ECLI:NL:GHSHE:2022:209

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
200.300.374_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en bekrachtiging van de beschikking

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders, [de moeder] en [de vader], hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 juli 2021 te vernietigen, waarin hun gezag over de kinderen was beëindigd en de Stichting Jeugdbescherming Brabant als voogd was aangesteld. De ouders voerden aan dat de beëindiging van het gezag niet gerechtvaardigd was en dat er onvoldoende hulpverlening was ingezet om de hechtingsrelatie met hun kinderen te verbeteren.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De kinderen zijn sinds 10 januari 2019 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De ouders hebben in het verleden positieve stappen gezet, maar het hof concludeert dat zij niet in staat zijn om de opvoeding van de kinderen op zich te nemen. De kinderen vertonen gedragsproblemen en hebben behoefte aan bovenmatige opvoedvaardigheden, die de ouders niet kunnen bieden. Het hof heeft ook de argumenten van de ouders over contra-expertise en de noodzaak van een gezinsopname overwogen, maar oordeelt dat dit niet in het belang van de kinderen is.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De ouders hebben recht op een veilige en stabiele omgeving voor hun kinderen, wat momenteel bij de pleegouders het geval is. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van traumabehandeling voor de kinderen en de continuïteit van hun huidige situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 januari 2022
Zaaknummer : 200.300.374/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/381789 / FA RK 21-424
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder, respectievelijk de vader, tezamen: de ouders,
advocaat: mr. M.A. van de Weerd,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: de GI);
- familie [de pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 8 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 september 2021, hebben de ouders verzocht:
- primair: de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de raad af te wijzen;
- subsidiair: op grond van art. 810a lid 2 Rv het NIFP of een soortgelijke onderzoeksinstelling aan te wijzen om tenminste de onderzoeksvragen onder punt 40 van het beroepschrift te beantwoorden.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 november 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de ouders af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 3 november 2021, heeft de raad verzocht de verzoeken van de ouders in hoger beroep af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 november 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Van de Weerd;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI];
- de pleegouders.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 21 januari 2021, overgelegd bij de brief van de advocaat van de ouders d.d. 13 oktober 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder en de biologische vader (opa moederszijde) zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op 8 juli 2019 erkend en vanaf genoemde datum hebben de ouders ook gezamenlijk gezag.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 10 januari 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 10 juli 2021.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 10 januari 2019 uit huis geplaatst. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de pleegouders.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep van belang - het gezag van de ouders beëindigd en de GI tot voogdes over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] benoemd.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aan dat niet is voldaan aan de vereisten van art. 8 EVRM. Het destijds genomen opvoedbesluit heeft geen juridische basis en hierdoor ook geen rechtsingang om hier tegenop te komen. Het traject voldoet niet aan de vereisten van een zorgvuldige en frequente evaluatie van thuisplaatsing, waardoor de gezagsbeeïndiging niet gerechtvaardigd is.
Het traject ‘Basic Trust’ is vroegtijdig beëindigd als gevolg van de corona-crisis. De therapeut was ziek en de pleegmoeder valt in een risicogroep voor covid. De omgangsmomenten zouden daarom via video-bellen gaan plaatsvinden, maar de moeder is daarmee niet akkoord gegaan omdat niet (genoeg) aan de doelen van het traject gewerkt kon worden. Door de opbouw van de contacten en door alle onrust in de wereld vertoonden de kinderen moeilijker gedrag. Ten onrechte worden de ouders voor dit gedrag volledig verantwoordelijk gesteld. De onrust heeft ervoor gezorgd dat het traject voortijdig is gestopt. De ouders hebben niet de kans gehad om volledig te laten zien dat zij leerbaar zijn.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn tijdens de uithuisplaatsing onderworpen aan verschillende onderzoeken, maar er is geen hulpverlening ingezet gericht op terug thuisplaatsing of in de thuissituatie van de ouders. De ouders wonen al langere tijd in hun koopwoning en hebben hun financiën op orde. In hun huis is de mogelijkheid om de kinderen een fijne plek te geven om op te groeien, met een speeltuinvlakbij. De ouders hadden graag gezien dat hulp was ingezet om de hechtingsrelatie tussen de ouders en de kinderen te verbeteren, in plaats van de hulp die is ingezet op de plaatsing bij pleegouders.
