ECLI:NL:GHSHE:2022:2095

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
200.291.215_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij overlijden van paard tijdens training en de rol van de trainer

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [geïntimeerde] tegen een eerder vonnis van de rechtbank. De zaak betreft de aansprakelijkheid van [appellant] voor de dood van het paard [paard] tijdens een training. Het paard werd op 13 juni 2016 naar [appellant] gebracht voor belering, maar overleed diezelfde dag onder onduidelijke omstandigheden. [geïntimeerde] vordert schadevergoeding van [appellant], stellende dat deze onrechtmatig heeft gehandeld door het paard te mishandelen en een ondeugdelijke kar te gebruiken. Het hof heeft in een eerder arrest van 31 maart 2020 [geïntimeerde] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen eerdere vonnissen van de rechtbank, maar heeft nu te maken met een verzet van [appellant]. Het hof overweegt dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat het Nederlandse recht van toepassing is, aangezien het ongeval in Nederland heeft plaatsgevonden. Het hof beoordeelt de gestelde tekortkomingen en onrechtmatige daden van [appellant] en concludeert dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen. De vordering van [geïntimeerde] wordt afgewezen, en het hof verwijst de zaak naar de rol voor verdere akten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.291.215/01
arrest van 28 juni 2022
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats ] ( België ),
opposant (oorspronkelijk geïntimeerde),
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: H.M.A. Schaecken te Eersel,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats ] ,
geopposeerde (oorspronkelijk appellant),
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.J.A. Weda te Castricum,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 februari 2021 ingeleide verzet tegen het bij verstek gewezen arrest van dit hof van 31 maart 2020, verbeterd bij arrest van 17 november 2020, tussen [appellant] als geïntimeerde en [geïntimeerde] als appellant.

1.Het arrest van 31 maart 2020 (zaaknummer 200.237.800/01)

Bij voormeld arrest heeft het hof:
- [geïntimeerde] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep gericht tegen de vonnissen van 20 juli 2017 en 30 augustus 2017 van de rechtbank (Oost-Brabant, civiel recht, locatie Eindhoven)
- het bestreden eindvonnis van 21 februari 2018 van genoemde rechtbank vernietigd, en
opnieuw rechtdoende
- [appellant] veroordeeld tot betaling, tegen behoorlijke bewijs van kwijting, aan [geïntimeerde] van € 20.000.00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2016 tot aan de dag van
volledige voldoening
- [appellant] veroordeeld in de proceskosten in beide instanties
- het meer of anders gevorderde afgewezen en het arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De verbetering bij arrest van 17 november 2020 betrof de spelling van de naam van [appellant] .

