ECLI:NL:GHSHE:2022:2089

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
200.222.530_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van accountant bij bedrijfsovername en de rol van due diligence

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Accountants- en Adviesgroep bij de overname van de [M]-vennootschappen door [appellante]. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het eerdere vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is bekrachtigd. De zaak betreft een geschil over de rol van de accountant en de informatie die aan [appellante] is verstrekt in het kader van de overname. [Appellante] stelt dat de accountant tekort is geschoten in zijn verplichtingen door onjuiste en onvolledige informatie te verstrekken en niet te wijzen op de noodzaak van een due diligence onderzoek. Het hof oordeelt dat [Accountants- en Adviesgroep] niet heeft voldaan aan de zorgplicht die voortvloeit uit de adviesrelatie met [appellante]. Het hof concludeert dat [appellante] erop mocht vertrouwen dat de accountant haar belangen zou behartigen en dat de verstrekte informatie betrouwbaar was. Het hof wijst erop dat de accountant had moeten waarschuwen voor de onbetrouwbaarheid van de informatie en dat een due diligence onderzoek zinvol had kunnen zijn. Echter, het hof oordeelt dat [appellante] niet voldoende heeft aangetoond dat de informatie onjuist of onvolledig was, en dat de accountant niet verplicht was om een due diligence te adviseren. De grieven van [appellante] worden deels gegrond verklaard, maar leiden niet tot vernietiging van het vonnis. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.222.530/01
arrest van 28 juni 2022
in de zaak van
[Beheer 1] Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. J.M.J. Pennings te Rotterdam,
tegen

1.Accountants- en Adviesgroep [Accountants- en Adviesgroep] ,met kantoor te [kantoorplaats] ,

2.
[Beheer 2] Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[de vennootschap 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
[Beheer 3] Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.
[Beheer 4] Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6.
[de vennootschap 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
7.
[de vof],
met kantoor te [kantoorplaats] ,
8.
[Beheer 5] Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
9.
[Beheer 6] Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
10.
[de vennootschap 3],
beherend vennoot van geïntimeerde [de vof] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
11.
[geintimeerde 11],
wonende te [woonplaats] ,
12.
[geintimeerde 12],
wonende te [woonplaats] ,
13.
[geintimeerde 13],
wonende te [woonplaats] ,
14.
[geintimeerde 14],
wonende te [woonplaats] .
15.
[geintimeerde 15],
wonende te [woonplaats] ,
16.
[geintimeerde 16],
wonende te [woonplaats] ,
17.
[geintimeerde 17],
voor zichzelf en in de hoedanigheid van beherend vennoot van [de vof] ,
wonende te [woonplaats] ,
18.
[geintimeerde 18],
wonende te [woonplaats] ,
19.
[geintimeerde 19],
wonende te [woonplaats] ,
20.
[geintimeerde 20],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [geintimeerden] ,
advocaat: mr. W.K. van den Berg te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 7 april 2020 in het hoger beroep van het vonnis van 28 december 2016, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, in conventie gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geintimeerden] als gedaagden en in reconventie tussen Accountants- en Adviesgroep [Accountants- en Adviesgroep] (hierna: [Accountants- en Adviesgroep] ) als eiseres en [appellante] als verweerster.

5.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 7 april 2020
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor op 24 september 2020
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor op 8 oktober 2020
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor op 27 mei 2021
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor op 3 juni 2021
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor op 17 augustus 2021
  • de memorie na enquête van [appellante]
  • de memorie van antwoord na enquête van [geintimeerden] met de productie 62 tot en met 71
  • de brief van het hof van 21 april 2022 met betrekking tot een rechterswisseling
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De verdere beoordeling in hoger beroep

6.1.
Bij het tussenarrest is [appellante] toegelaten te bewijzen:
a. dat in verband met de koop van de aandelen en het bedrijfspand [geintimeerde 14 c.s.] , ter
uitvoering van de door [appellante] met [Accountants- en Adviesgroep] gesloten overeenkomst van opdracht, zijn opgetreden als partij-adviseurs van [appellante] , dat [appellante] daarop althans heeft vertrouwd (mede omdat [geintimeerde 14 c.s.] [appellante] er niet op hebben gewezen dat zij alleen faciliterend zouden optreden, dat zij [appellante] niet zouden adviseren over de overname en dat [appellante] daarvoor een eigen partij-adviseur in de arm moest nemen), en dat [appellante] ervan uitging dat de advisering van [M] in verband met de verkoop van de aandelen en het bedrijfspand niet door [geintimeerde 14 c.s.] werd verricht, maar door een ander team van [Accountants- en Adviesgroep] ;
dat [geintimeerde 14] en [geintimeerde 20] tijdens een bespreking met [appellante] op 28 maart 2013
de [M] -vennootschappen hebben aangedragen als zijnde zeer geschikt om door [appellante] te worden overgenomen, dat [geintimeerde 14] en [geintimeerde 20] hebben gesproken over een buitenkans en een koopje omdat de vereiste
turn aroundbij de [M] -vennootschappen reeds was gemaakt, en dat [geintimeerde 14] en [geintimeerde 20] op dat moment een due diligence-onderzoek met betrekking tot de [M] -vennootschappen hebben afgeraden, dat zij althans hebben gezegd, of althans de indruk hebben gewekt, dat een dergelijk onderzoek niet nodig was:
dat [geintimeerde 14 c.s.] (ook) tijdens de bijeenkomsten op 8 april en 12 april 2013 niet hebben gesproken over de beperkte rol van [Accountants- en Adviesgroep] / [geintimeerde 14 c.s.] en dat zij toen onverminderd positief waren over de [M] -vennootschappen en de overname hebben aangeprezen;
dat [geintimeerde 14 c.s.] [appellante] hebben geadviseerd om de aandelen en het bedrijfspand te kopen, dat [appellante] op het door [geintimeerde 14 c.s.] gegeven advies heeft vertrouwd en dat dit ertoe heeft geleid dat [appellante] heeft besloten tot de aankoop van de aandelen en het bedrijfspand;
dat [geintimeerde 14 c.s.] [appellante] niet hebben gewezen op het belang om een adviseur of advocaat te consulteren die haar zou bijstaan bij het opmaken van de schriftelijke koopovereenkomst;
dat [appellante] niet al tijdens de bijeenkomst op 12 april 2013 (in reactie op de door [M] genoemde vraagprijs van € 3.000.000,-) een tegenbod van € 1.500.000.- heeft gedaan, dat toen ook niet is gesproken over details in verband met de aankoopprijs (zoals de schuld van [M] aan de [M] -vennootschappen en de uiteindelijke cash out voor [appellante] ), maar dat [appellante] dit tegenbod pas vlak vóór de bespreking op 15 april 2013 heeft gedaan;
dat (pas) tijdens de bijeenkomst op 15 april 2013 liet tegenbod van [appellante] van iets meer dan € 1.500.000; is besproken: dat het niet juist is dat de heer [M] daarna heeft aangegeven akkoord te kunnen gaan met dit tegenbod, op voorwaarde dat [appellante] zou afzien van een due diligence-onderzoek en het bedingen van balansgaranties, en dat [appellante] daar vervolgens mee heeft ingestemd;
dat [geintimeerde 20] niet al op 14 april 2013, maar pas op 15 en 16 april 2013 heeft gewerkt aan de schriftelijke koopovereenkomst en dat [appellante] de eerder door [M] ondertekende koopovereenkomst (pas) op 7 mei 2013 heeft ontvangen;
6.2.
[appellante] heeft in enquête de volgende getuigen laten horen:
- [persoon A] , bestuurder van [appellante] ,
- [ persoon B] , bestuurder van [appellante] ,
- [persoon C] , destijds accountmanager bij Rabobank Oosterschelde,
- [persoon D] , voormalig medewerker van [M] ,
- [persoon E] , medewerker van [Accountants- en Adviesgroep] ,
- [geintimeerde 20] , geïntimeerde 20,
- [persoon F] , controller bij [appellante] ,
- [geintimeerde 14] , geïntimeerde 14.
[geintimeerden] hebben in contra-enquête de volgende getuigen laten horen:
- [persoon G] , voormalig medewerker van [Accountants- en Adviesgroep] ,
- [persoon H] , complianceofficer van [Accountants- en Adviesgroep]
De getuigen worden verder aangeduid als [persoon A] , [ persoon B] , [persoon C] , [persoon D] , [geintimeerde 20] , [persoon F] , [geintimeerde 14] , [persoon G] en [persoon H] .
6.3.
De raadsheer-commissaris die de getuigen heeft gehoord, is niet meer werkzaam bij het hof.
6.4.
Bij brief van 21 april 2022 heeft het hof aan partijen meegedeeld dat de behandeling van deze zaak werd voortgezet door andere raadsheren dan die het tussenarrest van 7 april 2020 hebben gewezen. Daarbij heeft het hof de reden vermeld en de verwachting kenbaar gemaakt dat het arrest in deze zaak (uiterlijk) op 12 juli 2022 zou worden uitgesproken.
Partijen hebben hierop niet gereageerd en niet verzocht om de zaak opnieuw mondeling te behandelen.
6.5.
Het hof zal nu eerst de grieven bespreken. Het hof betrekt daarbij de getuigenverklaringen, waar voor de beoordeling van de grieven feiten of omstandigheden van betekenis zijn die in de bewijsopdracht zijn begrepen. Daarbij zal ook steeds in aanmerking moeten worden genomen bij wie de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de concrete geschilpunten liggen. Het hof heeft in het tussenarrest immers alleen nog [appellante] de gelegenheid gegeven om haar stellingen over de inhoud van de opdracht aan [Accountants- en Adviesgroep] en de gang van zaken bij het sluiten van de koopovereenkomst te bewijzen, zonder specifiek in te gaan op de vraag wie ten aanzien van welke feiten de bewijslast draagt.
De positie van [Accountants- en Adviesgroep]
6.6.
De grieven II, III en IV hebben betrekking op de positie van [Accountants- en Adviesgroep] . [appellante] stelt kort gezegd dat zij erop mocht vertrouwen dat [Accountants- en Adviesgroep] haar bij de overname als haar adviseur zou bijstaan en dat de informatie die [Accountants- en Adviesgroep] over de [M] -vennootschappen gaf, betrouwbaar was. [appellante] wijst er in dit verband onder meer op dat [Accountants- en Adviesgroep] de onderhavige opdracht niet schriftelijk heeft vastgelegd, zoals was voorgeschreven. [geintimeerden] voeren aan dat [Accountants- en Adviesgroep] vanaf het begin aan [appellante] en [M] heeft meegedeeld dat zij slechts een beperkte rol kon spelen en dat [Accountants- en Adviesgroep] hen niet heeft geadviseerd.
6.7.
Het hof acht in dit verband het volgende van belang. [appellante] was al meer dan 35 jaar cliënt van [Accountants- en Adviesgroep] . [Accountants- en Adviesgroep] had [appellante] in het verleden ook bijgestaan bij een of meer andere bedrijfsovernames. [Accountants- en Adviesgroep] was eveneens betrokken bij deze bedrijfsovername.
Gelet op de aard en bestendigheid van de adviesrelatie waarin [appellante] en [Accountants- en Adviesgroep] tot elkaar stonden, is het uitgangspunt dat [appellante] redelijkerwijs mocht aannemen dat [Accountants- en Adviesgroep] ook bij deze overname optrad als haar adviseur en niet als een neutrale derde. In wezen gaat het er nog méér om dat [appellante] redelijkerwijs mocht aannemen dat [Accountants- en Adviesgroep] ook bij de overname voor haar belangen zou waken, zoals [Accountants- en Adviesgroep] behoorde te doen als adviseur, dan dat [Accountants- en Adviesgroep] [appellante] moest adviseren over de overname.
6.8.