De ouders hebben alle adviezen en handvatten gebruikt. De bezoeken met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verliepen steeds beter. De ouders hebben steeds meer inzicht in de belevingswereld van de kinderen gekregen. De moeder heeft zich laten behandelen voor onder andere haar PTSS klachten. De behandelaar is zeer positief over de ontwikkeling van moeder en hoe het met moeder gaat. De moeder heeft nog gesprekken bij de psycholoog. De behandelaar is van mening dat de moeder in staat is om de opvoeding en verzorging van de kinderen weer op zich te nemen.
De raad is voorbij gegaan aan de overweging van het hof in de beschikking van 3 december 2020 om aandacht te vragen voor de mogelijkheid van een gezinsopname van Accara, deskundig op het gebied van traumabehandeling. De raad heeft dit niet in het belang geacht van de kinderen. Er is geen hulpverlening die gericht is geweest op thuisplaatsing, zodat ‘wederom een belasting’ niet aan de orde is. Het is juist in het belang van de kinderen dat tot een gezinsopname wordt overgegaan. De ouders wijzen op art. 8 EVRM en art. 17 IVRK.
Op grond van art. 810a lid 2 Rv hebben de ouders recht op contra-expertise. Zij verzoeken om een onderzoek door het NIFP of soortgelijke onderzoeksinstelling. De onderzoeksinstelling kan met een plan komen waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zo min mogelijk belast worden. De aanvaardbare termijn is nog niet verstreken.
3.6.
De raad voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aan dat in het beroepschrift geen nieuwe/andere informatie en/of ontwikkelingen zijn aangevoerd dan tijdens het raadsonderzoek naar voren zijn gekomen. De raad verwijst naar pagina’s 31 tot en met 35 van het raadsrapport. De raad laat de noodzaak om een onderzoek door het NIFP te gelasten over aan het hof, nu dit ziet op de geldigheid van het raadsonderzoek.
De kinderen zijn aangemeld voor traumabehandeling. De behandelaar heeft echter met de weerstand van de moeder (er zijn verschillende vervelend verlopen app-contacten met de moeder geweest) besloten niet van dienst te zijn. De traumabehandeling is nog niet gestart. De GI zoekt nu naar een andere organisatie voor traumabehandeling. Voor deze behandelingen bestaan vaak wachtlijsten.
De kinderen maken het goed bij de pleegouders, ze hebben rust en een veilige plek. Ook op school gaat het goed. De ouders zien de kinderen een keer per vier weken twee uur, bij de pleegouders thuis, onder begeleiding. Het is belangrijk dat die situatie wordt gecontinueerd. De ouders hebben verzocht om uitbreiding van deze bezoekregeling, maar omdat de kinderen rondom het bezoek van hun ouders erg heftig reageren, is besloten dit niet te doen. [minderjarige 2] is dan dwars, luistert slecht, plast in zijn broek, slaapt slechter en vertoont uitdagend gedrag in de bus, spuugt en schreeuwt naar de chauffeur en de andere kinderen. Hij zoekt de grenzen op en gaat eroverheen. [minderjarige 1] is vroeg wakker, plast in zijn bed en in zijn broek. De pleegouders kondigen het bezoek van de ouders pas op de dag zelf aan, omdat er anders teveel onrust ontstaat.
3.7.
De GI voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) tijdens de mondelinge behandeling
– samengevat – aan dat door Basic Trust vanaf januari 2020 een intensief traject is geweest met bijna wekelijks observaties van de bezoeken van ouders aan de jongens en meerdere oudergesprekken per maand om deze observaties na te bespreken. Na anderhalve maand is besloten om deze bezoeken te veranderen naar bezoeken zonder aanwezigheid van de pleegouders, maar wel in het huis van de pleegouders. De evaluatie vond plaats middels videobellen. De vader was hierbij niet aanwezig in verband met zijn werk. Tijdens het evaluatiegesprek werd door Basic Trust aangegeven dat de ouders positieve stappen hebben gezet en dat met name de laatste twee bezoeken goed verlopen waren. Het proces waarin de ouders zitten gaat echter te traag. De ouders hebben er ruim vier maanden over gedaan om de kinderen naar het toilet te brengen. Voorheen werd dit niet gedaan en/of vergeten. Er is ook ter sprake gekomen dat het emotioneel en pedagogisch aansluiten niet te leren is en dat dit gevoel van binnenuit moet komen. De kinderen zoeken nog steeds hun veiligheid bij anderen dan bij hun ouders. Door de jeugdzorgwerker is benoemd dat ze van mening is dat het toekomstperspectief van de kinderen snel duidelijk moet worden. Vanuit pleegzorg is aangegeven dat de kinderen onrustig zijn na het bezoek van de ouders. Het kost de kinderen een aantal dagen om van het bezoek van de ouders bij te komen. De kinderen laten veel spanningen zien. Dit heeft onder andere er mee te maken dat het toekomstperspectief voor de kinderen niet duidelijk is. De kinderen vallen terug in hun oude patroon.