2.Het geding in verzet

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- gemelde verzetdagvaarding
- de “antwoordakte” van [geïntimeerde] van 4 mei 2021
- de “akte voorwaardelijke wijziging eis alsmede akte houdende producties” van [geïntimeerde] van 4 mei 2021, met producties
- de akte van [appellant] van 1 juni 2021.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
[appellant] houdt zich onder meer (hobbymatig) bezig met de training van (lastige) paarden.
3.1.2.
[geïntimeerde] heeft het paard [paard] , een merrie, op 13 juni 2016 naar [appellant] (en [persoon A] ) laten brengen. Op dezelfde dag is het paard overleden.
3.1.3.
De toedracht was als volgt:
(...) Het paard liet zich achterover vallen, dat was een probleem. Het paard is bij ons vastgebonden. [appellant] heeft het paard ingespannen voor een kar van mij. Ik heb hem daarbij geholpen. Het waren mijn spullen. Wij zijn gaan rijden. Het inspannen ging probleemloos.
Ik had de teugels in handen en [appellant] liep erlangs om het paard te begeleiden. Als het paard loopt komt hij erbij zitten op de kar om het paard te sturen. Om de bocht liet het paard zich vallen. [appellant] heeft het paard overeind getrokken. Het was een natte periode, er lagen veel plassen. Daar ging het paard goed omheen. Ik kende het terrein op mijn duimpje en kon de route voor het paard goed bepalen. [appellant] stelde voor om het paard een keer door het vennetje te laten lopen. Tot daar ging het goed. Het paard wilde echter in eerste instantie niet het vennetje in. [appellant] en ik zaten nog op de kar. [persoon B] , [persoon C] en de neef van [appellant] hebben een muurtje gemaakt om het paard een richting op te sturen. Het paard ging het vennetje in en er ook weer uit. Het was niet naar de zin van [appellant] , hij wilde het nog eens proberen. Het paard ging toen linksaf en ging naar het diepe toe. Ik begon nat te worden. Mijn portemonnee is nog in het water gevallen. [appellant] was bij het paard gebleven. Wij moesten iets doen want die kar zoog zich vast. Het paard had het hoofd wel boven water, maar de tijd drong. [appellant] was op het paard gaan zitten, om het paard vooruit te drijven. Het paard begon te steigeren. [voornaam 1] , [voornaam 2] en die neef stonden aan de kant te kijken. Wij hebben hen een touw gegooid om te trekken. Ook dat werkte niet. Ik ben van de kar gesprongen en onder water gegaan om de kar los te maken. Ik heb onder water alles losgemaakt. Het paard was los. Ik stond rechts van het paard en zag opeens een bloedwolk onder het water vandaan komen. Een klein boutje was losgetrild. Het paard heeft met haar lies over dat boutje geschuurd. Toen is een deel van haar ingewanden eruit gescheurd. Zij liep de kant op en ik zag het meteen. Het paard zakte in elkaar en was binnen twee minuten dood. (...)
U vraagt of bij het rijden een zweep is gebruikt. Toen wij in het water zaten wel. Wij gebruiken het ook altijd met mennen. Ik sloeg op het water om het paard eruit te krijgen.
3.1.4.
Op 14 juni 2016 heeft [dierenartspraktijk] een overlijdensverklaring van
het paard [paard] afgegeven. Hierin verklaart de dierenarts dat het paard is overleden ten
gevolge van shock ten gevolge van een penetrerende buikwond mediaal tussen de liezen met
eventratie van de darmen.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] vergoeding van schade omdat het paard is overleden, plus buitengerechtelijke kosten, rente en de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellant] [paard] heeft mishandeld en een ondeugdelijke kar heeft gebruikt, daarmee in de uitvoering van zijn opdracht tekort is geschoten of jegens [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld en daarom de schade moet vergoeden die [geïntimeerde] daardoor heeft geleden, begroot op € 20.000,00 of (na eiswijziging) € 100.000,00.
3.2.3.
[appellant] is (na verwijzing door de kantonrechter naar de rechtbank) niet verschenen.
3.2.4.
In het bestreden verstekvonnis heeft de rechtbank het gevorderde afgewezen.
3.3.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep een grief aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van de vorderingen.
3.4.
[geïntimeerde] heeft ter toelichting op de grief kort samengevat naar voren gebracht dat [appellant] tekort is geschoten of onrechtmatig heeft gehandeld, zoals hiervoor onder 3.2.2 vermeld.
3.5.
[appellant] is aanvankelijk in hoger beroep niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend. Het hof heeft beslist als hiervoor onder 1 vermeld. [appellant] is in verzet gekomen. Hij heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
3.6.
Het hof memoreert dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat het Nederlandse recht van toepassing is, omdat het ongeval met het paard in Nederland ( [woonplaats ] ) heeft plaatsgevonden.
Dit betekent:
  • voor de bevoegdheid van de rechter: dat de verbintenis daar is uitgevoerd en dat het gestelde schadebrengende feit zich daar heeft voorgedaan
  • voor het toepasselijk recht: dat uit alle omstandigheden blijkt dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met Nederland dan België (waar [appellant] , als kenmerkend prestant, woont).
Partijen zijn het daarnaast kennelijk eens over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en de toepasselijkheid van het Nederlandse recht.
3.7.
Het hof beoordeelt eerst de eisvermeerdering van [geïntimeerde] . Het hof heeft in het arrest van 31 maart 2020 (1 hiervoor) besloten deze vermeerdering van eis niet toe te staan omdat de vermeerdering niet aan [appellant] was betekend en niet was terug te vinden in de hoger beroep dagvaarding (bladzijde 3 bovenaan). De situatie is nu echter anders. [appellant] is verschenen. Hij heeft kennis genomen van de memorie van grieven en hij heeft daarop kunnen reageren bij verzetdagvaarding. [geïntimeerde] heeft de eisvermeerdering bekend gemaakt in de memorie van grieven (zijn eerste memorie in hoger beroep). Het hof is daarom van oordeel dat de eisvermeerdering toelaatbaar is. [appellant] wijst er nog wel op dat [geïntimeerde] geen beroep in cassatie heeft ingesteld, maar dit maakt niet uit onder de hiervoor geschetste omstandigheden. Doordat [appellant] in verzet is gekomen, mag [geïntimeerde] zijn standpunten in een procedure op tegenspraak naar voren brengen alsof [appellant] tijdig was verschenen.
