ECLI:NL:GHSHE:2022:2120

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
20-004025-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake vals paspoort

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1985, was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van 11 december 2019, waarin hij was veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vals of vervalst paspoort. Het hof heeft het beroep van de verdachte behandeld en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis had gevorderd, en de pleitnota van de verdediging, die vrijspraak bepleitte.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2016 tot en met 28 juli 2017 een Irakees paspoort op naam van de verdachte heeft verworven, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals of vervalst was. De verdachte had het paspoort verkregen via een kennis en had niet de officiële weg gevolgd om het document aan te vragen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet had aangetoond dat hij niet wist dat het paspoort vervalst was, en dat hij de verantwoordelijkheid had om het document te laten controleren door een officiële autoriteit.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes dagen. Tevens heeft het hof vastgesteld dat de redelijke termijn in deze zaak was overschreden, maar heeft besloten geen strafvermindering toe te passen. De beslissing is gegrond op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-004025-19
Uitspraak : 19 januari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Middelburg, van 11 december 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-705054-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats/land] op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem primair en subsidiair tenlastegelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 28 juli 2017 te Arnemuiden, gemeente Middelburg, in elk geval in Nederland, en/of in Hongarije een reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een paspoort op naam van verdachte, waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was, voorhanden heeft gehad, dan wel opzettelijk gebruik heeft gemaakt van dat paspoort;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 28 juli 2017 te Arnemuiden, gemeente Middelburg, in elk geval in Nederland, een goed te weten een paspoort heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit paspoort wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 28 juli 2017 te Arnemuiden, in elk geval in Nederland, een reisdocument, te weten een Irakees paspoort (met nummer [paspoortnummer ] ) op naam van verdachte, waarvan hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep namens de verdachte vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde, omdat de verdachte niet wist noch redelijkerwijs moest vermoeden dat het paspoort vals of vervalst was. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de aanvraag van een Irakees paspoort niet altijd via officiële instanties verloopt. De verdachte heeft destijds op een in Irak gebruikelijke wijze een paspoort verkregen. Met dit paspoort heeft hij ook enige tijd zonder problemen gereisd. Voorts heeft de raadsman onder verwijzing naar de getuigenverklaring van de Hongaarse grenswachter, afgelegd ten overstaan van de raadsheer-commissaris, bepleit dat ook hieruit niet kan worden afgeleid dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat het paspoort vervalst was, nu deze getuige heeft verklaard dat het voor een leek niet zichtbaar was dat het document vervalst was.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op 23 juli 2017 is de verdachte als bestuurder van een personenauto gecontroleerd in Hongarije nabij de grens tussen Hongarije en Servië. De verdachte heeft zich toen gelegitimeerd met een Iraaks paspoort met nummer [paspoortnummer ] . Na controle van het paspoort door de Hongaarse autoriteiten, bleek het paspoort gesignaleerd te staan in het Interpol-FINDsysteem vanwege verlies en/of diefstal. Deze signalering was door de Republiek Irak in het systeem gezet. Het paspoort van de verdachte is vervolgens onderzocht door de afdeling Overheidszaken van het Bureau Grenspolitie Szeged. Geconcludeerd werd dat het zeer waarschijnlijk is dat het Iraaks paspoort weliswaar authentiek is, maar dat de pagina met de gegevens is vervalst. Op de oorspronkelijke pagina met de gegevens heeft men waarschijnlijk een kwalitatief goede pagina met andere gegevens geplaatst welke pagina niet door de hiervoor bevoegde autoriteit was ingevuld.
Een fotokopie van het Irakees paspoort met nummer [paspoortnummer ] op naam van de verdachte, is tevens onderzocht door brigadier [brigadier] , deskundige A Documentonderzoek werkzaam bij het team Forensische opsporing (bureau Identiteits- & Documentfraude). Op grond van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de op de fotokopie weergegeven houderpagina van het paspoort van Irak een vals dan wel vervalst document betreft. Een van de kenmerken van valsheid dat uit onderzoek is gebleken, is dat de op de fotokopie weergegeven houderpagina van het paspoort voorzien is van een invulling, die afwijkt van de wijze waarop een paspoort van Irak wordt voorzien van persoons-en afgiftegegevens.
De verdachte heeft in zijn verhoor op 3 augustus 2017 bij de politie verklaard dat hij in 2016 een Iraaks paspoort heeft aangevraagd. Om dit te bewerkstelligen heeft de verdachte via een kennis, ene [betrokkene] , een foto van zijn oude paspoort en een geldbedrag van € 2.500 euro betaald voor een nieuw Iraaks paspoort. [betrokkene] was een persoon die hij vertrouwde. De verdachte denkt dat [betrokkene] het paspoort via via heeft laten maken. Tijdens zijn verhoor op 7 augustus 2017 bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij voor het paspoort 1.700,- dollar heeft betaald. [betrokkene] heeft later het paspoort bij de verdachte in Nederland afgegeven. De verdachte heeft verklaard niet te hebben geweten dat het om een vervalst paspoort ging.
