ECLI:NL:GHSHE:2022:2101

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
200.298.243_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en verdeling van de woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, waarin de verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding is vastgesteld. Partijen, die op 26 november 1996 in Bangladesh zijn gehuwd, zijn sinds 2 maart 2016 niet meer samen. De rechtbank had in haar vonnis van 21 april 2021 bepaald dat de woning aan de [adres] te [plaats] moest worden verkocht, omdat [appellant] niet in staat was de woning over te nemen en [geintimeerde] geen prijs stelde op toedeling van de woning. [appellant] vorderde in hoger beroep vernietiging van dit vonnis en stelde dat zijn financiële situatie was verbeterd, waardoor hij in staat zou zijn de woning over te nemen. Het hof heeft echter geoordeeld dat [appellant] niet voldoende bewijs heeft geleverd van een verbeterde financiële situatie en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de woning moest worden verkocht. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.298.243/01
arrest van 28 juni 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant, verder te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. N.M.F. Statnik te Sittard,
tegen:
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde, verder te noemen: [geintimeerde] ,
advocaat: mr. V.C.C. Luijten te Heerlen,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 juli 2021 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht op 21 april 2021 gewezen vonnis tussen [appellant] als gedaagde en [geintimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/265338 HA ZA 19-307)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de appeldagvaarding;
- de memorie van grieven met 7 producties;
- de memorie van antwoord met 1 productie;
- akte houdende overlegging aanvullende producties met toelichting met 5 producties van de zijde van [appellant] ;
- antwoordakte uitlaten producties met 1 productie van de zijde van [geintimeerde] .
2.2.
Ten slotte heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

3.De feiten

3.1.
In dit hoger beroep gaat het hof uit van de volgende feiten:
a. a) partijen zijn op 26 november 1996 te [plaats] (Bangladesh) met elkaar gehuwd. Op dit huwelijk is, in hoger beroep onbestreden gebleven, het Nederlands huwelijksgoederenregime van toepassing geworden met als gevolg dat tussen partijen een algehele gemeenschap van goederen is ontstaan.
bij beschikking van 18 december 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
de echtscheidingsbeschikking is op 3 april 2018 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van Den Haag;
bij vonnis van 21 april 2021 (hierna: het vonnis) heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht,(hierna: de rechtbank), de verdeling van de tussen partijen ontbonden huwelijksgemeenschap vastgesteld.
3.2.
Tot de huwelijksgemeenschap behoort de woning aan de [adres] te [plaats] . De rechtbank heeft in het vonnis over deze woning het volgende overwogen:
‘(…)
4.31.
Partijen leven sinds 2 maart 2016 niet meer samen. [appellant] is er in de afgelopen vier jaren niet in geslaagd om de woning over te nemen en [geintimeerde] te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. De huidige financiële omstandigheden van [appellant] brengen in die situatie geen verandering. Tegen die achtergrond ziet de rechtbank geen aanleiding om [appellant] nog een extra jaar te gunnen om te proberen de woning over te nemen. Omdat [appellant] niet in staat is de woning over te nemen en [geintimeerde] geen prijs stelt op toedeling van de woning, zal de rechtbank conform de vordering van [geintimeerde] de verdeling van de gemeenschappelijke woning ex art. 3:185 BW vaststellen en wel aldus dat de verkoop van deze woning wordt gelast.’
3.3.
De rechtbank heeft in het vonnis de verkoop van de woning van partijen op de volgende wijze gelast:
‘(…)
5.1.1.
bepaalt dat partijen binnen vier weken na de datum van dit vonnis samen een makelaar opdracht geven tot verkoop van de woning aan de [adres] te [plaats] tegen een door partijen overeen te komen verkoopprijs,
5.1.2.
bepaalt dat, indien partijen niet samen binnen vier weken na het wijzen van dit vonnis een makelaar opdracht hebben gegeven tot de verkoop, ieder van hen afzonderlijk bevoegd is tot het verstrekken van een opdracht aan
[makelaars] makelaars, [adres] , [postcode] [plaats] ( [telefoonnummer] , [mailadres] ) tot verkoop van de woning aan de [adres] te [plaats] ,
5.1.3.
bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt,
5.1.4.
bepaalt dat als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de verkoopprijs, partijen aan de makelaar kunnen verzoeken om de verkoopprijs bindend vast te stellen,
5.1.5.
bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld, beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het notariële transport van de woning aan de koper,
5.1.6.
bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake de verkoop en levering van de woning te dragen,
5.1.7.
bepaalt dat de hypothecaire geldleningen bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zullen worden afgelost uit de verkoopopbrengst van [adres] te [plaats] ,
5.1.8.
bepaalt dat de aan de hypothecaire geldleningen verbonden Reaal-polissen worden afgekocht en worden aangewend om de hypothecaire geldleningen af te lossen voor zover de verkoopopbrengst hiertoe niet volstaat,
5.1.9.
bepaalt dat de netto-opbrengst bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld, dan wel dat partijen ieder de helft van de restschuld dienen te dragen en te betalen, met dien verstande dat [geintimeerde] gerechtigd is tot de helft van de waarde van de Reaal-polissen op 21 september 2016 (waarde op 21 september 2016: € 9.623,20 (polisnummer [polisnummer 1] ) en € 15.320,85 (polisnummer [polisnummer 2] ) en dat [appellant] gerechtig is tot de helft van de waarde van de Reaal-polissen op 21 september 2016 vermeerderd met de vermogensvermeerdering van deze polissen na 21 september 2016 tot en met de dag van afkoop van deze polissen. (…)’
3.4.
Het vonnis is door de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.Omvang van het geschil

