ECLI:NL:GHSHE:2022:2135

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
200.300.926_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling op grond van artikel 1:265g lid 1 Burgerlijk Wetboek

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 augustus 2021. De moeder verzoekt om wijziging van de zorgregeling voor haar minderjarige dochter, geboren in 2013, die momenteel bij de vader verblijft. De moeder stelt dat de huidige regeling onoverzichtelijk en onprettig is voor de minderjarige, en zij pleit voor een co-ouderschapsregeling waarbij de minderjarige evenveel tijd bij beide ouders doorbrengt. De vader en de Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI) verzetten zich tegen deze wijziging en wijzen op de zorgen over het gedrag van de minderjarige en de noodzaak van stabiliteit in haar leven.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, inclusief de eerdere beslissingen van de rechtbank en de aanbevelingen van de GI. Het hof heeft vastgesteld dat er een intentie is om naar een co-ouderschapsregeling toe te werken, maar dat er nog geen concrete afspraken zijn gemaakt. Het hof heeft besloten om de beslissing over de zorgregeling aan te houden en heeft een opbouw naar een co-ouderschapsregeling vastgesteld, die ingaat na de zomervakantie van 2022. De ouders moeten zich inspannen om deze regeling te laten ingaan, waarbij de zorg voor de minderjarige voorop staat. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de nieuwe regeling is vastgesteld, waarbij de zorg- en opvoedingstaken vanaf 5 september 2022 worden uitgebreid en opgebouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 juni 2022
Zaaknummer : 200.300.926/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/387689 / JE RK 21-1469
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M.G. van Nuenen-Meulesteen,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda van 4 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 oktober 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat [minderjarige] de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijft, waarbij de wissel plaats zal vinden op vrijdag van en naar school, dan wel een andere verdeling van de zorgdagen vast te stellen, waarbij [minderjarige] evenveel tijd bij moeder als bij vader doorbrengt.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 november 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 juli 2021;
- een V-formulier met producties van de advocaat van de moeder d.d. 4 januari 2022;
- het e-mailbericht met bijlagen (de door het hof opgevraagde stukken) van de advocaat van de moeder d.d. 7 januari 2022.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2022, gelijktijdig met de mondelinge behandeling in de zaak met nummer 200.303.502/01 (betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing). Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Nuenen-Meulesteen;
- de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt dat de beslissing over de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling) wordt aangehouden tot pro forma 30 maart 2022. Daarbij heeft het hof aan de ouders en de GI verzocht voor 30 maart 2022 aan het hof te berichten hoe de zaak is opgepakt.
2.6.
Nadien zijn bij het hof ingekomen:
- een V-formulier met een brief van de advocaat van de moeder d.d. 12 januari 2022;
- een V-formulier met een brief van de advocaat van de moeder d.d. 20 maart 2022.
2.7.
Het hof heeft na het verstrijken van de pro forma datum, op 7 april 2022, de vader en de GI in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen te reageren op de brief van de moeder d.d. 20 maart 2022. Vervolgens zijn bij het hof ingekomen:
- een brief van mr. H. van der Sluis-Westerlaan d.d. 11 april 2022, waarin zij bericht dat zij in deze zaak niet voor de vader optreedt en de brief van de advocaat van de moeder d.d. 20 maart 2022 aan de vader heeft doorgeleid;
- een V-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 9 mei 2022;
- een V-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 31 mei 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Die relatie is in oktober 2016 beëindigd. Uit de relatie van de ouders is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders. Na het uiteengaan van de ouders heeft [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de moeder. [minderjarige] verblijft sinds 20 januari 2021 feitelijk bij de vader.
3.2.
Bij beschikking van 21 april 2020 heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 21 april 2021. Het hof heeft ambtshalve kennisgenomen van de inhoud van het gezagsregister, waaruit blijkt dat de ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd tot 21 april 2023.
3.3.
Bij beschikking van 16 juni 2021 heeft de rechtbank een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de (gezagsdragende) vader tot 16 oktober 2021. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader is daarna bij beschikking van 13 oktober 2021 verlengd tot 16 november 2021 en vervolgens bij beschikking van 15 november 2021 verlengd tot 21 april 2022. Laatstgenoemde beschikking heeft het hof bij beschikking van 24 februari 2022 bekrachtigd.