Het was [appellante] ten tijde van de overname wel bekend dat [Accountants- en Adviesgroep] ook voor [M] werkzaam was. In beginsel heeft [appellante] daarom niet mogen aannemen dat [Accountants- en Adviesgroep] alleen de belangen van haar behartigde, en niet die van [M] . Het was echter aan [Accountants- en Adviesgroep] om in deze situatie aan [appellante] duidelijk te maken of dit gevolgen had voor de relatie waarin zij tot [appellante] stond en in welk opzicht, met name wat betreft het behartigen van het belang van [appellante] , en om zo nodig maatregelen te nemen om belangenconflicten te voorkomen. Dit volgt uit de aard van de relatie tussen [appellante] en [Accountants- en Adviesgroep] , maar vloeit ook voort uit de voor [Accountants- en Adviesgroep] geldende beroepsregels. Het hof wijst met name op de paragrafen 13, 14 en 18 van de destijds geldende Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NVCOS) 5500N Transactiegerelateerde adviesdiensten. Ook als de opdracht die zij aanvaardde, volgens [Accountants- en Adviesgroep] zelf geen advies inhield, maar neutraal en alleen faciliterend was, had [Accountants- en Adviesgroep] de inhoud en omvang daarvan ten behoeve van [appellante] behoren vast te leggen. Juist in deze situatie, waarin vanwege de langdurig bestaande adviesrelatie verwarring over de positie van [Accountants- en Adviesgroep] kon bestaan of ontstaan, was dit van belang. Het is natuurlijk ook niet voor niets dat [Accountants- en Adviesgroep] , zoals [geintimeerden] zelf stellen, intern over haar positie van gedachten heeft gewisseld, onder meer met haar complianceofficer [persoon H] .
6.9.
Indien [Accountants- en Adviesgroep] heeft nagelaten aan [appellante] kenbaar te maken dat zij bij deze overname niet of in beperkte mate de belangen van [appellante] zou behartigen als adviseur, heeft [appellante] daarmee geen rekening behoeven te houden, tenzij [appellante] op andere wijze daarmee bekend was of moest zijn. Het is onder deze omstandigheden aan [geintimeerden] om feiten of omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen dat [Accountants- en Adviesgroep] [appellante] kenbaar heeft gemaakt of dat het [appellante] anderszins bekend was dat zij de belangen van [appellante] niet of beperkt zou behartigen als adviseur. Deze bewijslastverdeling is te meer aangewezen, nu het op de weg van [Accountants- en Adviesgroep] heeft gelegen om de opdracht en daarmee haar positie vooraf schriftelijk vast te leggen, en zij dit heeft nagelaten.
6.10.
De omstandigheid dat [appellante] een zekere ervaring had met bedrijfsovernames, leidt niet tot de conclusie dat [appellante] ermee bekend moest zijn dat [Accountants- en Adviesgroep] in dit geval haar belang niet of beperkt zou behartigen als adviseur. Er zijn immers geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat [Accountants- en Adviesgroep] bij eerdere overnames, waarbij beiden waren betrokken, een andere rol had dan het behartigen van het belang van [appellante] als adviseur van [appellante] .
6.11.
[geintimeerden] hebben echter aangevoerd dat [Accountants- en Adviesgroep] vanaf het begin intern heeft besproken dat zij met betrekking tot de overname [appellante] noch [M] zou adviseren, omdat beiden haar cliënt waren, en dat zij dit aan [appellante] heeft meegedeeld, zowel in een gesprekken met [appellante] op 28 maart 2013 en 29 maart 2013 als in gesprekken met [appellante] en [M] op 8 april 2013 en 12 april 2013. Bij deze gesprekken waren namens [Accountants- en Adviesgroep] [geintimeerde 20] , [geintimeerde 14] en [persoon E] betrokken. [geintimeerden] hebben bij conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie interne aantekeningen en verslagen van deze gesprekken overgelegd. [geintimeerden] hebben verder gewezen op de agenda voor de bespreking van 12 april 2013. Onderdeel 1 van deze agenda betreft een toelichting op de positie van [Accountants- en Adviesgroep] . Deze aantekeningen, verslagen en agenda vormen een aanwijzing dat [Accountants- en Adviesgroep] [appellante] er vooraf op heeft gewezen dat zij niet als adviseur van [appellante] zou optreden.
Deze aanwijzing behoeft echter bevestiging door getuigenverklaringen, omdat de aantekeningen en verslagen kennelijk destijds niet aan [appellante] zijn voorgelegd en [appellante] de juistheid van de aantekeningen en verslagen heeft tegengesproken.
[appellante] heeft verder tegengesproken dat zij destijds de agenda voor de bespreking van
12 april 2013 heeft ontvangen.
6.12.
De bestuurders van [appellante] , [ persoon B] en [persoon A] hebben als getuigen verklaard, kort gezegd, dat zij [Accountants- en Adviesgroep] zagen als hun adviseur en ervan uitgingen dat [Accountants- en Adviesgroep] hun belang zou behartigen. Volgens hen heeft [Accountants- en Adviesgroep] niet meegedeeld dat zij een lastige positie had, vanwege haar betrokkenheid bij [M] , en is het tweepettenprobleem niet besproken.
6.13.
[persoon D] , die bij [M] werkzaam was, heeft onder meer verklaard:
‘Het is zo gegaan dat [geintimeerde 20] veel contact had met [appellante] en ook met [M] en dat hij een heel goed beeld had van wat er over en weer aan ideeën leefde. Dat heeft hij bijeengebracht, onder andere op een door hem geschreven one pager.
(…)
We zaten bij dezelfde accountant, [Accountants- en Adviesgroep] , die het voortouw nam. Daardoor ging het snel. Dat was vooral door de inzet van [geintimeerde 20] en [persoon E] .
(…)
Mijn antwoord is dat ik mij een meeting kan herinneren met het doel om tot overeenstemming te komen. (…) In mijn beleving had [geintimeerde 20] een belangrijke rol tijdens deze bijeenkomst. Hij had een gevoel waarop het uit zou kunnen komen. Hij had dan ook veel contact gehad met [appellante] en met [M] . (…) Ik herhaal in dit verband dat [geintimeerde 20] contacten had met beide partijen. Dan kom je er in zo’n sessie gemakkelijk uit. (…) Het was [geintimeerde 20] die een goed beeld had van wat voor de een en de ander acceptabel was. Hij heeft de vertaalslag gemaakt naar de uiteindelijke uitkomst.
(…)
U houdt mij voor dat uit mijn woorden zou kunnen blijken dat de heer [geintimeerde 20] een belangrijke rol heeft gespeeld in verband met de overname. Dat is zeker het geval. U houdt mij ook voor dat je deze rol zou kunnen zien als het dienen van twee heren, of als het dragen van twee petten. U vraagt mij of daar toen over is gesproken. Dat is eigenlijk niet naar voren gekomen, niet dat ik weet. Misschien heb ik een selectief geheugen. Ik had toen een goed gevoel bij de meetings. Ik heb toen geen twee petten probleem gezien. Dat probleem is als zodanig niet besproken. Dat is mij niet bijgebleven. Misschien is er in individuele gesprekken wel over gesprokken. Het is in elk geval niet zo geweest dat ik iets als een wake up call heb meegemaakt, waarin de accountant uitleg geeft over zijn rol tussen twee partijen, die alle twee zijn klant zijn. Ik heb daarover ook geen documenten gezien.
(…)
Mijn antwoord is als volgt: ik denk dat het de ambitie van [Accountants- en Adviesgroep] is geweest om het neutraal te laten. Zij zullen zich hebben gerealiseerd dat ze het met twee klanten evenwichtig moesten doen. Ik denk dat het bij [geintimeerde 20] de intellectuele uitdaging is geweest om het toch voor elkaar te krijgen. Als je dan in contact komt met een uiterst gedreven ondernemer als [ persoon B] , dan moet je zelf op de rem staan, om te zeggen dit gaat te hard. Nu u mij deze verklaring voorhoudt, voeg ik daar aan toe dat het heel snel is gegaan. Ik denk dat dat te maken had met het vertrouwen dat [Accountants- en Adviesgroep] had in de onderneming van [M] . Dat vertrouwen had ik ook. Daardoor heeft het [appellante] aan een goed partijadvies ontbroken. Ik doel dan onder andere op het ontbreken van een due diligence onderzoek in verband met de projecten. Achteraf gezien zou een dergelijk onderzoek een duidelijke meerwaarde hebben gehad. Eigenlijk zouden alle partijen daar baat bij hebben gehad. Dat had zeker vooraf plaats kunnen vinden. Eigenlijk heeft het ontbroken aan een rode lamp, waardoor iemand er bij was gehaald die tegen [geintimeerde 20] had gezegd: stel je zo op datje in een neutrale relatie met mij blijft. Nu u mij dit voorhoudt voeg ik daar aan toe dat ik dan doel op anderen bij [Accountants- en Adviesgroep] . Je zou je kunnen voorstellen dat er een bepaald protocol is voor een kwestie als deze. Daardoor had een betere scheiding kunnen plaatsvinden tussen koper en verkoper. [geintimeerde 20] is briljant. Men heeft hem binnen [Accountants- en Adviesgroep] zijn gang laten gaan. Achteraf gezien is er te weinig scheiding geweest tussen partijen. Alles is daardoor snel gegaan, zoals in verband met het ontbreken van een due diligence onderzoek. Dat due diligence onderzoek zou opgesloten hebben gezeten in het werk van [Accountants- en Adviesgroep] . In de harmonieuze sfeer zoals die toen was is het zo gegaan. Achteraf had ik ook zelf graag meer info gehad, zoals op het punt van de projecten. We waren nog niet klaar met de reorganisatie.’
6.14.
[persoon E] , destijds teamleider bij [Accountants- en Adviesgroep] en werkzaam ten behoeve van [M] , heeft onder meer verklaard:
‘De derde bijeenkomst waar ik bij was vond plaats bij [Accountants- en Adviesgroep] . (…) Wij hadden een agenda voor deze bijeenkomst opgesteld. Als eerste zou [geintimeerde 14] de positie van [Accountants- en Adviesgroep] toelichten. Dat is ook gebeurd. Wat gezegd is, is dat wij met twee cliënten aan tafel zaten en dat wij in die positie informatie over en weer konden geven, dat wij stukken konden uitwisselen, maar dat wij niet konden adviseren over de vraagprijs, of die misschien teveel of te weinig was. Ik durf niet te zeggen of daar toen door een van de andere aanwezigen op is gereageerd.
(…)
U vraagt mij of tijdens de bespreking op 12 april 2013 door [Accountants- en Adviesgroep] aan de orde is gesteld dat beide partijen bij de overname externe adviseurs konden inschakelen. Dat onderwerp stond op het lijstje van onderwerpen die [geintimeerde 14] , conform de agenda, zou bespreken als eventueel te nemen maatregel. Dat onderwerp is daarna ook op de 12de zo aan de orde geweest.’
6.15.
[geintimeerde 20] , destijds fiscalist bij [Accountants- en Adviesgroep] , heeft onder meer verklaard:
‘In de auto op de 28de hebben [geintimeerde 14] en ik afgesproken dat, omdat [appellante] en [M]
alle twee klant waren van [Accountants- en Adviesgroep] , wij heel verstandig en voorzichtig moesten omgaan met de
situatie, dat wij geen adviesrol op ons zouden nemen en dat wij ons zouden beperken tot het
verstrekken van informatie.
De dag erna, 29 maart 2013, verscheen de heer [ persoon B] op ons kantoor. Hij wilde bescheiden inleveren in verband met zijn privé aangifte. Dat gebeurde onaangekondigd. Wij hebben toen met hem gesproken. Ik bedoel dan [geintimeerde 14] en ik en hebben hem verteld dat [M] te koop was. [geintimeerde 14] heeft dat toegelicht. We hebben toen gezegd: jullie zijn alle twee cliënt van ons, we hebben toestemming van [M] nodig om het overnametraject te starten, wij kunnen geen advies geven, je moet elders advies vragen. Ik kan me goed herinneren dat [ persoon B] toen zei: dat is voor ons geen probleem, wij hebben ook al éerder Deloitte ingeschakeld.
(…)
Die bijeenkomst heeft vervolgens plaatsgevonden op 12 april 2013.
Voor die bijeenkomst hadden wij aan de kant van [Accountants- en Adviesgroep] drie onderwerpen in gedachte. Als eerste zou [geintimeerde 14] onze positie uitleggen in verband met het feit dat zowel [appellante] als [M] cliënt van ons waren. Daarna zou [persoon E] een toelichting geven op de cijfers inzake [M] . Als derde zou [persoon D] de vraagprijs noemen. [geintimeerde 14] heeft inderdaad onze positie uiteengezet. Wat hij heeft gezegd is vergelijkbaar met wat daarover op 29 maart 2013 al was gezegd: geen advies, wel informatie.
(…)
Ik heb zojuist toegelicht wanneer wij het tweepettenprobleem hebben besproken met [appellante] . Dat is in de richting van [M] aan de orde gekomen tijdens de bespreking op de 12de. Daarvoor hadden wij op 9 april al aangegeven, in het gesprek dat ik zojuist noemde, dat wij geen oordeel zouden geven over de vraagprijs omdat [appellante] en [M] alle twee cliënten waren.