Ter terechtzitting in eerste aanleg op 11 december 2019 heeft de verdachte verklaard dat hij aanvankelijk via de Iraakse ambassade een paspoort heeft aangevraagd, maar dat hij dit niet kreeg omdat hij niet in bezit was van een geboorteakte.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij van tevoren bij [betrokkene] navraag heeft gedaan hoe hij het paspoort ging regelen en bij wie. [betrokkene] had gezegd dat hij het paspoort ging controleren bij het vliegveld in Sulaymaniyah te Irak. Voorts heeft de verdachte verklaard dat het bedrag van 1.700,- dollar bedoeld was om een paspoort te regelen en dat de kosten voor een paspoort ongeveer 1.000,- dollar zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat, ofschoon de aanvraagprocedure voor een paspoort niet overal ter wereld hetzelfde verloopt, er van uit dient te worden gegaan dat een geldig reisdocument als een paspoort uitsluitend bij de tot uitgifte daarvan bevoegde autoriteiten kan worden verkregen en dat een officiële instantie, die belast is met het verstrekken van officiële documenten, geen valse of vervalste reisdocumenten uitgeeft aan personen.
Als uitgangspunt heeft voorts te gelden dat een paspoort door de (ouders van de) toekomstige houder zelf bij de bevoegde autoriteiten dient te worden aangevraagd en afgehaald.
De verdachte heeft tegen betaling van een groot geldbedrag, te weten 1.700,- dollar, zonder gebruik te maken van een geboorteakte – zulks hoewel een geldige geboorteakte bij de officiële Irakese autoriteiten naar verdachtes eigen zeggen wel noodzakelijk is om voor een paspoort in aanmerking te komen – via een kennis, ene [betrokkene] , die niet werkzaam is bij of geen banden heeft met de autoriteiten die daartoe bevoegd zijn, aan de hand van een foto van zijn oude paspoort en voornoemd geldbedrag, vanuit Nederland in Irak via via een paspoort aangevraagd en dit in Nederland in ontvangst genomen.
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte het Iraakse paspoort niet heeft verkregen via de officiële weg. Naar oordeel van het hof wijkt de wijze waarop de verdachte een officieel document heeft verkregen daarmee in hoge mate af van de gebruikelijke gang van zaken om een officieel document aan te vragen bij de bevoegde officiële instanties.
Onder de geschetste omstandigheden heeft de verdachte een reisdocument voorhanden gekregen en gehouden waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals of vervalst was. Dat de verdachte, volgens eigen zeggen, van tevoren bij [betrokkene] navraag heeft gedaan over de wijze van verkrijging en dat [betrokkene] had gezegd het paspoort ter controle te hebben voorgelegd, laat onverlet dat het alsdan de eigen verantwoordelijkheid van de verdachte is om nadien het paspoort te laten controleren door een officiële autoriteit, zoals een ambassade, hetgeen de verdachte heeft nagelaten.
Dat het voor een leek niet zichtbaar was dat het document vals of vervalst was, doet aan het voorgaande niet af. Dat de verdachte eerder gedurende een zekere periode zonder problemen met het paspoort heeft kunnen reizen, naar hij heeft gesteld, maakt dit evenmin anders.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
een reisdocument voorhanden hebben, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een vals c.q. vervalst paspoort voorhanden gehad. Aldus heeft hij het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer wordt gesteld in de authenticiteit van reisdocumenten, schade berokkend.
Bij de straftoemeting heeft het hof voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 oktober 2021, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Voorts heeft het hof in positieve zin rekening gehouden met hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht betreffende diens actuele persoonlijke omstandigheden.
Alles afwegende acht het hof, evenals de politierechter en de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf, gelijk aan de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, passend en geboden. Doorgaans legt het hof in vergelijkbare gevallen een aanzienlijk langere gevangenisstraf op. Het hof is echter van oordeel dat in de op te leggen straf ook voldoende tot uitdrukking moet worden gebracht de situatie waarin de verdachte zich ten tijde van het bewezenverklaarde bevond en waar de verdachte moeilijk uit kon komen. Die situatie biedt echter geen rechtvaardiging om, zoals bewezenverklaard, een vals c.q. vervalst paspoort voorhanden te hebben.
Redelijke termijn
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak evenwel nog het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 3 augustus 2017 is aangehouden en diezelfde dag in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 11 december 2019 vonnis gewezen. Vervolgens is namens de verdachte op 20 december 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 19 januari 2022 – einduitspraak.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat telkens einduitspraak is gedaan na het verstrijken van twee jaren sinds de voor de berekening daarvan relevante datum. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim 4 maanden overschreden. In hoger beroep is sprake van een overschrijding van 1 maand. Bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep rechtvaardigen zijn het hof niet gebleken. Naar het oordeel van het hof is het recht op een behandeling binnen een redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep dan ook geschonden.
Gelet op de hierboven genoemde straf – een gevangenisstraf van minder dan een maand – ziet het hof, conform bestendige rechtspraak, geen reden voor compensatie in de vorm van strafvermindering. Het hof zal derhalve volstaan met de enkele constatering van de schending van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Hafti, griffier,
en op 19 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.