Op 14 april 2020 is tijdens een intern overleg besloten dat het toekomstperspectief van de kinderen duidelijk moet zijn. De GI is van mening dat vorig jaar een duidelijk opvoedbesluit is genomen door Keinder. De ouders hebben wederom een kans gehad om te laten zien dat zij beschikken over goed ouderschap. Tijdens het traject Basic Trust is gebleken dat de ouders positieve stappen hebben gezet maar dat dit niet voldoende is om de opvoeding van de kinderen op zich te nemen. De ouders zijn niet in staat om op emotioneel gebied bij de kinderen aan te sluiten en hebben geen inzicht wat de kinderen nodig hebben. Daardoor is het niet haalbaar om de opvoeding van de kinderen aan te kunnen. Dit onvermogen wordt nog versterkt door hun eigen problematiek.
Zodra het toekomstperspectief duidelijk is en de situatie weer rustig en stabiel is, kan traumaverwerking ingezet worden voor de kinderen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat het in deze zaak gaat om de toetsingsgrond van artikel 1:266 BW onder a. De belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gelden daarbij als uitgangspunt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in hun jonge leven erg veel meegemaakt. Zij voelen zich door verschillende (traumatische) gebeurtenissen in de basis onveilig en vertrouwen onvoldoende op de volwassenen om hen heen en op zichzelf. Er is onder andere sprake van trauma- en hechtingsproblematiek en daaruit voortvloeiend is er sprake van gedragsproblemen. Dit heeft tot gevolg dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bovenmatige opvoedvaardigheden nodig hebben van hun opvoeders. De opvoeders dienen bovenmatig responsief en sensitief bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te kunnen aansluiten. De kinderen hebben extra zorg, aandacht en structuur nodig in het dagelijkse leven.
3.8.3.
In maart 2018 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met instemming van de moeder uit huis geplaatst en later, per januari 2019 door middel van een machtiging uithuisplaatsing.
3.8.4.
In 2019 heeft er onderzoek plaatsgevonden vanuit Keinder naar de opvoedsituatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door middel van systeemonderzoek en interactieobservaties. In het onderzoeksrapport concludeert Keinder dat op dat moment hetgeen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vragen en de ouders hen kunnen bieden, nog onvoldoende op elkaar aansloot. Er is benoemd dat de ouders onvoldoende responsief reageerden op de signalen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , dat zij moeite hadden met het verdelen van de aandacht tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en het structureren van de situatie. Keinder heeft advies gegeven waar de komende periode op ingezet moest worden om de ouders de mogelijkheid te geven om met de inzet van hulpverlening te groeien in hun ouderrol.
3.8.5.
Naar aanleiding van het advies van Keinder is in januari 2020 een traject gestart van Basic Trust. Dit traject was bedoeld voor de duur van zes maanden, maar het traject is voortijdig beëindigd. Onderdeel van het traject was het intensiveren van de bezoekmomenten tussen de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zodat bijna wekelijks observatiemomenten plaatsvonden. Na een maand vonden de bezoeken zonder aanwezigheid van de pleegouders plaats.