(…)
Bij [M] hebben we op 9 april de koopprijs gehoord en toen hebben wij meteen gezegd: daarover geven wij geen advies. Toen is ook afgesproken dat [persoon D] de koopprijs zou presenteren op 12 april. Nu ik u dit hoor dicteren voeg ik daaraan toe dat het misschien wel zo is geweest dat wij op die 9de april dat wij hebben gezegd dat [appellante] de vraagprijs van 3 miljoen als hoog zou kunnen kwalificeren. Het is toen zo gegaan dat zij die koopprijs tegen ons aan hebben gehouden. Wij hebben toen gezegd dat wij er geen standpunt over in wilden nemen, maar dat het kon zijn dat [appellante] de prijs hoog zou vinden. Dit had te maken met de schulden van de werkmaatschappijen aan de holding. Die waren aanzienlijk. Dat zou dan nog bovenop de 3 miljoen komen. Onze indruk was dat [appellante] daarmee niet akkoord zou gaan. Uit wat ik nu zeg mag niet worden afgeleid dat wij die indruk over wat [appellante] wel of niet zou willen betalen, ontlenen aan eerdere contacten met [appellante] . Naar aanleiding van dezelfde verklaring, pagina 8 alinea 6, verklaar ik dat op de 12 de weldegelijk is gesproken over onze beperkte rol. (…)
Naar aanleiding van uw vraag of tijdens de bespreking op 12 april 2013 door [geintimeerde 14] ook aan de orde is gesteld dat partijen een eigen adviseur konden inschakelen, antwoord ik dat dat toen is gezegd, net als op 29 maart 2013.’
6.16.
[persoon F] , destijds controller bij [appellante] , heeft onder meer verklaard:
‘Ik teken daarbij aan dat het verhaal daarbij was dat [Accountants- en Adviesgroep] vanaf de zomer vanaf 2012 nauw betrokken was bij [M] . Wij mochten dus vertrouwen op de cijfers in de jaarrekening. Dat geldt ook voor de turnaround die gemaakt zou zijn, dat die daadwerkelijk in gang was gezet. Nu ik u dit hoor dicteren voeg ik daaraan toe dat [Accountants- en Adviesgroep] ook nauw betrokken was bij de organisatie en de administratie.
(…)
U houdt mij voor dat in deze zaak een belangrijke vraag is wat [appellante] precies van [Accountants- en Adviesgroep] kon verwachten. U vraagt mij of daar in een van de genoemde bijeenkomsten uitdrukkelijk over is gesproken. Mijn antwoord is dat wij de gewoonte hadden om onze vragen voor te leggen aan [geintimeerde 14] of [geintimeerde 20] . Zij gaven dan hun advies en daarna werd de kwestie verder uitgewerkt. Dat gebeurde steeds naar tevredenheid. Zo is het ook in het kader van deze opdracht gegaan. [appellante] had veel vertrouwen in [Accountants- en Adviesgroep] , zo ook in deze zaak. Ik voeg daaraan toe dat [Accountants- en Adviesgroep] [appellante] bij de genoemde overname in België uitdrukkelijk had verwezen naar een Belgische adviseur. Het is dus niet zo dat van de kant van [Accountants- en Adviesgroep] is gezegd dat zij zich terughoudend zouden opstellen omdat zowel [appellante] als [M] hun cliënten waren. Het is veeleer zo gegaan dat van de kant van [Accountants- en Adviesgroep] werd gezegd dat het een voordeel was dat zij [appellante] en [M] zo goed kenden, dat zou ervoor zorgen dat het overnametraject eenvoudiger zou zijn. Ook in het traject na de koopovereenkomst heeft [Accountants- en Adviesgroep] [appellante] bijgestaan, onder andere in overleg met Rabo en met de fiscus. Het optreden van [Accountants- en Adviesgroep] was hier niet anders dan we gewend waren. Ik heb over de cijfers van [M] , waaronder de prognose, gesproken met [persoon E] . Hij heeft die cijfers aan mij toegelicht. Voor, in en na het overnametraject is door [Accountants- en Adviesgroep] niet anders geacteerd dan wij gewend waren.
(…)
U houdt mij voor dat ik zojuist heb gezegd dat van de kant van [Accountants- en Adviesgroep] is gezegd dat de cijfers klopten. U vraagt mij of dat zo uitdrukkelijk is gezegd. Mijn antwoord is dat als wij cijfers krijgen van [Accountants- en Adviesgroep] , het concept over 2012 en de prognose van 2013, dan gaan wij er vanuit dat daarnaar is gekeken door [Accountants- en Adviesgroep] . De begroting was door [persoon E] samen met [persoon D] opgesteld. Als een accountant met cijfers komt, dan zou het vreemd zijn als hij onjuiste cijfers verstrekt. Ik wijs erop dat de genoemde cijfers ook zijn gebruikt tijdens besprekingen met de twee betrokken Rabobanken. Het was van de kant van [Accountants- en Adviesgroep] dat toen naar die cijfers werd verwezen. Het is niet zo dat van de kant van [Accountants- en Adviesgroep] uitdrukkelijk een voorbehoud is gemaakt bij de cijfers. De begroting over 2013 was alleen nog maar een begroting natuurlijk, maar bij de cijfers over 2012 is geen voorbehoud gemaakt.’
6.17.
[geintimeerde 14] , destijds accountant bij [Accountants- en Adviesgroep] , heeft onder meer verklaard:
‘ [ persoon B] had tegen ons gezegd: als je wat hebt, dan moet je mij informeren. Dit laatste heeft hij ook op 28 maart 2013 gezegd, toen wij bij [appellante] waren.
(…)
Een dag later is [ persoon B] naar het kantoor van [Accountants- en Adviesgroep] gekomen. Hij kwam om documenten in verband met de IB-aangifte af te geven aan [geintimeerde 20] . Ik ben er toen bijgehaald en daarna hebben wij met zijn drieën gesproken over [M] .
(…)
We hebben toen dus ook gezegd dat [Accountants- en Adviesgroep] in een lastige positie verkeerde omdat [appellante] en [M] alle twee klant waren. Daarover hadden [geintimeerde 20] en ik gesproken toen wij op de 28e in de auto onderweg waren naar kantoor.
(…)
Daarna is op 8 april een kennismakingsbijeenkomst georganiseerd. Dat was een informeel gesprek in de villa van [M] . Van de kant van [Accountants- en Adviesgroep] hebben we een korte inleiding gegeven en gezegd dat wij niet beide partijen zouden kunnen adviseren, dat wij informatie konden aanleveren, maar dat meer ons in een lastige positie zou brengen. Daar is op gereageerd met: dat is goed, dat snappen we. We hebben eruit afgeleid dat onze boodschap was overgekomen en niet op bezwaren stuitte. Anders waren we gestopt of hadden we andere maatregelen moeten treffen.
(…)
U houdt mij voor dat een andere getuige heeft verklaard dat van de kant van [Accountants- en Adviesgroep] is benadrukt dat het een voordeel was dat [Accountants- en Adviesgroep] zowel met [appellante] als met [M] goed bekend was. U vraagt mij of ook dit op deze manier zo met partijen is besproken. Dat is niet het geval. Wij verkeerden juist in een lastige situatie en hebben daarop vanaf het eerste moment de nadruk gelegd. Het is niet voor niets dat we daarover op de 11e met [persoon H] hebben gesproken.
Op 12 april heeft een volgende bijeenkomst plaatsgevonden. (…) Ik heb een korte inleiding gegeven en benadrukt dat wij in een lastige positie verkeerden.
(…)
Tijdens de bijeenkomst van 12 april 2013 is met de beamer allereerst de agenda van die bijeenkomst geprojecteerd. Die agenda zit ook in het dossier. Daaruit blijkt dat wij onze positie hebben toegelicht. In verband daarmee is ook gesproken dat partijen er goed aan zouden doen om een eigen adviseur te nemen. Ik heb dat toen gezegd. Er was ook eerder al over gesproken, namelijk op 29 maart. Toen heeft de heer [ persoon B] zelf de naam van Deloitte genoemd.’
6.18.
[persoon G] , destijds werkzaam bij [Accountants- en Adviesgroep] , heeft onder meer verklaard:
‘Ik doel dan op de eindejaarsbespreking over het jaar 2012. Tijdens die bijeenkomst is voor het eerst gesproken over [M] als overnamekandidaat. Deze bespreking vond plaats in 2013. U, raadsheer-commissaris, vertelt mij dat die bijeenkomst gelet op het dossier heeft plaatsgevonden op 28 maart 2013. Dat zou vroeg zijn, maar misschien waren we dat jaar iets eerder klaar.
(…)
Wel kan ik nog vertellen dat wij met zijn drieën, [geintimeerde 20] , [geintimeerde 14] en ik, zijn teruggereden naar kantoor. [geintimeerde 20] bleek toen niet te weten dat het over [M] ging. [geintimeerde 14] heeft dat toen verteld. Tijdens deze rit is zeker niet gesproken over de mogelijk lastige positie van [Accountants- en Adviesgroep] als accountant van zowel [appellante] als [M] .’
6.19.
[persoon H] , destijds complianceofficer bij [Accountants- en Adviesgroep] , heeft onder meer verklaard:
‘U houdt mij voor dat ik zojuist heb verteld dat [Accountants- en Adviesgroep] geen plek kon innemen aan de
onderhandelingstafel. Ik wist natuurlijk dat [Accountants- en Adviesgroep] betrokken was bij het overnameproces.
Wat ik met mijn eerdere uitlating bedoel is dat [Accountants- en Adviesgroep] niet bij beide partijen kon adviseren
over de overnameprijs en dergelijke. [Accountants- en Adviesgroep] zou wel in staat zijn om met beide teams
informatie te vergaren en aan te leveren, maar kon als gezegd geen advies geven over de
prijs.’
6.20.
Het hof kent gewicht toe aan hetgeen [persoon D] heeft verklaard. [persoon D] heeft, voor zover bekend, geen rechtstreeks belang bij partijen of bij de uitkomst van deze zaak. Hetgeen [geintimeerden] over [persoon D] vermelden, maakt niet dat moet worden aangenomen dat [persoon D] een persoonlijk of ander belang heeft om in strijd met de waarheid in het voordeel van [appellante] te verklaren. Integendeel, het zou eerder aanleiding zijn om te veronderstellen dat [persoon D] in het nadeel van [appellante] zou willen verklaren, omdat [appellante] volgens [geintimeerden] [persoon D] aansprakelijk heeft gesteld en in een procedure heeft betrokken.
6.21.
Volgens [persoon D] heeft [geintimeerde 20] een belangrijke rol gespeeld in de onderhandelingen over de overname. Dat [Accountants- en Adviesgroep] twee petten had, is volgens hem niet naar voren gekomen of als probleem gezien, en niet besproken. Volgens hem heeft [Accountants- en Adviesgroep] geen uitleg gegeven over haar rol tussen de twee partijen.
6.22.
Dit strookt met hetgeen [ persoon B] en [persoon A] en [persoon F] hierover verklaren.
Wat betreft de verklaringen van [ persoon B] en [persoon A] is verder vooral van belang dat zij ervan uitgingen dat [Accountants- en Adviesgroep] hun belang zou behartigen. Dit stemt overeen met de verklaring van [persoon F] . Volgens hem had [appellante] veel vertrouwen in [Accountants- en Adviesgroep] en was de rol van [Accountants- en Adviesgroep] bij de overname niet anders dan [appellante] van [Accountants- en Adviesgroep] gewend was. [appellante] vertrouwde op de juistheid van de cijfers over de [M] -vennootschappen die [Accountants- en Adviesgroep] , die immers ook de accountant van [M] was, haar verstrekte.
6.23.
