3.8.Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.Ingevolge artikel 360 lid 2 Rv kan niettegenstaande de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in eerste aanleg de hogere rechter schorsing van de werking bevelen.
3.8.2.Een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft verkregen is in beginsel bevoegd die beschikking te executeren, ook indien tegen de beschikking hoger beroep is ingesteld. Voor de maatstaven die behoren te worden aangelegd bij de beoordeling van het onderhavige verzoek, geldt op grond van vaste rechtspraak dat de incidenteel verzoeker belang moet hebben bij de door hem verlangde schorsing van de tenuitvoerlegging. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026) moeten daarbij de volgende maatstaven worden aangelegd. Uitgangspunt is dat een beslissing, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn. Afwijkingen van dit uitgangspunt kunnen gerechtvaardigd zijn. Daarbij valt te denken aan omstandigheden die meebrengen dat het belang van een partij bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan.
Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen beschikking en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de bestreden beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de verzoeker aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken beschikking hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. Dit is anders in het geval deze beslissing berust op een kennelijke misslag.
3.8.3.Het hof stelt vast dat de rechtbank in de bestreden beschikking geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Daarom moet worden aangenomen dat nog geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden aan de hand van de daarvoor van belang zijnde feiten en omstandigheden en zal het hof het schorsingsverzoek beoordelen aan de hand van de hiervoor in rechtsoverweging 3.8.2 onder a. en b. vermelde criteria.
3.8.4.Gelet op het hiervoor onder a) genoemde uitgangspunt is een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft verkregen in beginsel bevoegd deze te executeren, ook indien tegen deze beschikking hoger beroep is ingesteld. Het hof dient te beoordelen of een afwijking van dit uitgangspunt in dit geval gerechtvaardigd is, waarbij geldt dat het belang van de moeder bij executie in beginsel is gegeven.
3.8.5.Nog daargelaten het feit dat de moeder ter mondelinge behandeling onbetwist heeft gesteld dat zij de vader enkel aanschrijft over de verbeurde dwangsommen om haar rechten niet te verspelen, maar zij deze dwangsommen tot op heden niet heeft geëxecuteerd en zij voorlopig ook niet voornemens is dit te gaan doen, heeft de vader in het licht bezien hiervan niet voldoende concreet aannemelijk gemaakt wat desalniettemin zijn rechtens te respecteren belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking is. De vader heeft niet voldoende gesteld om aan te nemen dat zijn belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank zwaarder weegt dan het belang dat met de uitvoering van die beschikking wordt gediend. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3.8.6.Weliswaar betwist de vader dat de dwangsommen verbeurd zijn, omdat het niet aan hém wijten is dat de zorgregeling niet conform de beschikking van de rechtbank d.d. 14 oktober 2021 wordt uitgevoerd. Echter, wat daar ook van zij, de vraag óf de dwangsommen al dan niet zijn verbeurd, is een geschil waarover het hof, gelet op het voorliggende beoordelingskader, niet kan beslissen. Dat is immers een geschil dat door de executierechter beslecht dient te worden. Voor zover de vader bedoelt dat deze omgangskwestie mede gezien de leeftijd van de kinderen zich niet leent voor een dwangsom, is dat een beslissing die in de hoofdzaak aan de orde zal komen.
3.8.7.Verder is niet althans onvoldoende concreet gesteld dat sprake is van een kennelijke misslag in vorenbedoelde beschikking van 14 oktober 2021, noch is daarvan anderszins gebleken. Van een kennelijke juridische of feitelijke misslag is pas sprake wanneer het evident is dat de bestreden beschikking op een onjuistheid berust. Dit is niet reeds het geval wanneer ook een andere beslissing mogelijk was geweest en/of indien de bestreden beschikking lijdt aan een motiveringsgebrek doordat de rechtbank onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar redenering. Voor een kennelijke misslag is een zo evidente of aperte vergissing in het recht of de feiten nodig, dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan. In deze zaak is hiervan geen sprake.
3.8.8.Gelet op het voorgaande, alle gegeven omstandigheden en afwegende alle betrokken belangen, waaronder die van de kinderen in het bijzonder, is het hof van oordeel dat de vader ook overigens niet voldoende heeft gesteld op grond waarvan aannemelijk is geworden dat zijn belang bij een schorsing van de tenuitvoerlegging van de dwangsom zwaarder weegt dan het belang van de moeder dat bij de uitvoering van de beschikking wordt gediend. Het enkele feit dat partijen voornemens zijn een mediationtraject in te gaan, maakt dit niet anders. Ook de door mr. Gommer na het sluiten van de mondelinge behandeling aan het hof toegezonden brief kan, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel leiden.