4.1.
[appellant] vordert in hoger beroep vernietiging van het vonnis en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, [geintimeerde] in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans de vorderingen aan [geintimeerde] te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en [geintimeerde] te veroordelen om op eerste verzoek haar toestemming c.q. medewerking te verlenen aan het (laten) uitvoeren van een bindende taxatie van de woning zodat [appellant] actief aan de slag kan met het verkrijgen van financiering voor de toedeling van de woning aan hem, een en ander met veroordeling van [geintimeerde] in de kosten van beide procedures.
4.2.
[appellant] heeft daartoe één grief aangevoerd. Daarnaast heeft [appellant] een incident ex art. 351 Rv tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis ingesteld. Het hof heeft bij arrest van 21 december 2021 (zaaknummer 200.301.083/01) al beslist in dit incident en de vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis afgewezen. Het hof verstaat de omvang van het hoger beroep zo - en zo heeft ook [geintimeerde] de omvang van het hoger beroep verstaan - dat [appellant] met zijn grief opkomt tegen de beslissing onder 5.1 van het dictum van het vonnis.
4.3.
[geintimeerde] heeft verweer gevoerd tegen de grief. Zij heeft geconcludeerd om bij arrest de grief ongegrond te verklaren en het vonnis te bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.

5.De motivering van de beslissing

De financiële situatie van [appellant]
5.1.
stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn huidige financiële omstandigheden ertoe leiden dat hij de woning van partijen niet kan overnemen. De huidige financiële situatie van [appellant] is aanzienlijk verbeterd ten opzichte van zijn eerdere financiële situatie ten tijde van het bestreden vonnis van de rechtbank. Na werkzaam te zijn geweest via een uitzendbureau en een kort dienstverband te hebben gehad in oktober 2021 bij een andere werkgever, is [appellant] per 30 november 2021 in dienst getreden voor onbepaalde tijd als autotechnicus bij CAR Service [Car Service] . Hier ontvangt hij een salaris van € 2.650,= bruto exclusief 8% vakantietoeslag. [appellant] heeft vervolgens advies ingewonnen bij [financiele dienstverlening] financiële dienstverlening over de financiering van de woning van partijen door hem. Uit dit advies blijkt dat [appellant] ruimschoots in staat is om de woning van partijen over te nemen gezien het verschil tussen de toegestane maandlast en de toetslast. Bovendien heeft [appellant] een bedrag van € 16.000,= aan spaargeld dat hij wil aanwenden om de woning van [geintimeerde] te kunnen overnemen. [appellant] heeft een vurige wens om de woning over te nemen en hij begrijpt niet waarom [geintimeerde] zich hiertegen verzet nu haar belangen niet worden geschaad. Het enige wat nodig is, is dat [geintimeerde] toestemming en medewerking verleent om woning te taxeren.
Nu [geintimeerde] dit weigert, verzoekt [appellant] het hof haar daartoe te veroordelen.
5.2.
[geintimeerde] voert verweer en betwist dat de financiële situatie van [appellant] aanzienlijk is verbeterd ten opzichte van zijn financiële situatie ten tijde van het vonnis.