Wat van de kant van [geintimeerden] is verklaard door [persoon E] , [geintimeerde 20] en [geintimeerde 14] , weegt hiertegen onvoldoende op. Het neemt bovendien in wezen niet weg dat ook uit hun verklaringen niet volgt dat er mededelingen zijn gedaan waaruit [appellante] redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat [Accountants- en Adviesgroep] niet over haar belang zou waken en dat [appellante] niet kon vertrouwen op de juistheid van de informatie over de [M] -vennootschappen die [Accountants- en Adviesgroep] haar verstrekte. Het komt erop neer dat volgens hun verklaringen is gezegd – wat anderen niet bevestigen – dat [Accountants- en Adviesgroep] geen advies zou geven, in het bijzonder niet over de vraagprijs, aldus [persoon E] en [persoon H] , maar wel informatie. Geen advies geven wil niet zeggen dat [Accountants- en Adviesgroep] niet zou waken over het belang van [appellante] en evenmin dat [appellante] niet kon afgaan op de informatie die [Accountants- en Adviesgroep] zou geven. Dat [appellante] zou vertrouwen op de juistheid van de informatie die [Accountants- en Adviesgroep] verstrekte, ligt te meer voor de hand en was voor [Accountants- en Adviesgroep] voorzienbaar, omdat [appellante] wist dat [Accountants- en Adviesgroep] ook voor [M] werkte en dus betrokken was bij het opstellen van de informatie. Het blijkt niet dat [appellante] reden had om aan te nemen dat [Accountants- en Adviesgroep] als accountant, en zeker als haar eigen accountant, zonder voorbehoud of waarschuwing informatie zou verstrekken waarvan [Accountants- en Adviesgroep] niet wist dat deze betrouwbaar was. Dat [Accountants- en Adviesgroep] niet over de koopprijs adviseerde, kan worden afgeleid uit alle verklaringen. Daaruit blijkt immers slechts dat [Accountants- en Adviesgroep] in dat opzicht niet wezenlijk méér deed dan te proberen partijen tot elkaar te brengen, zonder advies over de hoogte van de koopprijs, en dat partijen in dat opzicht ook niet méér dan dat van [Accountants- en Adviesgroep] verwachtten.
6.24.
Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat het ervoor moet worden gehouden dat [Accountants- en Adviesgroep] [appellante] niet of onvoldoende heeft voorgehouden dat zij niet over het belang van [appellante] zou waken, zoals zij gewoon was te doen als adviseur van [appellante] , en evenmin dat [appellante] niet mocht vertrouwen op de juistheid van de informatie over de [M] -vennootschappen die [Accountants- en Adviesgroep] in het kader van de overname aan [appellante] verstrekte.
6.25.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven II, III en IV in zoverre doel treffen.
De verplichtingen van [Accountants- en Adviesgroep]
a.
Inleiding
6.26.
[appellante] heeft aangevoerd dat [Accountants- en Adviesgroep] op enkele punten is tekortgeschoten in het nakomen van haar verplichtingen uit de opdracht met betrekking tot de overname en dat zij daardoor schade heeft geleden.
b.
Maatstaf
6.27.
Maatstaf om te beoordelen of [Accountants- en Adviesgroep] is tekortgeschoten, is of [Accountants- en Adviesgroep] heeft voldaan aan hetgeen in de gegeven omstandigheden van een redelijk bekwaam en redelijk handelend accountant en fiscalist mocht worden verwacht. Wat van [Accountants- en Adviesgroep] mocht worden verwacht moet worden bezien in het licht van het feit dat het ging om een overname, dat [Accountants- en Adviesgroep] niet over de koopprijs zou adviseren, maar dat [appellante] wel erop mocht vertrouwen dat [Accountants- en Adviesgroep] over haar belang zou waken, zoals [Accountants- en Adviesgroep] gewoon was te doen als adviseur van [appellante] , en dat [appellante] mocht vertrouwen op de juistheid van de informatie over [M] die [Accountants- en Adviesgroep] in het kader van de overname aan [appellante] verstrekte, tenzij [Accountants- en Adviesgroep] [appellante] had gewaarschuwd dat de informatie onbetrouwbaar was.
c.
Tekortkomingen
6.28.
De tekortkomingen van [Accountants- en Adviesgroep] betreffen volgens [appellante] in hoofdzaak het achterwege laten van een due diligence en balansgaranties (met name grieven V, VI, VII en XII), de onbetrouwbaarheid en/of onjuistheid van de projectadministratie, mede in verband met de opgaaf van voorraden (met name grieven VIII en XIV, XV en XVI), en al of niet in het verlengde daarvan de gepresenteerde resultaten over het eerste halfjaar van 2013 (met name grieven IX, X en XI). Het hof bespreekt deze grieven gezamenlijk.
d.
Gang van zaken
6.29.
[Accountants- en Adviesgroep] was sinds medio 2012 werkzaam voor [M] . [Accountants- en Adviesgroep] heeft [appellante] in contact gebracht met [M] het oog op een overname van de [M] -vennootschappen. [Accountants- en Adviesgroep] heeft in verband hiermee financiële informatie over de [M] -vennootschappen aan [appellante] verstrekt. Er zijn drie ontmoetingen geweest tussen [appellante] en [M] , namelijk op 9, 12 en 15 april 2013. Op 12 en/of 15 april 2013 is meegedeeld welke prijs [M] vroeg en welke prijs [appellante] wilde betalen. Er is overeenstemming bereikt over een prijs van ongeveer 1,5 miljoen euro. Voor het bedrijfspand van de [M] -vennootschappen is de prijs vastgesteld op 1,5 miljoen euro en als prijs voor de aandelen van elke vennootschap is telkens € 1,00 afgesproken. De koopovereenkomst is opgesteld door [geintimeerde 20] . [M] heeft de overeenkomst ondertekend op 16 april 2013, waarna de koopovereenkomst op 17 april 2013 aan [appellante] is toegezonden. Ook [appellante] heeft vervolgens de koopovereenkomst ondertekend. Voor het financieren van de koopprijs heeft [appellante] een krediet van Rabobank gevraagd en gekregen. De levering van het bedrijfspand en de aandelen vond plaats op 3 juli 2013. In de maanden daarna leden de [M] -vennootschappen aanzienlijke verliezen.
e.
Kern van de verwijten en verplichtingen
6.30.
In de kern komen de verwijten van [appellante] aan [Accountants- en Adviesgroep] erop neer dat de informatie die [Accountants- en Adviesgroep] aan [appellante] heeft verstrekt over de [M] -vennootschappen met het oog op de overname daarvan, onjuist en/of onvolledig was en dat [Accountants- en Adviesgroep] niet heeft gewezen op de noodzaak van een onderzoek om betrouwbare informatie te verkrijgen.
6.31.
Deze verwijten leggen de vraag voor of de verstrekte informatie onjuist en/of onvolledig was en of er een noodzaak van een (aanvullend) onderzoek was, en, indien dit het geval was, of door het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige informatie en/of het achterwege blijven van het onderzoek schade is geleden. Essentieel bij dit laatste is of [appellante] bij juiste en volledige informatie of na onderzoek van de koop zou hebben afgezien, zoals zij stelt. Het hof bespreekt echter eerst of en in hoeverre [Accountants- en Adviesgroep] jegens [appellante] verplicht was om betrouwbare informatie te verstrekken en te wijzen op de noodzaak van een (aanvullend) onderzoek. Dit onderzoek is aangeduid als due diligence.
6.32.
Het hof wijst in dit verband op hetgeen hiervóór in 6.27 is overwogen. Daaruit volgt het volgende.
6.33.
[Accountants- en Adviesgroep] wist of moest weten dat [appellante] voor informatie over de [M] -vennootschappen afhankelijk was van de informatie die [Accountants- en Adviesgroep] aan [appellante] verstrekte.
Zij wist tevens, of moest weten, dat deze informatie voor [appellante] van belang was voor de beslissing over de overname en de prijs. Uit de stellingen van partijen en de hierna nog te citeren getuigenverklaringen blijkt dat [Accountants- en Adviesgroep] zelf de informatie op- of samenstelde.
[Accountants- en Adviesgroep] wist dus waarop deze informatie was gebaseerd.
6.34.
In aanmerking genomen wat van [Accountants- en Adviesgroep] in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de relatie waarin zij tot [appellante] stond, mocht worden verwacht, schoot [Accountants- en Adviesgroep] jegens [appellante] tekort als zij wist of moest weten dat de informatie die zij verstrekte niet betrouwbaar was, maar zij [appellante] daarop niet heeft gewezen of daarvoor heeft gewaarschuwd. Een algemene vermelding op of onder de stukken dat geen accountantscontrole was toegepast, volstond in de gegeven omstandigheden niet. Als [Accountants- en Adviesgroep] met een dergelijke vermelding [appellante] had willen waarschuwen voor de onbetrouwbaarheid van de informatie, had zij vanwege haar zorgplicht zich ervan moeten vergewissen dat [appellante] deze vermelding ook als zodanig begreep. Te meer omdat gesteld noch gebleken is dat [Accountants- en Adviesgroep] redelijkerwijs mocht menen dat [appellante] ermee rekening hield dat de informatie die [Accountants- en Adviesgroep] verstrekte, onbetrouwbaar was of kon zijn. Gesteld noch gebleken is dat [Accountants- en Adviesgroep] zich hiervan heeft vergewist.
6.35.
In het verlengde hiervan ligt het oordeel dat [Accountants- en Adviesgroep] ook tekortschoot als zij reden had om aan te nemen dat een due diligence meerwaarde had of kon hebben en zij [appellante] daarop niet heeft gewezen. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat, zoals niet of onvoldoende is weersproken, een due diligence gebruikelijk is bij overnames als de onderhavige. Het komt er dus kort gezegd op neer dat [Accountants- en Adviesgroep] aan [appellante] geen advies behoefde te geven over de prijs, maar wel erop moest toezien dat [appellante] goed geïnformeerd tot een weloverwogen beslissing over de overname kon komen.
f.
Informatie
6.36.
De informatie over de [M] -vennootschappen waarop [appellante] in deze procedure heeft gewezen, betreft met name de volgende documenten en gegevens:
6.36.1.
De accountantsverklaring en het directieverslag bij de jaarrekening van de [M] -vennootschappen over 2011 toegezonden, beide gedateerd op 25 januari 2013.
In de accountantsverklaring is onder meer vermeld:
‘Wij zijn pas ruim na 31 december 2011 benoemd tot accountant van de entiteit en hebben daarom de voorraadopname aan het begin en het eind van het boekjaar niet bijgewoond. Het is niet mogelijk gebleken om op andere wijze voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen omtrent de aanwezige voorraden per 31 december 2011 en per 31 december 2010. (…) Tevens ontbreekt er een adequate projectadministratie waardoor de juistheid en volledigheid van de aan projecten toe te rekenen kosten niet is gewaarborgd. Het is niet mogelijk gebleken om op economisch verantwoorde wijze voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen omtrent de onderhanden projecten per 31 december 2011 en per 31 december 2010.’
Het directieverslag is gezien en bewerkt door [Accountants- en Adviesgroep] ( [persoon E] ), voordat dit werd vastgesteld.
In het directieverslag is onder meer vermeld:

Verwachtingen
De interne tussentijdse cijfers per 30 september 2012 laten een verlies zien van € 338.058. Als hierbij rekening gehouden wordt met de incidentele lasten (juridische kosten, afwaardering voorraad) is er sprake van slechts een beperkt verlies ad € 78.755. De positieve cashflow vóór de incidentele lasten bedraagt € 94.111. Wij hopen dit resultaat voor het 4e kwartaal van 2012 minimaal te kunnen handhaven.
De afgelopen tijd is veel aandacht besteed aan de begroting voor 2013. Voor 2013 is een resultaat na belastingen begroot van ca. € 300.000 en een positieve cashflow van ca. € 425.000. Door middel van de investering in een nieuw softwaresysteem is een projectadministratie opgezet met een geïntegreerde urenregistratie. Het nauwgezet controleren van bestede uren aan projecten en het tijdig signaleren en factureren van meerwerk zal een belangrijke bijdrage leveren aan de positieve resultaatverbetering.’
6.36.2.
Een document ‘Agenda jaarrekeningbespreking 2012 – Rabobank’ toegezonden, met als datum 4 april 2013. In dit document is onder meer vermeld:
‘Jaarrekening 2012
1.
Algemeen beeld jaarrekening
Verlies 2012 € 935.838
Genormaliseerd (zie bijlage) -/- € 63.120.
Positief resultaat 4 kwartaal € 15.635.
2. (…)
3.
Voorraad grond- en hulpstoffen
Ultimo 2011 geen inventarisatie plaatsgevonden. In 2012 wel, in aanwezigheid accountant
4.
Onderhanden projecten
Geen verliesprojecten onderhanden.
Totaal winstopslag € 798.710’
6.36.3.