Het hof heeft geen informatie ontvangen over verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, maar uit de door de moeder toegezonden stukken is af te leiden dat de situatie van [minderjarige] ongewijzigd is.
3.4.
Bij beschikking van 17 juli 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat [minderjarige] en de vader in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- eenmaal per twee weken van zaterdag 9.30 uur tot maandagochtend, waarbij de vader [minderjarige] naar school brengt;
- eenmaal per twee weken op woensdag uit school tot 18.00 uur, waarbij [minderjarige] bij de vader eet;
- gedurende de helft van de vakanties en bijzondere dagen, nader in onderling overleg door de ouders te regelen.
De omvang van het geschil
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 4 augustus 2021 heeft de rechtbank bepaald dat de moeder en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig – totdat anders zal zijn bepaald – gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar volgens de volgende regeling:
- iedere woensdag na school wordt [minderjarige] opgehaald door de moeder (vanaf 8 september 2021). De moeder brengt [minderjarige] op donderdagochtend weer naar school;
- eenmaal per twee weken verblijft [minderjarige] een weekend bij de moeder (vanaf 11 september 2021). De vader brengt [minderjarige] op zaterdagochtend om 10.00 uur naar de moeder toe. De moeder brengt [minderjarige] op maandagochtend weer naar school.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Sinds het feitelijke verblijf van [minderjarige] bij de vader (per januari 2021) is [minderjarige] enkele dagen per week – vergelijkbaar met een co-ouderschapsregeling – bij de moeder verbleven. In de zomervakantie 2021 is [minderjarige] drie aaneengesloten weken bij de moeder verbleven. Sinds die zomervakantie geldt de bestreden zorgregeling. Die regeling is voor [minderjarige] zeer onoverzichtelijk en wordt als onprettig ervaren. Zij was de laatste maanden gewend om net zoveel tijd bij de vader als bij de moeder door te brengen. De zorgregeling zorgt ervoor dat [minderjarige] aanzienlijk minder tijd met de moeder doorbrengt. [minderjarige] is bij aanvang van de regeling in de weerstand gegaan en zij is op 7 september 2021 weggelopen bij de vader naar de moeder. Zij is daarna naar de vader teruggegaan. Over [minderjarige] is veel (juridische) strijd tussen de ouders, waardoor zij klem zit. De ouders hebben zich ingezet om [minderjarige] uit de strijd te halen en zij hebben het traject Kinderen uit de Knel (KUK) bij [instantie] doorlopen. In het behandelverslag daarvan staat als advies een 50-50 verdeling. De moeder wenst daarbij aan te sluiten door middel van een zorgverdeling om de week of enkele vaste doordeweekse dagen. Een co-ouderschapsregeling past ook beter bij het werk- en privéleven van de vader. De vader werkt fulltime en hij heeft een partner in [plaats] waar hij regelmatig verblijft. De moeder is fulltime beschikbaar voor [minderjarige] . Er moet op ingezet worden dat de ouders vanuit een 50-50 verdeling een brug kunnen bouwen.
3.8.
De moeder voert in de stukken die na de mondelinge behandeling zijn ingekomen, samengevat, het volgende aan.
Sinds de mondelinge behandeling van 10 januari 2022 hebben er slechts twee gesprekken tussen ouders en de GI plaatsgevonden. De zorgregeling wordt niet in onderling overleg uitgebreid. De vader geeft daarvoor geen toestemming, behoudens voor de verdeling van de zomervakantie bij helfte, en de GI onderneemt geen verdere actie. De voorwaarden die de GI stelt om over te stappen op een co-ouderschapsregeling zijn dat [minderjarige] onbelast contact met de ouders heeft, dat de communicatie tussen de ouders is verbeterd en dat de speltherapie voor [minderjarige] is opgestart. Aan deze voorwaarden wordt voldaan, zodat nu concreet op co-ouderschap moet worden ingezet. Indien het hof van mening is dat co-ouderschap nog te vroeg is, wenst de moeder, subsidiair, tot uitbreiding van de zorgregeling te komen op de wijze zoals in haar brief van 18 maart 2022 staat weergegeven.
