel dat hem resteerde: zich melden bij de gemeente om een menselijk, redelijk en rationeel gesprek aan te gaan, bijna als wanhoopsdaad. Dat alles waren geen disproportionele handelingen waarbij verdachte minder ingrijpende mogelijkheden had kunnen kiezen want die had hij al tientallen malen geprobeerd. In de tussentijd is de verdachte zijn vrouw, kinderen, bedrijf, middelen van bestaan en woning kwijtgeraakt, zodat met recht van bijzondere omstandigheden kan worden gesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Voorop gesteld wordt dat indien een beroep op psychische overmacht is gedaan, de rechter op grond van dat verweer zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Die houden in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Deze drang moet acuut zijn en voor de dader onder omstandigheden exceptioneel en onweerstaanbaar. De omstandigheid dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend, kan onder omstandigheden aan het slagen van het beroep op psychische overmacht in de weg staan. Geen rechtsregel staat er aan in de weg de persoonlijkheid van de verdachte te betrekken bij de beantwoording van de vraag of die verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden aan de ten verwere aangevoerde drang.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte reeds jarenlang is betrokken bij een slepend conflict met de [betrokkene gemeente] , waarbij hij de gemeente onophoudelijk heeft benaderd met mondelinge, telefonische en schriftelijke klachten en ook de gemeente meerdere keren heeft betrokken bij verschillende juridische procedures. Omdat de verdachte bij zijn vele bezoeken aan de diverse gebouwen van de [betrokkene gemeente] naar het oordeel van de gemeente haar gedragsregels binnen die gebouwen herhaaldelijk heeft overtreden, heeft de gemeente in genoemde periode aan de verdachte meerdere keren een zogeheten lokaalverbod opgelegd betreffende de toegang tot een aantal van haar gebouwen. De verdachte heeft vervolgens deze verboden in genoemde periode meermaals genegeerd, ter zake waarvan hij ook een aantal keren door de strafrechter is veroordeeld.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat de keuze van verdachte om geen gevolg te geven aan de onderhavige ontzegging van de toegang tot het [gebouw] is ingegeven door een van buiten komende drang. In ieder geval is niet aannemelijk geworden dat sprake was van zodanige acute en exceptionele omstandigheden dat van een van buiten komende drang kan worden gesproken waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon of behoefde te bieden. Van verdachte mag worden verwacht dat hij zich aan de in het maatschappelijk verkeer geldende regels houdt zoals het respecteren van het recht te bepalen wie een woning, besloten lokaal of erf mag betreden, ook als er sprake is van een juridisch geschil. Van hem kon onder de omstandigheden die uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren komen, naar het oordeel van het hof, dan ook redelijkerwijs worden gevergd dat hij gevolg zou geven aan het aan hem opgelegde lokaalverbod.
Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat het bewezen verklaarde handelen van verdachte hem niet verweten zou kunnen worden. De door de verdediging naar voren gebrachte omstandigheden doen daaraan niet af.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de mate waarin door het bewezen verklaarde het recht van de [betrokkene gemeente] om over de toegang tot een bij haar in gebruik zijnd pand te beslissen is geschonden.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 april 2022, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit meerdere keren ter zake van soortgelijke feiten door de strafrechter is veroordeeld;
  • zijn persoonlijke omstandigheden, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De raadsman heeft toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht bepleit, doch het hof acht het in verband met de ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, niet aangewezen om te bepalen dat aan verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 139 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht en doet in zoverre opnieuw recht.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. B. Stapert en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 1 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.