Bij e-mail van 4 april 2013 heeft [Accountants- en Adviesgroep] ( [geintimeerde 14] ) aan [appellante] ( [ persoon B] en [persoon F] ) enkele stukken met betrekking tot de [M] -vennootschappen toegezonden, te weten een concept financieel verslag 2012, een concept consolidatiestaat 2012 met genormaliseerd resultaat en een begroting 2013 (op hoofdniveau). Volgens deze begroting 2013 werd een bedrijfsresultaat vóór incidentele ontslagvergoedingen verwacht van
€ 316.744,00.
6.36.4.
Bij e-mails van 23 en 24 april 2013 heeft [Accountants- en Adviesgroep] ( [persoon E] ) nadere financiële informatie aan [appellante] ( [persoon F] ) verstrekt, onder meer over de kostprijs van de omzet.
6.36.5.
Bij e-mail van 3 mei 2013 heeft [Accountants- en Adviesgroep] ( [persoon E] ) aan [appellante] ( [persoon F] ) de geconsolideerde resultaten van de [M] -vennootschappen over het eerste kwartaal van 2013 toegezonden. Volgens deze stukken was het resultaat van de [M] -vennootschappen inclusief [M] Beheer B.V. ruim € 18.000,00 positief en zonder [M] Beheer B.V.
€ 335,00 negatief.
6.36.6.
Bij e-mail van 23 mei 2013 heeft [Accountants- en Adviesgroep] ( [persoon E] ) ten behoeve van Rabobank onder meer de tussentijdse cijfers per 31 maart 2013, inclusief balans, aan [appellante] ( [persoon F] ) toegezonden. Het betreft onder meer de hiervoor genoemde geconsolideerde resultaten over het eerste kwartaal van 2013.
6.36.7.
Bij e-mail van 13 juni 2013 heeft [Accountants- en Adviesgroep] ( [persoon E] ) de openingsbalans van [M] Groep B.V. per 1 januari 2013 aan [appellante] ( [persoon F] ) toegezonden.
6.37.
Het hof stelt vast dat in geen van de e-mails of documenten erop is gewezen of ervoor gewaarschuwd dat de verstrekte informatie over de jaren 2012 en 2013 onjuist of onvolledig was of kon zijn, of enig ander voorbehoud gemaakt, anders dan de hiervóór genoemde vermelding dat geen accountantscontrole was toegepast.
6.38.
Het hof stelt verder vast dat niet alle informatie die hiervóór is genoemd, vóór de overname aan [appellante] is verstrekt. Wat betreft de jaarrekening over 2011 stellen [geintimeerden] enerzijds dat [Accountants- en Adviesgroep] het directieverslag niet aan [appellante] ter beschikking heeft gesteld (memorie van antwoord nr. 175) en anderzijds dat [appellante] over de jaarrekening beschikte (memorie van antwoord nr. 207). Nu het directieverslag deel uitmaakt van de jaarrekening, gaat het hof ervan uit dat [appellante] ook over het directieverslag beschikte. Het is verder niet van belang of [appellante] destijds wist dat [Accountants- en Adviesgroep] heeft meegewerkt aan het opstellen van het directieverslag. Het gaat erom of [appellante] op dat moment mocht menen dat de cijfers en verwachtingen die in het verslag zijn genoemd, afkomstig waren van [Accountants- en Adviesgroep] .
6.39.
Wat betreft de ‘Agenda jaarrekeningbespreking 2012 – Rabobank’ hebben [geintimeerden] niet of onvoldoende weersproken gesteld dat [appellante] destijds niet over dat document beschikte.
g.
Due diligence
6.40.
Wat betreft de due diligence staat vast dat daarover niets is vermeld in de koopovereenkomst. In de koopovereenkomst zijn wel ontbindende voorwaarden opgenomen met betrekking tot het verkrijgen van financiering voor [appellante] en de instemming van Rabobank als de toenmalige bankier van [appellante] (art. 10).
6.41.
Na het ondertekenen van de koopovereenkomst heeft Rabobank met het oog op de financiering de due diligence aan de orde gesteld.
6.41.1.
Bij e-mail van 22 mei 2013 heeft [persoon C] , accountmanager bij deze bank, aan [appellante] onder meer meegedeeld:
‘Na overleg ontvangen wij graag de volgende stukken van u ter voorbereiding op ons gesprek as. vrijdagmorgen om 9.30:
- Overnameovereenkomst
- Onderbouwing overname som per entiteit
- Cijfers q1 2013
- Orderportefeuille
- Sociaal plan
- Vergunningen
- Statuten / uittreksel betreffende entiteiten
- Specificatie / toelichting op bijzondere kosten 2010, 2011 en 2012
- Gespecificeerde rentabiliteitsprognose 2013
- Opinie / verklaring van accountantskantoor [Accountants- en Adviesgroep] dat een due diligence niet nodig is, kortom er zitten geen "lijken" in de kast’
6.41.2.
Bij e-mail van 23 mei 2013 heeft [persoon E] aan [persoon F] onder meer meegedeeld:
‘Ten aanzien van het laatste punt inzake de Due Diligence heb ik afgesproken dat wij hier een brief voor opstellen. Dat zal ik op korte termijn doen.’
6.41.3.
Bij brief van 6 juni 2013 heeft [geintimeerde 14] aan [persoon C] onder meer meegedeeld:
‘Vanwege het ontbreken van een accountantscontrole over boekjaar 2010 hebben wij, ten behoeve van de jaarrekening 2011, een uitgebreide controle op de beginbalans per 1 januari 2011 uitgevoerd. Dit heeft geleid tot aanzienlijke correcties in de ter vergelijking opgenomen cijfers per 31 december 2010 in de jaarrekening 2011. Voor de aard en omvang van deze correcties verwijzen wij gemakshalve naar de jaarrekening 2011 van de vennootschappen.
Een van de jaarrekening posten waar geen correctie op heeft plaatsgevonden betreft de voorraad grond en hulpstoffen (voornamelijk staal). De voorraad was ultimo 2010, noch ultimo 2011 geïnventariseerd. Omdat er onvoldoende controlebewijs was is deze post in de jaarrekening 2011 ongewijzigd opgenomen. In de controleverklaring over 2011 is een opmerking over deze jaarrekeningpost gemaakt.
In 2012 heeft er, in onze aanwezigheid, wel een inventarisatie plaatsgevonden. Zowel per 30 september 2012 als per 31 december 2012. Dit heeft geresulteerd in een lager voorraad van € 201.835 in de huidige concept jaarrekening 2012.
De administratie zoals wij die hebben aangetroffen was in feite achtergebleven bij de groei die de organisatie heeft meegemaakt Met name het ontbreken van een projectadministratie (en bijbehorende adequate urenregistratie) heeft tot gevolg gehad dat wij veel tijd hebben moeten besteden aan het in kaart brengen van de onderhanden werk positie per ultimo 2010, 2011 én 2012. Stappen die hierbij zijn ondernomen waren:
➢ welke projecten waren ultimo boekjaar onderhanden?
➢ welke kosten waren op dat moment aan de projecten besteed, inclusief het aantal gewerkte uren op de projecten?
➢ wat was de omvang van de gefactureerde termijnen op dat moment?
Om de Percentage of Completion-methode toe te passen, moest vervolgens bepaald worden wat de mate van voortgang en de verwachte winst op deze projecten was. Om dit in kaart te brengen hebben wij nauw samengewerkt met de heer [persoon D] . De heer [persoon D] is ongeveer gelijk met ons gestart met zijn werkzaamheden voor de [M] -groep.
Deze werkzaamheden, die diepgaander zijn geweest dan gebruikelijk is bij een jaarrekeningcontrole, hebben er toe geleid dat wij veel kennis hebben opgebouwd ten aanzien van de lopende projecten en de organisatie rondom de projectbeheersing. Door de inzet van één van onze medewerkers vanaf april 2013 voor de administratieve ondersteuning hebben wij deze kennis ook gehandhaafd en waar nodig kunnen inzetten bij de ondersteuning van de heer [persoon D] .
Buitenom de controle van de jaarrekening en de administratieve ondersteuning zijn wij, in samenspraak met de heer [persoon D] , ook op andere gebieden betrokken geweest bij de verdere professionalisering van de organisatie. Dit betreft onder andere ondersteuning bij de volgende werkzaamheden:
➢ Opstellen begroting 2013;
➢ Bepaling uur-/'calculatietarieven;
➢ Automatisering (van stand-alone pc's naar netwerkomgeving);
➢ Nieuw financieel-administratiesoftware (Unit4 Accounting);
Implementatie Liemar (project-/urenadministratie).
Op dit moment zijn, voor zover bij ons bekend, alle mogelijke verliezen genomen. Er zijn ons geen onzekerheden bekend die nog tot mogelijke verliezen kunnen leiden. Wij baseren dit standpunt op onze werkzaamheden die wij hebben verricht in overeenstemming met de Nadere Voorschriften Controle en Overige Standaarden (NV COS) in het kader van de controle van de jaarrekeningen 2011 en 2012. Voor de goede orde merken wij op dat de jaarrekeningcontrole 2012 op dit moment nog niet is afgerond.’
h.
Getuigenverklaringen
6.42.
Over de werkzaamheden van [Accountants- en Adviesgroep] voor de [M] -vennootschappen, de bekendheid van [appellante] daarmee, de verstrekte informatie en de due diligence hebben de getuigen het een en ander verklaard.
6.43.
[persoon A] heeft onder meer verklaard:
‘Over de bijeenkomst op 28 maart kan ik zeggen dat het [geintimeerde 20] was die de [M] -vennootschappen aan ons voorstelde. Hij zei dat ze met dat bedrijf een halfjaar bezig waren en dat zij synergie voordelen zagen als wij dat bedrijf zouden overnemen. Hij zei ook dat zij er tot over de oren inzaten, dat er een orde portefeuille was van 9 miljoen, dat de turn around was gemaakt en dat het een mooi bedrijf was. (…)
Het woord due diligence is gevallen tijdens deze bijeenkomst. Dat kwam omdat mijn broer vertelde dat hij een dergelijk traject had meegemaakt bij de eerdere overname in België. Hij had dat lastig gevonden. [geintimeerde 20] zei toen dat een dergelijk traject in dit geval niet nodig was. Hij zei toen: we zitten er behoorlijk in, in dit bedrijf, jullie hoeven daar niet veel aan toe te voegen. Verder wees hij op verbeteringen die door het toedoen van [Accountants- en Adviesgroep] waren bereikt, zoals in de project administratie.
(…)
De bijeenkomst op 8 april, daar was ik bij. (…) Van de kant van [Accountants- en Adviesgroep] is tijdens deze bijeenkomst gezegd dat zij een goed zicht hadden op de [M] -vennootschappen, dat zij er goed inzaten, dat zij de vennootschappen goed onder controle hadden. Zij waren er toen positief over.
(…)
Op dat laatste punt merk ik op dat als wij conceptcijfers kregen van [Accountants- en Adviesgroep] over ons bedrijf, dat die dan niet meer dan 1% afweken. Ik heb dus nooit stilgestaan bij het twee petten probleem. Het is mij nooit duidelijk geweest dat wij moesten twijfelen over de cijfers.’
6.44.
[ persoon B] heeft onder meer verklaard:
‘Waar het [M] betreft heb ik het zo begrepen dat [Accountants- en Adviesgroep] was ingeroepen omdat het slecht ging met het bedrijf en met het werk door de lokale boekhouder. De echtgenote van de heer [M] had [Accountants- en Adviesgroep] erbij gehaald om het bedrijf overeind te krijgen, de turn around te maken en het bedrijf verkoopklaar te maken. In dat kader is ook gereorganiseerd en zijn er ontslagen gevallen. Ik heb het zo begrepen dat namens [Accountants- en Adviesgroep] hier vooral [persoon G] , [persoon E] en [geintimeerde 20] aan het werk zijn geweest. Destijds trad [geintimeerde 20] op als woordvoerder, vertegenwoordiger van [M] , Ook [geintimeerde 14] was destijds wel betrokken bij [M] , maar dat meer zijdelings.
(…)
U vraagt mij naar de start van het overname traject. (…) Toen hoorde ik dat het ging om [M] . Mij werd verteld dat [Accountants- en Adviesgroep] al driekwart jaar daar in huis was met een aantal collega's om het bedrijf te reorganiseren en te herstructureren en dat er ook al ontslagen waren gevallen.
(…)
Ik heb dus blind vertrouwd op [geintimeerde 20] , onder andere toen hij ons vertelde dat een due diligence onderzoek niet nodig was en toen hij ons vertelde dat zij nu zo lang in dat bedrijf hadden gewerkt dat zij er alles van wisten.