3.9.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De procedure is gestart in het belang van [minderjarige] . Er is voor een beperking van de zorgregeling gekozen omdat de zorgen over het gedrag van [minderjarige] toenamen. Deze zorgen zijn nog aanwezig. [minderjarige] zit klem. Zij vertelt bij de moeder wat anders dan bij de vader. Wat ook opvalt is dat zij in contact met de moeder onvolledige en onjuiste informatie deelt over gesprekken die zij met de GI heeft gehad. Er wordt (onbewust en mogelijk onbedoeld) van [minderjarige] veel gevraagd waardoor zij onvolledige informatie geeft. Daarnaast is het verzoek voortgekomen uit de omstandigheid dat de ouders er zelf niet in slagen om afspraken over de invulling van de zorgregeling te maken. De GI heeft steeds een knoop moeten doorhakken bij het maken van deze afspraken.
In de basis is het nog steeds de bedoeling om naar een 50-50 regeling te gaan, maar dat kan pas als beide ouders toestemming geven aan [minderjarige] dat zij bij beide ouders mag zijn en er sprake is van een stabiele basis. Voor [minderjarige] moet speltherapie ingezet worden en de ouders moeten aan de slag met de gestelde doelen, maar het is nog niet gelukt om een gezamenlijk overleg te plannen met de ouders. Doordat randzaken (onder andere de gerechtelijke procedure en klachtprocedure die lopen), ‘brandjes blussen’ en de onderlinge afstemming veel vragen, is het nog niet mogelijk geweest om het proces dat nodig is te volgen.
3.10.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Vijf jaar lang is de situatie andersom geweest. De vader wilde co-ouderschap, maar dat kwam niet tot stand. Op termijn is een 50-50 verdeling het beste voor [minderjarige] , maar dat is nu nog niet mogelijk. Op het moment dat [minderjarige] langer bij de moeder verblijft, zoals tijdens vakanties, vertoont de moeder claimend gedrag richting [minderjarige] . [minderjarige] moet bijvoorbeeld zeggen dat de vader boos op haar is geweest of dat hij heeft geslagen. Er wordt zoveel druk uitgeoefend op [minderjarige] dat zij bij de vader is weggelopen naar de moeder.
3.11.
De raad adviseert tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende.
Tussen de ouders zal een basis gecreëerd moeten worden. De ouders moeten kunnen overleggen en er moet onderling vertrouwen ontstaan. Pas dan zal er rust in de opvoeding van [minderjarige] ontstaan en zal het klachtgedrag van [minderjarige] afnemen.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:265g lid 1 Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.12.2.
Op grond van de processtukken, het verhandelde ter zitting en de nadien ingekomen stukken is het hof het volgende gebleken.
De ouders hebben met [minderjarige] in de periode van februari 2021 tot juni 2021 deelgenomen aan het groepsprogramma Kinderen uit de Knel. Na afloop is in een evaluatiegesprek met de ouders en de GI gesproken over wat dit heeft opgeleverd, wat nog nodig is en wat de ouders kan helpen de benodigde brug van vertrouwen voor [minderjarige] te gaan bouwen. In het behandelverslag d.d. 28 juli 2021 staat dat de volgende afspraken zijn gemaakt. De GI richt zich op het maken van afspraken over de zorgregeling en praktische zaken om een rustige, meer duidelijke situatie te faciliteren. Het doel met betrekking tot de zorgregeling is dat [minderjarige] de helft van de tijd bij de vader en de helft van de tijd bij de moeder verblijft met zo min mogelijk wisselmomenten. Voor [minderjarige] is een vervolg met een speltherapeut voorgesteld. De moeder vervolgt het KUK-traject bij een orthopedagoog en de vader wil gebruik maken van enkele afsluitende gesprekken binnen KUK.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bleek dat de ouders en de GI nog niet tot een uitwerking van de gemaakte afspraken zijn gekomen, terwijl door alle betrokkenen (op termijn) een co-ouderschapsregeling wordt nagestreefd. Gelet hierop heeft het hof besloten om de beslissing over de zorgregeling aan te houden met het doel dat de ouders en de GI verder aan de slag gaan.
Uit de berichtgeving die het hof na de mondelinge behandeling van de moeder heeft ontvangen, komt naar voren dat tussen de ouders en de GI twee gesprekken in februari 2022 hebben plaatsgevonden en dat [minderjarige] inmiddels is aangemeld voor speltherapie. De ouders hebben afspraken gemaakt over een 50-50 verdeling tijdens de zomervakantie 2022, maar er is nog geen uitbreiding van de zorgregeling tot stand gekomen. De moeder wenst thans duidelijkheid over de zorgregeling en verzoekt om (een opbouw naar) een co-ouderschapsregeling. De GI en de vader hebben, ondanks dat zij na het verstrijken van de pro forma datum daartoe nogmaals in de gelegenheid zijn gesteld, niet gereageerd op de berichtgeving en het voorstel van de moeder aan het hof.