Volgens de arbeidsovereenkomst tussen CAR Service [Car Service] en [appellant] is er een proeftijd afgesproken, waarvan onbekend is of [appellant] deze heeft doorstaan. Daarnaast verdient [appellant] bij CAR Service [Car Service] een jaarinkomen van € 34.344,= wat volgens [geintimeerde] lager is dan het inkomen van [appellant] in 2020 van € 39.453,06. [geintimeerde] betwist de verklaring van [financiele dienstverlening] financiële dienstverlening nu de onderliggende bewijsstukken ontbreken. Ten slotte acht [geintimeerde] het onaannemelijk dat [appellant] een spaarbedrag van € 16.000,= heeft nu hier nooit sprake van is geweest ten tijde van de onderhandelingen over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Indien hij daadwerkelijk over dit spaargeld beschikt, wat [geintimeerde] betwist, dan heeft [appellant] dit in de verdeling verzwegen en verbeurt hij dit spaarbedrag op grond van 3:194 BW. [appellant] werkt niet mee aan de verkoop van de woning en blijft weigerachtig om de makelaar toe te laten teneinde het verkooptraject op te starten.
5.3.
Het hof dient te beoordelen of de huidige financiële situatie van [appellant] een zodanige gewijzigde omstandigheid met zich meebrengt dat indien de rechtbank hiervan op de hoogte zou zijn geweest, zij tot een andere beslissing zou zijn gekomen.
5.4.
Op basis van de overgelegde stukken door [appellant] is voor het hof niet vast komen te staan dat de huidige financiële situatie van [appellant] zodanig is verbeterd ten opzichte van zijn eerdere financiële situatie dat hij alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld te trachten de woning over te nemen, zoals [appellant] met zijn vordering in hoger beroep beoogt.
5.5.
Uit rechtsoverweging 4.31 van het vonnis volgt dat de rechtbank bij haar beslissing over de woning (alsnog toedeling aan [appellant] of verkoop) heeft gekeken naar het inkomen van [appellant] in de jaren 2017 tot en met 2020 en tot de conclusie is gekomen dat [appellant] er niet in is geslaagd om de woning over te nemen en dat de financiële omstandigheden van [appellant] in die situatie geen verandering brengen. Het hof sluit zich aan bij dit oordeel en de daartoe gegeven motivering. [appellant] heeft ter onderbouwing van zijn stelling in hoger beroep dat hij in een zodanige (verbeterde) financiële situatie verkeert dat hij alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld de woning toegedeeld te krijgen, een arbeidsovereenkomst met CAR Service [Car Service] overgelegd. Hieruit volgt dat [appellant] vanaf 1 december 2021 bij CAR Service [Car Service] voor onbepaalde tijd in dienst is getreden tegen een bruto maandsalaris van
€ 2.650,= exclusief 8% vakantietoeslag met een proeftijd van twee maanden. Dit betekent dat [appellant] een bruto jaarinkomen gaat verdienen van (12 x € 2.650,= x 8%) € 34.344,= mits hij de proeftijd succesvol doorloopt. Naar het oordeel van het hof kan uit de arbeidsovereenkomst niet worden afgeleid dat er sprake is van een verbetering van de financiële situatie van [appellant] . In de memorie van grieven geeft [appellant] een overzicht van zijn totale inkomen van 2017 tot en met 2020. Dit is als volgt:
2020 € 39.453,06;
2019 € 22.983,27;
2018 € 25.185,78;
2017 € 10.304,94.
Weliswaar is het beoogde bruto jaarinkomen bij CAR Service [Car Service] hoger dan het jaarinkomen van [appellant] in 2017 tot en met 2019, maar het is lager dan het bruto jaarinkomen van [appellant] in 2020. Juist nu de rechtbank ook het jaarinkomen van [appellant] in 2020 in voorgenoemde rechtsoverweging heeft betrokken en dit op het moment van de beslissing het meest recente jaarinkomen was, had het op de weg van [appellant] gelegen om inzichtelijk te maken in hoeverre er met het beoogde bruto jaarinkomen bij CAR Service [Car Service] sprake is van een verbeterde financiële situatie ten opzichte van het jaar 2020. Dit heeft [appellant] nagelaten.