(…)
U vraagt naar wanneer ik concreet het bod van 1.5 miljoen heb gedaan. Dat is volgens mij gebeurd toen ik zekerheid had over de financiële rugdekking van de kant van de bank. Of nu ik er over denk, denk ik dat een dergelijk bod nooit door mij is gedaan. Er is steeds gesproken, over en weer, over een bedrag waarvoor een transactie kon slagen. Dat bedrag is daarna door [geintimeerde 20] in de koopovereenkomst gezet. Die is ondertekend en zo zijn wij het eens geworden. Er is dus nooit een moment geweest waarop ik een bod heb gedaan en waarop [M] daarmee akkoord is gegaan.
(…)
U houdt mij voor wat [Accountants- en Adviesgroep] heeft verteld over de gang van zaken op 15 april 2013, vooral waar het gaat om de door [M] gestelde voorwaarden dat geen due diligence onderzoek zou plaatsvinden en dat geen balansgaranties zouden worden gegeven, en mijn akkoord met die voorwaarden. Mijn antwoord is dat dit niet klopt. Zo is het niet gegaan. Ik ben dus nooit voor de keuze gesteld om akkoord te gaan met de genoemde voorwaarden van [M] en ben daar dus ook nooit mee akkoord gegaan. Verder ben ik er steeds van uit gegaan dat de Belastingdienst geen naheffing zou opleggen in verband met overname. Dit is hoe ik toen over het begrip balansgarantie heb gedacht.
Het due dilligence onderzoek is wel nog vermeld in de akte tot levering van de aandelen. Die wad door de notaris opgemaakt en daar stond is dat een dergelijk onderzoek niet had plaatsgevonden. Op dat moment waren wij zo overtuigd van de cijfers, waarmee ook de bank akkoord was gegaan, dat wij daar geen punt van hebben gemaakt.’
6.45.
[persoon C] heeft onder meer verklaard:
‘In de e-mail staat over de te ontvangen stukken dat wij graag een opinie/verklaring van [Accountants- en Adviesgroep] willen dat een due diligence onderzoek niet nodig is. U vraagt mij waarom dit zo is geformuleerd. Ik kan mij herinneren dat tijdens de eerder genoemde bijeenkomst, ik weet niet meer door wie, is gezegd: Waarom zou je extra kosten maken als er al inzicht is in de bedrijven. Op basis daarvan is besloten om niet om een due diligence onderzoek te vragen, maar om te vragen waarom dat niet nodig was. Dit kan ik mij goed herinneren, omdat dit de laatste keer is geweest dat ik niet om een due diligence onderzoek heb gevraagd. Dit was als het waren een piketpaaltje in mijn carrière.
U houdt mij voor dat vervolgens namens [Accountants- en Adviesgroep] een brief is gestuurd in reactie op onze e-mail. U houdt mij voor dat daarin wordt toegelicht waarom een due diligence onderzoek niet nodig is. U vraagt mij hoe ik in die tijd de brief namens [Accountants- en Adviesgroep] heb opgevat. Mijn antwoord is dat wij alle verkregen informatie hebben getoetst en dat ook de brief in dat verband is meegewogen. De brief was voldoende geruststellend om uiteindelijk de aanvraag voor het krediet bij Credit te doen. U vraagt mij of de brief in die zin een geruststellende werking heeft gehad. Mijn antwoord is dat de brief voldoende was om de aanvraag te doen.
U vraagt mij of de brief daarmee in de plaats is gekomen van een due diligence onderzoek.
Mijn antwoord is dat ik daarnaar niet meer heb gevraagd, na de brief dus.
Naar aanleiding van de e-mail van 22 mei 2013 vraagt u mij hoe de bank toen dacht over de kwartaalcijfers eerste kwartaal 2013. De bank heeft de cijfers toen gehad en geanalyseerd.
De cijfers over het eerste kwartaal 2013 droegen voor de bank bij aan het beeld van de turn around. Het geheel aan ontvangen documentatie was voldoende om de aanvraag in te dienen bij Credit. U vraagt mij wat turn around voor mij betekent. Ik doel daarmee op een positieve wending bij de [M] -vennootschappen. Ik hoor de raadsheer-commissaris vragen of ik daarmee doel op een turn around die al was gemaakt of op een turn around die nog moest komen. Mijn antwoord is als volgt. Met de turn around was een start gemaakt. De eerste aanzet daartoe was al gemaakt.’
6.46.
[persoon D] heeft onder meer verklaard:
‘Ik kende de familie [M] al langer en wilde ze helpen. Ook [Accountants- en Adviesgroep] is toen ingeschakeld. Gelet op de omvang van het bedrijf was er een controleplicht. De eigen boekhouder wilde toen snel vertrekken, waarna [Accountants- en Adviesgroep] naar voren kwam. Eigenlijk zijn wij gelijk begonnen. Dat was in het laatste kwartaal van 2012, en niet vlak voor de kerst. (…) Er was geen vaste taakverdeling tussen mij en [Accountants- en Adviesgroep] . De financiële instrumenten binnen de onderneming van [M] waren erg beperkt. Er was behoefte aan hands on ondersteuning. Dat was zowel [Accountants- en Adviesgroep] als mij wel duidelijk. Aan de kant van [Accountants- en Adviesgroep] waren voor [M] werkzaam [geintimeerde 19] , [persoon E] en later [persoon G] . [geintimeerde 19] is later vertrokken. Zijn rol is overgenomen door [geintimeerde 14] . Ik had overigens vooral contact met [persoon E] . [geintimeerde 20] is bij [M] betrokken geraakt omdat het nodig was om iets te doen aan de structuur van de onderneming. Er was sprake van een goede verhouding tussen [geintimeerde 20] en [M] .
Mijn rol was die van de dagelijkse aansturing van de onderneming, die eigenlijk stuurloos
was toen ik kwam. Ik stuurde de mensen aan en had ook externe contacten met crediteuren,
de bank en potentiële klanten. [Accountants- en Adviesgroep] was er bij gekomen om bij te sturen op het punt van de
financiën en de administratie. Op dat punt is [persoon G] werkzaam geweest. Hij is bijvoorbeeld bezig geweest met de administratie van concrete projecten. De interne controller kon dat werk niet zo goed aan. Ik had behoefte aan een goede administratie voor de vervulling van mijn eigen werk. Die administratie moet met beperkte middelen ook goed zijn.
Er was destijds veel stress in de onderneming, met crediteuren en personeel. Vervanging in de systemen was moeilijk. De bank wilde inkrimpen. De strategie was om er een presentabel bedrijf van te maken, dat daarna werd verkocht. Dat was mijn strategie. Daarmee bedoel ik dat ik voorstellen deed die door [M] moesten worden goedgekeurd. Deze strategie werd ook gedeeld door [Accountants- en Adviesgroep] , waarmee ik in die tijd nauw optrok.
(…)
Dat heeft uiteindelijk geresulteerd in het bedrag van 1,5 miljoen als beoogde koopprijs, onder verrekening van een aantal posten, en met een uiteindelijk cash out voor [appellante] van net onder 1 miljoen.
(…)
Het was het werk van [Accountants- en Adviesgroep] om de administratie zodanig in te richten dat een accountantscontrole mogelijk was. Hierbij was [persoon G] betrokken. Ik wilde een verbetering van de projectadministratie. Vanuit zijn betrokkenheid bij de controlekant is ook op dit punt besloten om Boonenstroo in te schakelen. Uiteindelijk heeft dat ertoe geleid dat we samen de conclusie hebben getrokken dat de vennootschappen verkoop klaar moesten worden gemaakt. Daaraan hebben [Accountants- en Adviesgroep] en ik vervolgens samen gewerkt. We waren niet alleen bezig met het verkoop klaar maken maar met de procesopbouw, ook voor na de overname.’
6.47.
[persoon E] heeft onder meer verklaard:
‘De bewijsopdracht heeft betrekking op de periode van maart / april 2013. Ik werkte toen al
voor [M] . Die is klant geworden van [Accountants- en Adviesgroep] in de zomer van 2012. Het verzoek was eerst
om de jaarrekening van 2011 te controleren. Daar was ik bij betrokken. Dit werk heeft mij
ongeveer vier weken gekost. Deze dagen verspreid over een aantal maanden. Dit werk is
afgerond in januari 2013. Ik werkte dus ook in 2012 voor [M] . Ik was teamleider van het
controleteam. Daarnaast was op dat moment de heer [geintimeerde 19] werkzaam voor [M] . Hij was
de verantwoordelijke accountant. Daarnaast werkte ook de heer [persoon G] namens [Accountants- en Adviesgroep]
bij [M] . [geintimeerde 14] heeft begin 2013 het stokje overgenomen van [geintimeerde 19] . [geintimeerde 20] was
ook al in de loop van 2012 werkzaam voor [M] . Hij was op dat moment dé fiscalist die
namens [Accountants- en Adviesgroep] werkte voor [M] .
[persoon D] begon ongeveer gelijk met ons bij [M] . (…) Behalve het controlewerk deden we ook andere werkzaamheden voor [M] . Zo waren wij betrokken bij de begroting van 2013, we hebben met de banken gesproken. Het zou kunnen zijn dat we betrokken waren bij de kwartaalcijfers van 2012. Nu ik u dit hoor dicteren weet ik zeker dat dit zo was. [persoon D] had een reorganisatie in gang gezet. Daar waren wij ook bij betrokken, onder andere een overleg met de vakbonden om de cijfers toe te lichten. [persoon G] was aanvankelijk lid van het controleteam. Later is hij ook werkzaam geweest ten behoeve van de administratieve dienstverlening. Ik doel dan op het verzorgen van de tussentijdse cijfers, niet het concreet inboeken.
(…)
Bij dit alles hadden wij geen concreet einddoel voor ogen. De organisatie moest overeind blijven. Daarnaast was het nodig om de organisatie te professionaliseren. Bij dit alles was de overname van de [M] vennootschappen door een derde partij een van de opties. (…) Een andere optie was samenwerken met een ander bedrijf.
(…)
Een vierde bijeenkomst waar ik bij ben geweest vond plaats na het weekend, op de vijftiende april 2013. (…) Eigenlijk ging [M] akkoord met 1.5 miljoen. Daarna is doorgepraat over wat dat zou betekenen, op basis van het besprokene op de 12de en het werk van [geintimeerde 20] in het weekend en naar aanleiding van wat [M] wilde. [M] gaf aan dat hij geen garanties wilde geven en dat ook geen due dilligence onderzoek zou plaatsvinden. In mijn woorden: [M] wilde niet een hoop gedoe.
(…)
U vraagt mij wat ik namens [Accountants- en Adviesgroep] aan de [M] vennootschappen heb geadviseerd, over wat er in de toekomst mee moest gebeuren. Ik heb dat ook al eerder gezegd: [persoon D] en ik waren het erover eens dat er het nodige moest worden verbeterd op administratief gebied. Ik heb het dan over de verslaggeving, maar ook over de projectadministratie. Die laatste bestond eigenlijk alleen uit mappen met grotendeels handgeschreven overzichten van de hand van de heer [M] . Er was dus geen duidelijk beeld over de kosten en opbrengsten per project. U houdt mij voor dat van de kant van [Accountants- en Adviesgroep] aan de Rabobank is geschreven dat de werkzaamheden van [Accountants- en Adviesgroep] op dit punt diepgaander zijn geweest dan gebruikelijk bij een jaarrekeningcontrole. In reactie daarop zeg ik dat daarmee werd bedoeld dat het werk veel arbeidsintensiever was geweest dan normaal. Normaal tref je een administratief systeem aan met alle kosten en opbrengsten per project. Bij [M] werd alles over verschillende grootboekrekeningen verspreid geboekt op basis van een kenmerk per project. We hebben dat moeten groeperen per project.’
(…)
U vraagt mij of ik na het sluiten van de koopovereenkomst contact heb gehad met de Rabobank. Mijn antwoord is dat dat inderdaad het geval is geweest. (…) Daarna heb ik ook nog een telefonisch contact gehad met een collega van [persoon C] . Mr. Pennings vraagt mij of dat de heer [persoon I] is. Dat is juist. Hij belde mij omdat zij contact hadden gehad met de Rabobank Zuid-West Walcheren. Die Rabobank had aangegeven dat in de cijfers betreffende de resultaten over 2012 bijzondere posten zaten die vroegen om een toelichting. Daar hebben wij het tijdens het telefoongesprek over gehad. Eerder had de bank gevraagd om te bevestigen dat in verband met de overname geen due dilligence onderzoek nodig was. Tijdens het telefoongesprek hebben wij erover gesproken hoe wij dat zouden doen. Dat heeft geleid tot de brief die uiteindelijk aan de
Rabobank is gestuurd. Ik heb gezegd dat wij niet zouden kunnen bevestigen dat geen due dilligence onderzoek moest plaatsvinden.’
