ECLI:NL:GHSHE:2022:2146

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
20-000063-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake mishandeling, bedreiging, diefstal en wederspannigheid

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor een vijftal feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, mishandeling van zijn moeder, bedreiging, diefstal en wederspannigheid. De rechtbank had de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar opgelegd, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partij was niet-ontvankelijk verklaard en een in beslag genomen mes was verbeurd verklaard.

De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg. De verdediging heeft verweren gevoerd met betrekking tot de feiten en de opgelegde straf. Het hof heeft het beroep van de verdachte in een aantal opzichten gegrond verklaard en is tot een andere bewezenverklaring gekomen dan de rechtbank. Het hof sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling, maar achtte de andere feiten wel bewezen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan huiselijk geweld, waarbij hij zowel zijn broer als zijn moeder heeft mishandeld. Daarnaast heeft hij zijn broer met de dood bedreigd en zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal en verzet tegen een ambtenaar. Het hof heeft de strafmaat aangepast en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens is het in beslag genomen mes verbeurd verklaard en is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 300,00 voor immateriële schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000063-21
Uitspraak : 25 januari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 31 december 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-171186-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep veroordeeld ter zake van een vijftal feiten, te weten feit een poging tot zware mishandeling (1 primair), mishandeling van zijn moeder (feit 2), bedreiging (feit 3), diefstal (feit 4) en wederspannigheid terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, meermalen gepleegd (feit 5). De verdachte is daarvoor veroordeeld tot een voorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar, met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld, met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partij is in de vordering niet-ontvankelijk verklaard en het inbeslaggenomen mes is verbeurd verklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft verweren gevoerd betreffende de feiten 1, 2 en 3, de opgelegde straf, het beslag en de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 juni 2020 te Middelburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde 1] (die op dat moment boven aan een trap stond, althans zich dichtbij een trap bevond), van een/die trap heeft geduwd/geslagen, althans een (harde) duw en/of klap heeft gegeven, als gevolg waarvan die [benadeelde 1] van een/die trap naar beneden is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 29 juni 2020 te Middelburg (zijn broer) [benadeelde 1] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] (die op dat moment boven aan een trap stond, althans zich dichtbij een trap bevond), van een/die trap te duwen/slaan, althans een (harde) duw en/of klap te geven, als gevolg waarvan die [benadeelde 1] van een/die trap naar beneden is gevallen;
2.
hij op of omstreeks 29 juni 2020 te Middelburg zijn moeder, [benadeelde 2] , heeft mishandeld door (met kracht) tegen de borst en/of het bovenlichaam, althans het lichaam, te duwen en/of te slaan en/of te stompen, waardoor die voornoemde [benadeelde 2] (vervolgens) ten val is gekomen;
3.
hij op of omstreeks 16 juni 2020 te Middelburg [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 1] (hierbij) dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak je dood, ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of door (even later) met een mes in de hand naar die [benadeelde 1] toe te gaan en/of (daarbij) meermalen, althans eenmaal te roepen dat hij die [benadeelde 1] dood wilde maken en/of wilde vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 11 april 2019 te Middelburg vier (groot)verpakkingen biefstuk en/of vier verpakkingen ossenhaas en/of twee verpakkingen entrecote en/of twee (klein)verpakkingen biefstuk, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op of omstreeks 11 april 2019 te Middelburg, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen meerdere, althans een ambtena(a)r(en), te weten [hoofdagent 1] en/of [hoofdagent 2] en/of [hoofdagent 3] (allen hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten de aanhouding van hem, verdachte, ter zake een onherroepelijk vonnis, door zich los te trekken en/of (een van) bovengenoemde ambtena(a)r(en) op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te stoten en/of zich in tegengestelde richting te bewegen dan waarin die bovengenoemde ambtena(a)r(en) hem, verdachte trachtte(n) te bewegen, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gekneusde vinger bij (één van) bovengenoemde ambtena(a)r(en) ( [hoofdagent 1] ) ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Onder 1 primair is ten laste gelegd dat verdachte heeft geprobeerd [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door deze van een trap naar beneden te duwen en/of te slaan.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte ruzie had met zijn broer. Tijdens die ruzie, die plaatsvond op de overloop van de woning, heeft verdachte zijn broer geduwd en geslagen. In zowel zijn aangifte als in het nader verhoor verklaart de broer dat hij als gevolg van de duw zijn evenwicht verloor en van de trap af viel. Vaststaat dat aldus dat de broer van de verdachte van de trap is gevallen.