In de tussenevaluatie is naar voren gebracht dat de ouders hard hebben gewerkt in het traject en dat zij stappen hebben gezet. De stappen zijn echter onvoldoende geweest. Onder meer komt naar voren dat, doordat het inzicht in het gevoel en de functie van het gedrag van de kinderen ontbreekt, de ouders vanuit hun eigen behoefte reageren en vanuit het gevoel waaruit zij denken dat het goed is voor de kinderen en dat zij daarmee een belangrijke factor in het vergroten van de onveiligheidsgevoelens van de kinderen zijn. Ook wordt aangegeven dat dit inzicht niet praktisch kan worden aangeleerd en ingetraind, waardoor verbetering hierin niet echt haalbaar gaat worden. Gezien de problematiek van de kinderen, de extreme zorg en specifieke opvoedinzicht en vaardigheden die de kinderen vragen lijkt dit iets van de ouders te vragen wat niet haalbaar is. Gezien de intensiteit van de bezoeken en wat het ouders kost aan energie en inzet om deze in goede banen te leiden mag en kan dat niet van hen gevraagd worden om 24/7 toe te kunnen passen. De kans op een nieuwe uithuisplaatsing en het daarmee definitief beschadigen van de band tussen de ouders en de kinderen wordt bij een thuisplaatsing op dat moment als zeer groot risico gezien, waarvoor zowel de ouders als de kinderen behoed moeten worden, zo volgt uit de tussenevaluatie.
3.8.6.
Tijdens het traject van Basic Trust is waargenomen dat de reacties van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op de bezoeken erg heftig werden. Er was sprake van een terugval in gedrag (emotieregulatie en stressregulatie), in zindelijkheid en slecht eet- en slaapgedrag. Volgens pleegzorg is dit gedrag schreeuwen om duidelijkheid over hun toekomstperspectief en kunnen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet langer in de wacht worden gezet. De reacties die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in hun gedrag hebben laten zien hebben ertoe geleid dat het Basic Trust traject voortijdig is beëindigd omdat het traject te belastend voor hen was.
3.8.7.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn aangemeld voor traumabehandeling. Deze behandeling is nog niet van start gegaan. De moeder kon zich niet vinden in de keuze van de behandelaar omdat deze dezelfde was als degene die betrokken was bij het voortijdig gestopte Basic Trust traject. Er wordt nu gezocht naar een andere behandelaar.
3.8.8.
Het hof is van oordeel dat er voldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden van de ouders om zelf voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te zorgen. Weliswaar heeft het traject bij Basic Trust niet de beoogde zes maanden geduurd, maar er zijn behoorlijk wat observatiemomenten geweest die de conclusies van Basic Trust zoals hiervoor in rov. 3.8.5 weergegeven kunnen dragen.
Hoewel de ouders positieve stappen hebben gezet, is onvoldoende gebleken dat zij responsief reageren op wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zeggen en doen. De kinderen vragen bovenmatige opvoedvaardigheden en de ouders kunnen hier niet aan voldoen.
Nader onderzoek of een gezinsopname acht het hof niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De onduidelijkheid, onrust en spanning voor de kinderen duren daardoor voort, terwijl zij dringend behoefte hebben aan veiligheid, rust en ontspanning. De heftige reacties die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben laten zien bij de intensivering van de bezoeken zijn zorgwekkend en houden voor een lange periode aan. Er is voorts een reëel risico dat een nader onderzoek of gezinsopname niet tot positieve resultaten leidt, in welk geval het gevaar aanwezig is dat de (hechtings- en trauma)problematiek van de kinderen wordt vergroot, en de band tussen de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verder schade lijdt. Gelet op het voorgaande wijst het hof het verzoek van de ouders af om op grond van art. 810a lid 2 Rv een contra-expertise te laten uitvoeren.
3.8.9.
Het hof gaat voorbij aan het standpunt van de moeder dat haar GZ-behandelaar de moeder in staat acht om de opvoeding en verzorging van de kinderen weer op zich te nemen. Nu het hof geen rapportage van de behandelaar heeft ontvangen die dit standpunt ondersteunt en voorts uit het raadsrapport (blz.30) blijkt dat de behandelaar heeft verklaard geen zicht te hebben op de pedagogische interventies van de moeder richting de kinderen, legt dit argument van moeder geen gewicht in de schaal.
3.8.10.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben bij de pleegouders al meer dan drie jaar rust en een veilige plek. Ook op school gaat het goed. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is van belang dat die situatie wordt gecontinueerd en dat prioriteit wordt gegeven aan traumabehandeling.
3.8.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat de aanvaardbare termijn van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is verstreken en de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 8 juli 2021 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, A.J.F. Manders en van H.J.M. Arkel-van Gasselt en is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2022 door C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.