Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het arrest van 31 maart 2020 (zaaknummer 200.237.800/01)
- [geïntimeerde] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep gericht tegen de vonnissen van 20 juli 2017 en 30 augustus 2017 van de rechtbank (Oost-Brabant, civiel recht, locatie Eindhoven)
- het bestreden eindvonnis van 21 februari 2018 van genoemde rechtbank vernietigd, en
- [appellant] veroordeeld tot betaling, tegen behoorlijke bewijs van kwijting, aan [geïntimeerde] van € 20.000.00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2016 tot aan de dag van
- [appellant] veroordeeld in de proceskosten in beide instanties
- het meer of anders gevorderde afgewezen en het arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De verbetering bij arrest van 17 november 2020 betrof de spelling van de naam van [appellant] .
2.Het geding in verzet
3.De beoordeling
- voor de bevoegdheid van de rechter: dat de verbintenis daar is uitgevoerd en dat het gestelde schadebrengende feit zich daar heeft voorgedaan
- voor het toepasselijk recht: dat uit alle omstandigheden blijkt dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met Nederland dan België (waar [appellant] , als kenmerkend prestant, woont).
- het paard had geen waarde, gelet op alle omstandigheden, onder meer het karakter van het paard (lastig, onhandelbaar)
- de overgelegde taxatie is niet betrouwbaar, onder meer omdat de taxateur het paard niet heeft gezien en geen rekening heeft gehouden met het karakter van het paard.