Niet is gebleken dat het opzet van de verdachte er op was gericht om zijn broer van de trap te duwen. Op basis van het dossier is bovendien onduidelijk waar de verdachte en zijn broer zich bevonden toen de verdachte de duw gaf en of dat dichtbij het trapgat was. Bij gebrek aan wetenschap daarvan is het hof van oordeel dat met het bewijs dat de verdachte zijn broer een duw heeft gegeven niet is komen vast te staan dat verdachte bewust, dat wil zeggen willens en wetens, de aanmerkelijk kans dat zijn broer van de trap af zou vallen en hierdoor zwaar gewond zou kunnen raken ook heeft aanvaard.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 29 juni 2020 te Middelburg zijn broer [benadeelde 1] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] te duwen, als gevolg waarvan die [benadeelde 1] van een trap naar beneden is gevallen;
2.
hij op 29 juni 2020 te Middelburg zijn moeder, [benadeelde 2] , heeft mishandeld door met kracht tegen het lichaam te duwen en/of te slaan en/of te stompen, waardoor die voornoemde [benadeelde 2] (vervolgens) ten val is gekomen;
3.
hij op 16 juni 2020 te Middelburg [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak je dood, ik maak je kapot", en door (even later) met een mes in de hand (daarbij) meermalen, te roepen dat hij die [benadeelde 1] dood wilde maken en/of wilde vermoorden";
4.
hij op 11 april 2019 te Middelburg vier (groot)verpakkingen biefstuk en vier verpakkingen ossenhaas en twee verpakkingen entrecote en twee (klein)verpakkingen biefstuk toebehorende aan winkelbedrijf [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op 11 april 2019 te Middelburg, zich met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, te weten [hoofdagent 1] (hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten de aanhouding van hem, verdachte, ter zake een onherroepelijk vonnis, door zich in tegengestelde richting te bewegen dan waarin die bovengenoemde ambtenaar hem, verdachte trachtte te bewegen, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gekneusde vinger bij bovengenoemde ambtenaar [hoofdagent 1] ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Standpunten verdediging
Feit 1 subsidiair en feit 2
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 nu aangever [benadeelde 1] op essentiële punten wisselende verklaringen heeft afgelegd (feit 1 subsidiair) dan wel dat zijn verklaring niet strookt met de verklaring die aangever [benadeelde 2] (feit 2) heeft afgelegd. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging een alternatief scenario geschetst, namelijk dat zijn moeder niet ten val is gekomen door een duw van verdachte maar doordat zij over een gordijn is gestruikeld. Verder zou haar aangifte onbetrouwbaar zijn doordat deze door vertaling van haar nichtje en niet middels vertaling door een beëdigd vertaler tot stand is gekomen.
Het hof verwerpt beide tot vrijspraak strekkende verweren.
Hoewel de aangifte van [benadeelde 1] ten aanzien van feit 1 niet geheel eensluidend is met zijn nadere verhoor, stemmen beide verklaringen wel in de kern overeen, namelijk dat hij door verdachte is geduwd, als gevolg waarvan hij van een trap is gevallen. Bovendien onderschrijft moeder in haar aangifte dat haar zoon door de verdachte van de trap werd geduwd of geslagen. In haar nadere verhoor verklaart moeder dat haar zoon werd geduwd en dat ze aan het vechten waren, maar niet weet of de verdachte hem met opzet naar beneden heeft geduwd. Deze verschillen zijn niet dusdanig anders of tegenstrijdig dat de verklaringen daardoor niet meer betrouwbaar zijn.
Ten aanzien van feit 2 stemt de verklaring van [benadeelde 1] overeen met de verklaring van aangeefster [benadeelde 2] dat zij door verdachte werd geslagen en ten gevolge daarvan is gevallen. Voor het scenario dat aangeefster [benadeelde 2] niet door een klap van verdachte ten val is gekomen maar doordat zij over een gordijn is gestruikeld, is in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden. Dit door de verdediging geschetste alternatieve scenario wordt dan ook als onwaarschijnlijk door het hof terzijde geschoven. Ten slotte overweegt het hof dat aan de betrouwbaarheid van de aangifte niet afdoet dat deze door haar nichtje is vertaald, nu haar nadere verhoor in hoofdlijnen overeenkomt met de aangifte en ook voor het overige niet is gebleken van feiten en of omstandigheden die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid daarvan.
Het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde is bewezen en het andersluidende standpunt van de verdediging wordt aldus verworpen.
Feit 3
De verdediging heeft vrijspraak ten aanzien van feit 3 bepleit voor zover daarin is ten laste gelegd dat verdachte met een mes in de hand naar die [benadeelde 1] is toe gegaan. Volgens de verdediging heeft verdachte bij deze ten laste gelegde bedreiging geen mes in zijn handen gehad. De andersluidende verklaring van aangever daarover is onbetrouwbaar.
Het hof verwerpt het standpunt van de verdediging nu niet alleen aangever [benadeelde 1] over de bedreiging met het mes heeft verklaard maar ook [benadeelde 2] en deze laatste bovendien een nadere omschrijving van dat mes heeft gegeven (lang mes met rood/wit heft) en op haar aanwijzingen verbalisant [naam verbalisant] het mes in de slaapkamer van verdachte achter een kastje heeft aangetroffen. Bovendien heeft verdachte, blijkens het proces-verbaal van bevindingen, tegen verbalisanten [naam verbalisant] en [naam verbalisant] gezegd dat hij ruzie met zijn broer had gehad en dat dat een beetje uit de hand was gelopen. Hij had niet met het mes lopen zwaaien, maar hij had wel een mes in zijn hand gehad toen ze ruzie hadden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:

Mishandeling.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

Mishandeling, begaan tegen zijn moeder.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:

Diefstal.

Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
Wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft aan verdachte ter zake het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde een voorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden opgelegd. De advocaat-generaal heeft zich achter dit oordeel geschaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd gelijk aan de duur in voorarrest doorgebracht eventueel aangevuld met een voorwaardelijke straf.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan huiselijk geweld en zowel zijn broer, [benadeelde 1] als zijn moeder, [benadeelde 2] mishandeld. Tijdens een eerdere ruzie heeft verdachte zijn broer met de dood bedreigd. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal en zich verzet tegen een ambtenaar bij zijn aanhouding, die als gevolg daarvan gewond is geraakt.
Het hof is tot een andere bewezenverklaring gekomen dan de rechtbank en van datgene waarvan de advocaat-generaal bij zijn vordering is uitgegaan en komt daarmee ook tot een andere strafoplegging. Daarbij heeft het hof het volgende mede in aanmerking genomen.
Het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 2 november 2020 is omvangrijk (15 pagina’s) en kent veel veroordelingen ter zake vermogensdelicten. Veroordelingen ter zake mishandeling of bedreiging komen daarop niet voor.
Volgens verdachte is hij na de ten laste gelegde feiten een nieuwe, positieve weg ingeslagen, is hij op dit moment fulltime mantelzorger voor zijn moeder, waar hij ook inwoont, en heeft hij een uitkering. Bevestiging voor deze nieuwe weg kan worden gevonden in het uittreksel justitiële documentatie waarin na de onderhavige feiten, geen nieuwe verdenkingen of veroordelingen zijn opgenomen.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat voor oplegging van een ISD-maatregel, ook in voorwaardelijke vorm, op dit moment onvoldoende grond aanwezig is. Het daartoe strekkende reclasseringsadvies van 7 september 2020 is daartoe te gedateerd. Ook voor het overige is niet gebleken van de noodzaak een dergelijke maatregel al dan niet in voorwaardelijke vorm op te leggen.
De ernst van de feiten rechtvaardigen wel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof volstaat voor wat betreft de duur daarvan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd door verdachte in voorarrest doorgebracht.
Beslag
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 3 bewezenverklaarde is begaan. Daarmee gaat het hof voorbij aan het verzoek van de verdediging tot teruggave van het voorwerp nu het hof - anders dan het standpunt van de verdediging - tot een bewezenverklaring is gekomen van feit 3.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [hoofdagent 1]
De benadeelde partij [hoofdagent 1] heeft zich ter zake het onder feit 5 ten laste gelegde in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00 en omvat immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [hoofdagent 1] als gevolg van het onder feit 5 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof gaat voorbij aan het, tevens in eerste aanleg, naar voren gebrachte standpunt van de verdediging dat bij de vaststelling van de hoogte van de vordering, de eigen schuld van de benadeelde partij verdisconteerd dient te worden, nu van die eigen schuld niet is gebleken.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte onder feit 5 rechtstreeks schade aan het slachtoffer [hoofdagent 1] is toegebracht tot een bedrag van € 300,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 57, 181, 285, 300, 304 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
177 (honderdzevenenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een mes (G2205965).
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [hoofdagent 1] ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2019.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [hoofdagent 1] , ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2019.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 25 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.