6.48.
[geintimeerde 20] heeft onder meer verklaard:
‘Ik heb in de periode 2012/2013 gewerkt voor [M] . Die werd in die tijd klant bij ons.
Aanvankelijk was [geintimeerde 19] de accountant van [M] . Hij heeft zijn taken overgedragen
aan [geintimeerde 14] . Rond de tijd van die overdracht ben ik in beeld gekomen voor fiscale zaken.
Voor die tijd heb ik ook wel al voor [M] gewerkt, op ad hoc basis. Ik heb het nu over de
periode vóór 2013. Het jaarrekeningenwerk werd gedaan door [persoon E] en ook door [persoon G] .
Daar had ik niet mee te maken.
(…)
Het werk van [persoon E] en [persoon G] had te maken met de samenstelling van de jaarrekening.
Dat gebeurde op basis van de administratie zoals verzorgd door de administrateur van
[M] . Toen [Accountants- en Adviesgroep] werkzaam werd voor [M] verkeerde [M] in zwaar weer.
(…)
Op basis van de tweede versie zijn we, zoals afgesproken, op 15 april 2013 weer bij elkaar gekomen. (…) Tijdens deze bijeenkomst is het bod van [appellante] van 1.5 miljoen aan de orde gekomen. [persoon D] had dat bod al eerder besproken met [M] . De reactie van de heer [M] was dat het wel heel laag was en dat hij wel akkoord wilde gaan op voorwaarde dat hij geen balansgaranties zou verstrekken en dat ook geen due dilligence onderzoek zou worden uitgevoerd. Het enige voorbehoud was nog dat hij over deze definitieve overeenkomst nog met zijn echtgenote wilde spreken. U vraagt mij hoe dit concreet is gegaan. Ik denk dat [geintimeerde 14] tijdens deze bijeenkomst is opgetreden als voorzitter. Hij heeft dus aangegeven dat [appellante] het genoemde bod had gedaan en heeft gezegd dat de heer [M] erbij was gehaald om te kijken of hij daarmee akkoord kon gaan. Toen heeft de heer [M] , als gezegd, het woord genomen. Daarna heeft [ persoon B] aangegeven dat hij akkoord was met de reactie van [M] en met de twee door hem gestelde voorwaarden. Zo is de overeenkomst tot stand gekomen. Het is geen lange vergadering geweest, veel minder lang dan op 12 april, ik schat ongeveer een uur.
Tijdens deze bijeenkomst wisten partijen niet dat ik al aan het concept had gewerkt. Dat concept heb ik na de bijeenkomst aangepast. Ik heb toen de balansgaranties eruit gehaald. Die stond nog in de versie van 14 april. Verder beschikte ik over alle informatie die nodig was om een definitieve overeenkomst op te stellen. Het due dilligence onderzoek staat niet standaard in onze overeenkomst. Op dat punt hoefde ik ons concept niet alsnog aan te passen. Een due dilligence onderzoek was niet afgesproken, dus hoefde ik dat niet toe te voegen.
(…)
Dat een due dilligence onderzoek achterwege moest blijven was een voorwaarde van [M] op 15 april. Voor mij was dit wel evenwichtig. [appellante] deed een bod van 1.5 miljoen euro en 4 euro voor de vennootschappen en zou daarvoor een bedrijfspand getaxeerd op 3 miljoen en de 4 vennootschappen krijgen. Dan is het niet zo gek dat [M] deze voorwaarden toen stelde. Van de andere kant waren de risico's behoorlijk in te schatten en ook beperkt. Dat had te maken met hun standpunt dat [appellante] niet zou mee tekenen voor de financiering. Dan is het niet onbegrijpelijk dat [appellante] met de voorwaarden van [M] instemt.
U houdt mij voor de verklaring van [persoon A] , pagina 3 alinea 2. Dit onderdeel van de verklaring heeft betrekking op het due dilligence onderzoek. Wat u mij voorleest is niet waar. Op 28 maart 2013 werd de balans besproken. Toen is de naam [M] in geheel niet genoemd. Ook als ik de datum buiten beschouwing laat, herken ik niet wat hier verklaard wordt. Ik heb dit zo niet gezegd. Het past ook niet bij een fiscalist om zich te bemoeien met een due dilligence onderzoek. Dat is een aangelegenheid van de accountant. Ik was toen ook niet in detail op de hoogte van wat er speelde bij [M] .
(…)
U vraagt mij of het niet zo is dat als partijen afspreken dat geen due dilligence plaatsvindt, die afspraak in de overeenkomst wordt opgenomen. Ik antwoord daarop dat dit niet het geval is. Alleen als je dit wel zo afspreekt, neem je dat op. Daar komt bij dat dit punt voor partijen heel duidelijk was, het was op de 15e heel concreet aan de orde geweest.
(…)
U vraagt mij of tijdens de bespreking op 29 maart 2013, tussen [ persoon B] , [geintimeerde 14] en mijzelf, tegen [ persoon B] is gezegd: bij [M] is alles op orde, de turn-around is gemaakt. Mijn antwoord is dat dit niet is gezegd. [geintimeerde 14] heeft erop gewezen dat bij [M] over 2012 sprake was van een verlieslatende situatie en dat er werd gewerkt aan een verbetering, onder meer door een reorganisatie en door een betere projectbeheersing.’
6.49.
[persoon F] heeft onder meer verklaard:
‘Ik teken daarbij aan dat het verhaal daarbij was dat [Accountants- en Adviesgroep] vanaf de zomer vanaf 2012 nauw betrokken was bij [M] . Wij mochten dus vertrouwen op de cijfers in de jaarrekening. Dat geldt ook voor de turnaround die gemaakt zou zijn, dat die daadwerkelijk in gang was gezet. Nu ik u dit hoor dicteren voeg ik daaraan toe dat [Accountants- en Adviesgroep] ook nauw betrokken was bij de organisatie en de administratie.
(…)
Daarna is er een bijeenkomst geweest op maandag 15 april 2013. (…) Ik weet niet wie wat heeft gezegd tijdens deze bijeenkomst. Ik weet dat erna de koopovereenkomst is opgesteld, dus mede naar aanleiding van deze bijeenkomst. Er is dus een deal gesloten, maar ik kan nu niet meer vertellen hoe dat is gegaan.
(…)
U vraagt mij of op enig moment in het overnametraject is gesproken over een due dilligence onderzoek. Ik antwoord dat ons is verteld dat zo'n onderzoek niet nodig was, omdat [Accountants- en Adviesgroep] al een halfjaar al bij [M] kwam en het bedrijf kende. Daarom zou een due dilligence onderzoek niet nodig zijn. Dit is voor het eerst gezegd op 28 maart 2013. Dat was een reactie op de opmerking van de kant van [appellante] dat zojuist een overnametraject in Belgie was afgeketst dat veel tijd en geld had gekost. Later gedurende het traject is dit nog vaker gezegd.
Ik voeg daaraan toe dat [persoon G] , [M] administratief had ondersteund. [persoon E] en [geintimeerde 14] zijn registeraccountants. [geintimeerde 20] is fiscalist. Als ze zeggen dat de cijfers kloppen, dan mag ik daarop vertrouwen. Het is dus niet zo dat [appellante] per se geen due dilligence wilde. Tijdens de overname in België en ook tijdens een eerdere overname was zo'n onderzoek gedaan. Het onderzoek in Nederland was gedaan samen met [persoon G] van [Accountants- en Adviesgroep] .
U houdt mij voor dat ik zojuist heb gezegd dat van de kant van [Accountants- en Adviesgroep] is gezegd dat de cijfers klopten. U vraagt mij of dat zo uitdrukkelijk is gezegd. Mijn antwoord is dat als wij cijfers krijgen van [Accountants- en Adviesgroep] , het concept over 2012 en de prognose van 2013, dan gaan wij er vanuit dat daarnaar is gekeken door [Accountants- en Adviesgroep] . De begroting was door [persoon E] samen met [persoon D] opgesteld. Als een accountant met cijfers komt, dan zou het vreemd zijn als hij onjuiste cijfers verstrekt. Ik wijs erop dat de genoemde cijfers ook zijn gebruikt tijdens besprekingen met de twee betrokken Rabobanken. Het was van de kant van [Accountants- en Adviesgroep] dat toen naar die cijfers werd verwezen. Het is niet zo dat van de kant van [Accountants- en Adviesgroep] uitdrukkelijk een voorbehoud is gemaakt bij de cijfers. De begroting over 2013 was alleen nog maar een begroting natuurlijk, maar bij de cijfers over 2012 is geen voorbehoud gemaakt.
(…)
U vraagt mij of over het due dilligence onderzoek ook is gesproken in aanwezigheid van de bank. Mijn antwoord is dat dat zo is. Het was juist de bank die vroeg waarom een dergelijk onderzoek niet nodig was.
U vraagt mij hoe van de kant van [Accountants- en Adviesgroep] is gesproken over de turnaround bij [M] : was die gemaakt of was die in gang gezet? Daarover kan ik zeggen dat van de kant van [Accountants- en Adviesgroep] is gezegd dat die turnaround in gang was gezet, ook door actief optreden van [Accountants- en Adviesgroep] bij [M] , onder andere bij de projectadministratie.
Dat de turnaround in gang was gezet bleek voor ons uit de cijfers over het eerste kwartaal van 2013. Mede aan de hand daarvan is ons verteld dat de turnaround in gang was gezet, en zo is dat door [Accountants- en Adviesgroep] ook aan de Rabobank verteld.
U vraagt mij of wij de cijfers van [M] die wij van [Accountants- en Adviesgroep] kregen als kloppend hebben ervaren, juist ook gelet op hun uitspraak dat een due dilligence onderzoek niet nodig was. Mijn antwoord hierop is dat wij hebben vertrouwd op de cijfers. Ik doel dan op de werkelijke cijfers over het eerste kwartaal die begin mei 2013 beschikbaar kwamen. Toen was de overeenkomst al gesloten, ook al bevatte die nog een voorbehoud. Die cijfers lieten zien dat de turnaround in gang was gezet en bevestigden dat het lek boven was.’
6.50.
[geintimeerde 14] heeft onder meer verklaard:
‘Op de 15e hebben we doorgesproken. (…) Ik herinner mij nog dat het duidelijk was dat het niet zo goed ging met de heer [M] . Hij wilde weten wat het bod van 1,5 miljoen voor hem zou betekenen. Uiteindelijk heeft hij gezegd: dat moeten we dan maar doen, maar dan is het ook klaar; geen garanties en toestanden. Met dit laatste bedoelde hij dat dan ook geen due dilligence onderzoek zou plaatsvinden. Dit laatste is uitdrukkelijk zo besproken. Het is de eerste keer dat in dit overname traject over een due dilligence onderzoek is gesproken. Eerder was dit niet gebeurd. Zover waren we nog niet, wat [Accountants- en Adviesgroep] betrof. We hebben dus op 29 maart en op 12 april niet van onze kant over een eventueel due dilligence onderzoek gesproken. [M] heeft toegelicht waarom dit zijn opstelling was. Hij heeft gezegd dat hij een heel ander bedrag in gedachten had. De reactie van [ persoon B] was: ja, prima.’
6.51.
[persoon G] heeft onder meer verklaard:
‘Toen over de overname van [M] door [appellante] is gesproken was ik zowel voor [appellante] als voor [M] werkzaam. Ik weet dat cijfers over het eerste kwartaal van 2013 zijn opgesteld. Ik heb dat niet zelf gedaan, maar was daar wel bij betrokken. Ik ken deze cijfers nu niet meer. Wel kan ik zeggen dat de cijfers over het eerste kwartaal van 2013 beduidend beter waren dan de cijfers over de jaren daarvoor. Er was al gereorganiseerd. De projectenadministratie was onder handen genomen. In 2012 waren ook al verliezen genomen over sommige projecten. De turn-around was nog niet voor de volle 100% gemaakt, maar wel voor een deel. Door de aanpak van de projectenadministratie bestond meer inzicht over de winstgevendheid van projecten. Oude projecten liepen af. Daar moesten nieuwe projecten voor in de plaats komen. Ik was toen betrokken bij het opzetten van de projectadministratie. Dat was hoofdzakelijk een taak van mijn collega [persoon E] .