3.12.3.
Gezien het in het kader van het KUK-traject geformuleerde doel dat [minderjarige] de helft van de tijd bij de vader en de helft van de tijd bij de moeder verblijft, alsmede de intenties die tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep door de ouders en de GI zijn uitgesproken om toe te werken naar een co-ouderschapsregeling, de ouders met de GI werken aan de gestelde doelen en zij voor de zomervakantie 2022 een 50-50 verdeling zijn overeengekomen, ziet het hof geen strijd met de belangen van [minderjarige] om een opbouw naar een co-ouderschapsregeling te bepalen.
Als opbouw naar die regeling zal het hof vanaf de zomervakantie 2022 (met ingang van 5 september 2022) een uitbreiding van de zorgregeling bepalen conform het stappenplan dat de moeder in haar brief van 18 maart 2022 aan het hof heeft voorgesteld en die – ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld – niet door de GI en de vader is weersproken noch op enigerlei andere wijze bezwaren van welke aard dan ook tegen in zijn gebracht. Dit betreft een opbouw gedurende twee maanden, zodanig dat na de herfstvakantie (die eindigt op 30 oktober 2022) zal worden overgegaan op een co-ouderschapsregeling waarbij [minderjarige] de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijft, met het wisselmoment op vrijdag. De afspraak die de ouders en de GI gemaakt hebben ten aanzien van de zomervakantie 2022 zal het hof ook in het dictum opnemen.
Concreet betekent het voorgaande dat tijdens de zomervakantie 2022 de 50-50 verdeling geldt die tussen de ouders is overeengekomen en dat de zorgregeling met ingang van 5 september 2022 wordt uitgebreid en opgebouwd als volgt:
Maand 1 (vanaf 5 september 2022)
week 1
week 2
maandag
moeder/vader na school
vader
dinsdag
vader
vader/na school moeder
woensdag
vader/na school moeder
moeder
donderdag
moeder
moeder/na school vader
vrijdag
moeder/na school vader
vader
zaterdag
vader
vader/10 uur moeder
zondag
vader
moeder
Maand 2 (vanaf 3 oktober 2022)
week 1
week 2
maandag
moeder/vader na school
vader
dinsdag
vader
vader
woensdag
vader/na school moeder
vader/na school moeder
donderdag
moeder/na school vader
moeder
vrijdag
vader
moeder
zaterdag
vader
moeder
zondag
vader
moeder
Maand 3 en verder (vanaf 31 oktober 2022)
week 1
week 2
maandag
vader
moeder
dinsdag
vader
moeder
woensdag
vader
moeder
donderdag
vader
moeder
vrijdag
vader/na school moeder
moeder/na school vader
zaterdag
moeder
vader
zondag
moeder
vader
Dit betekent dat [minderjarige] met ingang van 31 oktober 2022 de helft van de tijd bij ieder van de ouders verblijft (co-ouderschap).
3.12.4.
Het hof gaat ervan uit dat alle partijen zich ten volle zullen inzetten om in het belang van [minderjarige] deze regeling te laten ingaan.
3.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking, voor zover het de zorgregeling vanaf de zomervakantie 2022 betreft, zal vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
verstaat dat ten aanzien van de zorgregeling voor [minderjarige] de zomervakantie van 2022 bij helfte verdeeld wordt tussen de ouders;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda van 4 augustus 2021, voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vanaf het einde van de zomervakantie 2022 (met ingang van 5 september 2022) betreft,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , vanaf het einde van de zomervakantie 2022 (met ingang van 5 september 2022) wordt opgebouwd en uitgebreid op de wijze zoals onder overweging 3.12.3. van deze beschikking staat weergegeven en dat met ingang van 31 oktober 2022 [minderjarige] bij ieder van de ouders verblijft conform het schema zoals weergegeven vanaf maand 3 en verder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking tot 5 september 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, E.M.C. Dumoulin en H.M.A.W. Erven en is op 30 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.