3.8.
Het hof beoordeelt de gestelde tekortkoming en de gestelde onrechtmatige daad gezamenlijk.
3.9.
Het hof overweegt in de eerste plaats dat [appellant] de opdracht op zichzelf niet of onvoldoende heeft betwist. Hij heeft naar voren gebracht dat [geïntimeerde] met hem contact heeft opgenomen met het verzoek om het paard te beleren en dat [geïntimeerde] het paard dezelfde dag naar hem heeft laten vervoeren.
Het hof slaat bij de beoordeling verder acht op de overwegingen van het hof in het arrest van 31 maart 2020 tussen [geïntimeerde] en [persoon A] over de gestelde onrechtmatige daad:
“3.4. Ten aanzien van het gestelde onrechtmatig handelen door [persoon A] heeft de rechtbank het volgende overwogen:
[…][zie de verklaring van [persoon A] , 3.1.3 hiervoor]
4.3.3.
Uit het voorgaande volgt dat, op één detail na, de door [persoon A] geschetste gang van zaken als uitgangspunt dient te worden genomen. Dat het paard [paard] op brute wijze is behandeld blijkt niet, gelet op de door [getuige 6] ter zitting bevestigde verklaring van [persoon A] . Niet gebleken is dat het voor een kar inspannen en het water insturen van het paard onrechtmatig is. De in dit verband overgelegde verklaringen leiden niet tot die conclusie. Bovendien is niet gebleken dat de schade daardoor is veroorzaakt. De schade is namelijk veroorzaakt doordat het paard zich heeft verwond aan een uitstekende schroef na te zijn uitgespannen. Dat het paard in paniek is geraakt blijkt niet uit de verklaringen van [persoon A] en [getuige 6] en ook niet uit de overgelegde beelden. Niet betwist is dat het uitspannen van het paard in de gegeven situatie de juiste handeling was. Dat het paard zich daarbij verwond heeft, is niet het gevolg van de gestelde onrechtmatige handelingen van [persoon A] . Ook overigens is niet gebleken van een brute wijze van handelen door [persoon A] . Dat door hem op het water is geslagen en niet op het paard is niet betwist. Voor zover is aangevoerd dat op een eerder moment het paard met een zweep weer overeind is geholpen, geldt dat - uitgaande van de juistheid daarvan - dat evenmin een onrechtmatige handeling oplevert die in verband kan worden gebracht met het overlijden van het paard.”
3.5.
Het hof kan zich verenigen met deze overwegingen en het daaraan verbonden oordeel dat geen sprake is van onrechtmatig handelen. De toelichting op de grieven geeft het hof aanleiding tot de volgende nadere reactie.
3.6.
[geïntimeerde] beroept zich op bij akte van 15 maart 2017 in het geding gebrachte verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] (producties 11 tot en met 13). Bij akte heeft [geïntimeerde] nog (nadere) verklaringen ingebracht van [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] , dierenarts (producties 2 tot en met 4). Het hof volgt de rechtbank in haar overweging dat de drie eerstgenoemde verklaringen niet leiden tot de conclusie dat het voor een kar inspannen en het water insturen van het paard onrechtmatig is. Bovendien merkt [persoon A] terecht op dat in twee van deze verklaringen wordt gerefereerd aan zadelmak maken, waarvan hier geen sprake is geweest. Ook de (nadere) verklaringen van [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
3.7.
[geïntimeerde] stelt dat in strijd is gehandeld met de lokale APV waarin het rijden met een paard en kar begeven in bosgebied strafbaar is gesteld. [persoon A] heeft hier terecht tegenin gebracht dat de betrokken norm niet strekt ter voorkoming van een ongeval met een paard zoals hier heeft plaatsgevonden.”
3.10.
Het hof neemt deze overwegingen over bij de beoordeling van de gestelde tekortkoming en de gestelde onrechtmatige daad. Het hof komt tot de conclusie dat [appellant] in zoverre niet tekort is geschoten en niet onrechtmatig heeft gehandeld.
3.11.
Het hof beoordeelt vervolgens het standpunt van [geïntimeerde] dat de kar ondeugdelijk was. [appellant] heeft het volgende hiertegen ingebracht:
- de kar voldeed aan alle daaraan in redelijkheid te stellen eisen
- [persoon A] beheert een professionele stal en rijdt zelf zeer regelmatig met een aanspanning
- [persoon A] onderhoudt de door hem gebruikte materialen naar behoren en had ook de voor de
gewraakte rit gebruikte kar naar behoren onderhouden
- [appellant] behoefde er geen rekening mee te houden dat een boutje zou lostrillen en was (toen het paard in de paddenpoel in haar benarde positie was gekomen) ook niet bekend met deze omstandigheid
- niet uitgesloten is dat het boutje door de eigen energie van het paard tijdens de gebeurtenissen in de poel enigszins is losgeraakt
- de eigen energie en het eigen karakter van een paard kan een onvoorziene en onvoorzienbare omstandigheid veroorzaken als gevolg waarvan het paard zich verwondt of overlijdt.
3.12.
Het hof zal [geïntimeerde] in de gelegenheid stellen bij akte nader in te gaan op deze verweren en daarbij de artikelen 6:75 en 6:77 BW te betrekken.
3.13.
[geïntimeerde] mag in die akte ook ingaan op de standpunten van [appellant] in de verzetdagvaarding over de waarde van het paard. [appellant] heeft onder meer naar voren gebracht:
- het paard had geen waarde, gelet op alle omstandigheden, onder meer het karakter van het paard (lastig, onhandelbaar)
- de overgelegde taxatie is niet betrouwbaar, onder meer omdat de taxateur het paard niet heeft gezien en geen rekening heeft gehouden met het karakter van het paard.
3.14.
Daarna zal [appellant] de gelegenheid hebben voor een antwoordakte. Deze aktes zijn beperkt tot de onderwerpen onder 3.11-3.13 en zijn niet bestemd voor een ander doel. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 9 augustus 2022 voor akte van [geïntimeerde] tot het hiervoor onder 3.11-3.13 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.S. Frakes, P.W.A. van Geloven en T.J. Dorhout Mees en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 juni 2022.
griffier rolraadsheer