5.6.
Uit de door [appellant] overgelegde beheerstoets van [financiele dienstverlening] advies (productie 5 akte houdende overlegging aanvullende producties met toelichting) zou volgens [appellant] moeten blijken dat hij de woning van partijen kan financieren. Met [geintimeerde] is het hof van oordeel dat niet kan worden bepaald op basis van welke gegevens of bewijsstukken de beheerstoets tot stand is gekomen. Zo wordt er uitgegaan van een marktwaarde van de woning van partijen terwijl uit de processtukken het hof opmaakt dat de woning nog niet is getaxeerd. Ook is in de beheerstoets opgenomen dat [appellant] geen eigen vermogen heeft, terwijl [appellant] naar eigen zeggen wel over spaargeld beschikt, hetgeen [geintimeerde] betwist. Het hof ziet in de beheerstoets dan ook geen onderbouwing van het standpunt van [appellant] dat zijn huidige financiële situatie aanzienlijk is verbeterd ten opzichte van zijn eerdere financiële situatie.
5.7.
Verder stelt [appellant] te beschikken over spaargeld dat hij wil aanwenden om de woning van [geintimeerde] te kunnen overnemen. Hij overlegt hiertoe een rekeningoverzicht van een spaarrekening welke op naam van [appellant] staat (productie 7 memorie van grieven). Naar het oordeel van het hof kan ook hieruit niet worden afgeleid dat de huidige financiële situatie van [appellant] aanzienlijk is verbeterd ten opzichte van zijn eerdere financiële situatie ten tijde van de beslissing van de rechtbank. Zo is onduidelijk of het hier een saldo van de spaarrekening van € 16.001,39 betreft of dat het gaat om een overboeking aan of door [appellant] van € 16.001,39, nu boven het rekeningoverzicht
‘nieuwe overboeking’staat vermeld. Bovendien ontbreekt een datum op het rekeningoverzicht, zodat niet kan worden vastgesteld of hij nog over het spaargeld beschikt. Voor zover [appellant] wel beschikt over € 16.001,39 aan spaargeld, hetgeen [geintimeerde] betwist, dan heeft [appellant] nagelaten te onderbouwen hoe hij dit bedrag feitelijk gaat inzetten om tot een sluitende berekening te komen waaruit zou volgen dat hij de woning van [geintimeerde] kan overnemen.
5.8.
Voor zover [appellant] zich voor zijn stelling dat zijn financiële situatie is verbeterd, beroept op de door hem overgelegde producties 2 tot en met 6 van de memorie van grieven, passeert het hof dit betoog. Deze producties zien op (inmiddels) beëindigde dienstverbanden van [appellant] en geven geen inzicht in zijn huidige financiële situatie.
5.9.
Op grond van het bovenstaande komt het hof tot de conclusie dat de grief van [appellant] faalt. Ook in hoger beroep heeft [appellant] , tegenover de gemotiveerde betwisting door [geintimeerde] , niet onderbouwd dat hij in staat moet worden geacht de woning over te nemen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [appellant] in hoger beroep af.
5.10.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen voormalige echtgenoten zijn en deze procedure voortvloeit uit de afwikkeling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap.

6.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 21 april 2021;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. F. Benjaddi, M.J. van Laarhoven en G.J. Vossestein en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 juni 2022.
griffier rolraadsheer