(…)
In de cijfers over het eerste kwartaal van 2013 zijn ook lopende projecten meegenomen. Dat was in elk geval zo als het ging om winstgevende projecten, althans om projecten die als winstgevend werden ingeschat op dat moment.
(…)
Voor 28 maart 2013 was ik ongeveer een halfjaar of maximaal driekwart jaar betrokken bij [M] .
(…)
In de cijfers over het eerste kwartaal van 2013 waarover ik zojuist heb verklaard zijn alle lopende projecten meegenomen, zowel de winstgevende als de verlieslatende.’
i.
Conclusie verplichtingen [Accountants- en Adviesgroep]
6.52.
Uit de getuigenverklaringen blijkt dat [Accountants- en Adviesgroep] sinds medio 2012 intensief was betrokken bij de controle op de jaarrekening en ook bij de financiële en projectadministratie van de [M] -vennootschappen. Als geen ander had [Accountants- en Adviesgroep] dus zicht op het wel of niet betrouwbaar zijn van de aan [appellante] verstrekte informatie. [geintimeerden] hebben ook niet concreet gemaakt dat dit anders was.
6.53.
[appellante] wist vanaf het begin dat [Accountants- en Adviesgroep] werkzaam was voor [M] . Uit de getuigenverklaringen van Jan en [persoon A] en [persoon F] blijkt dat [appellante] ervan uitging dat [Accountants- en Adviesgroep] een vergaande bemoeienis had met de financiële controle en administratie bij [Accountants- en Adviesgroep] . [geintimeerden] hebben hier niets tegenover gesteld waaruit blijkt dat dit anders was.
6.54.
De vergaande bemoeienis van [Accountants- en Adviesgroep] is bevestigd tijdens de gang van zaken rond de aanvraag van een financiering bij Rabobank. [Accountants- en Adviesgroep] heeft in haar brief van 6 juni 2013, waarmee [appellante] bekend was, uitvoerig beschreven hoe intensief zij was betrokken bij de controle op de jaarrekening, de financiële en projectadministratie van de [M] -vennootschappen en het verder professionaliseren van de organisatie, en van de kennis die zij daardoor had opgedaan van onder meer de lopende projecten en de projectbeheersing.
6.55.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [Accountants- en Adviesgroep] wist of moest weten of en in hoeverre de informatie die zij aan [appellante] verstrekte, betrouwbaar was en dat [appellante] mocht aannemen dat [Accountants- en Adviesgroep] dit wist.
6.56.
Wat betreft de due diligence geldt dat gesteld noch gebleken is dat [Accountants- en Adviesgroep] op enig moment [appellante] erop heeft gewezen dat een due diligence zinvol was of kon zijn.
6.57.
Verder blijkt uit de correspondentie daarover en uit de getuigenverklaringen dat de vraag of een due diligence nodig of wenselijk was, wel uitdrukkelijk aan de orde is geweest. Rabobank heeft hiernaar gevraagd in het kader van de financiering. [Accountants- en Adviesgroep] heeft op zich genomen om deze vraag van Rabobank te beantwoorden. Het antwoord van [Accountants- en Adviesgroep] ligt besloten in de brief van 6 juni 2013 aan Rabobank. In de brief is weliswaar niet met zoveel woorden meegedeeld dat due diligence niet nodig was en er geen lijken in de kast zaten, maar er is wel mededeling gedaan van intensieve bemoeienis van [Accountants- en Adviesgroep] met controle en administratieve ondersteuning en de kennis die daarbij is opgebouwd van de projecten en projectbeheersing. Verder is vermeld dat voor zover bekend alle mogelijke verliezen zijn genomen en er geen onzekerheden bekend zijn die nog tot mogelijke verliezen kunnen leiden.
6.58.
De brief van 6 juni 2013 moet, gelet op de e-mail van 22 mei 2013 van Rabobank en de e-mail van 23 mei 2013 van [persoon E] , worden gelezen als de opinie/verklaring van [Accountants- en Adviesgroep] dat een due diligence niet nodig was en er geen lijken in de kast zaten, waarom Rabobank had gevraagd. De brief is geschreven in de context dat [Accountants- en Adviesgroep] intensieve bemoeienis had met de controle en administratie van de [M] -vennootschappen en [appellante] daarmee bekend was. De vraag was daarom en is ook kennelijk uitdrukkelijk gesteld, zoals [persoon C] heeft verklaard: ‘Waarom zou je extra kosten maken als er al inzicht is in de bedrijven?’ In het licht hiervan kan de inhoud van de brief niet anders worden begrepen dan dat is bedoeld de indruk te wekken dat een due diligence niet nodig was, omdat [Accountants- en Adviesgroep] zodanig bekend was met het bedrijf van [M] dat een due diligence geen nieuwe gezichtspunten zou opleveren. Deze indruk is verder versterkt doordat niet is vermeld dat ondanks de bekendheid van [Accountants- en Adviesgroep] met het bedrijf een due diligence wel nodig of wenselijk zou zijn, althans in enig opzicht een meerwaarde zou kunnen hebben. Een dergelijke uitdrukkelijke vermelding zou ten minste noodzakelijk zijn geweest en voor de hand hebben gelegen, indien [Accountants- en Adviesgroep] deze indruk niet had willen wekken. De inhoud van de brief is kennelijk voor Rabobank ook afdoende geweest als opinie/verklaring dat een due diligence niet nodig was en er geen lijken in de kast zaten, want de inhoud volstond om de financiering zonder due diligence te verstrekken. Dit is bevestigd door hetgeen [persoon C] hierover heeft verklaard.
6.59.
Aan het voorgaande kan niet afdoen als waar is wat enkele getuigen van de zijde van [Accountants- en Adviesgroep] verklaren, dat [M] als voorwaarde stelde dat geen due diligence zou plaatsvinden en [appellante] daarmee heeft ingestemd. In de eerste plaats heeft [Accountants- en Adviesgroep] er rekening mee moeten houden dat [appellante] vanwege de bekendheid van [Accountants- en Adviesgroep] met de [M] -vennootschappen meende dat een due diligence niet nodig was. [Accountants- en Adviesgroep] had op dat moment [appellante] op de noodzaak of wenselijkheid van een due diligence moeten wijzen, als een dergelijk onderzoek zinvol was. Niet blijkt dat [Accountants- en Adviesgroep] dit heeft gedaan. Daarnaast maakten de ontbindende voorwaarden in de koopovereenkomst het mogelijk om in het kader van de financiering door Rabobank alsnog een due diligence aan de orde te stellen, zoals volgt uit de e-mail van [persoon C] van 22 mei 2013.
6.60.
De conclusie is dat als een due diligence toch zinvol was geweest, [Accountants- en Adviesgroep] jegens [appellante] is tekortgeschoten door daarop niet te wijzen.
Het nakomen van de verplichtingen door [Accountants- en Adviesgroep]
a.
De betrouwbaarheid van de verstrekte informatie
6.61.
De volgende vraag is of de verstrekte informatie onjuist of onvolledig was en of moet worden aangenomen dat een due diligence zinvol was.
6.62.
De verstrekte informatie was volgens [appellante] onjuist en/of onvolledig in de volgende opzichten:
- De voorraden werden in het eerste kwartaal van 2013 alleen opgeboekt voor de inkoopwaarde, maar de afname vanwege lopende projecten werd niet meegenomen (memorie van grieven nrs. 27-28 en grief XVI, e-mail [persoon G] van 19 juli 2013, prod. 45 van [Accountants- en Adviesgroep] ). [persoon G] heeft vervolgens berekend dat het verlies over het eerste kwartaal € 150.712,00 bedroeg (conclusie van repliek, prod. 35).
- De beginbalans van 2013 sloot niet correct aan op de slotbalans per 31 december 2012. De beginstanden van de posten debiteuren en crediteuren moesten worden aangepast (memorie van grieven nr. 28).
- Na correcties was het verlies over het eerste kwartaal van 2013 ongeveer
€ 300.000,00 en over het eerste half jaar van 2013 € 600.000,00 (memorie van grieven nr. 28).
- De projectadministratie in 2012 was nog steeds ondeugdelijk. Dit blijkt ook uit de accountantsverklaring van 3 september 2013 van [Accountants- en Adviesgroep] bij de jaarrekening van de [M] -vennootschappen over 2012. [Accountants- en Adviesgroep] onthield zich van een oordeel over de jaarrekening (memorie van grieven nr. 29).
6.63.
Bij pleidooi in hoger beroep heeft [appellante] nog gesteld dat zij meende dat zij kon afgaan op de juistheid en de volledigheid van de informatie die [Accountants- en Adviesgroep] verstrekte en dat het dan in het bijzonder gaat om de begroting voor 2013, de werkelijke cijfers over het eerste kwartaal van 2013 en de hiervóór genoemde brief van [Accountants- en Adviesgroep] van 6 juni 2013 aan Rabobank.
6.64.
De stellingen van [appellante] laten zich samenvatten tot het verwijt dat [Accountants- en Adviesgroep] [appellante] heeft nagelaten te informeren dat de projectadministratie nog steeds niet deugdelijk was en dat de cijfers over het eerste kwartaal onjuist waren, omdat deze voorspiegelden dat geen verlies werd gelden, terwijl in werkelijkheid het verlies € 150.000,00 of € 300.000,00 was.
6.65.
Wat betreft de projectadministratie geldt het volgende. Niet valt in te zien waarom van belang was dat de projectadministratie in 2012 nog gebrekkig was. Dat was op zichzelf bekend, ook bij [appellante] . Eind 2012 of begin 2013 is een nieuw systeem voor de projectadministratie ingevoerd, het Liemar-systeem. [geintimeerden] stellen dit en ook [appellante] heeft hierop gewezen. Het valt daarom niet in te zien dat [appellante] redelijkerwijs kon menen dat eerder dan in de loop van 2013 de projectadministratie op orde was. [appellante] heeft niet concreet gemaakt van welke gebreken in de projectadministratie in 2013 [Accountants- en Adviesgroep] haar op de hoogte had moeten brengen, behalve wat betreft de voorraad.
6.66.
Wat betreft de voorraad stelt het hof in de eerste plaats vast dat [appellante] niet concreet maakt dat de voorraad onjuist is gewaardeerd. Het blijft bij een stelling. [geintimeerden] hebben deze stelling gemotiveerd weersproken.
6.67.
Belangrijker nog is echter het volgende. [geintimeerden] hebben toegelicht dat in het eerste kwartaal van 2013 nieuwe projecten waren gestart en dat het niet ongebruikelijk is dat er dan voorraad wordt ingekocht, maar nog niet aan projecten wordt toegerekend. Voor het resultaat maakt dat niet uit, want als voorraad op een project wordt geboekt, vermindert de waarde van de voorraad, maar neemt de waarde van het onderhanden werk in gelijke mate toe. [appellante] heeft hier niets tegenover gesteld waaruit kan volgen dat deze toelichting onjuist is. Uit de e-mail van 19 juli 2013 van [persoon G] , waarnaar [appellante] verwijst (productie 45 van [Accountants- en Adviesgroep] in eerste aanleg) blijkt ook niet dat de voorraad met € 200.000,00 te hoog was gewaardeerd, maar dat volgens [persoon G] ‘nog niet alle materialen goed geboekt zijn op de projecten’.
6.68.
Gelet op het voorgaande is te weinig gesteld voor het oordeel dat de opgaaf van de voorraad onjuist was, althans dat door een onjuiste opgaaf van de voorraad een beter financieel resultaat werd voorgespiegeld.
6.69.
Wat betreft het verlies over het eerste kwartaal van 2013 na correcties heeft [appellante] niet of onvoldoende toegelicht hoe het bedrag van € 300.000,00 is berekend. Evenmin heeft zij (voldoende) toegelicht welke correcties, anders dan een opgaaf van de voorraad, moesten worden toegepast. Ten slotte is niet concreet gemaakt dat correcties van de beginbalans van wezenlijke invloed zijn geweest voor het werkelijke resultaat van de [M] -vennootschappen.
6.70.
[geintimeerden] hebben er verder terecht op gewezen dat de klachten van [appellante] over de door [Accountants- en Adviesgroep] verstrekte informatie bij de Accountantskamer en het College van beroep voor het bedrijfsleven aan de orde zijn geweest en niet gegrond zijn bevonden.
[appellante] heeft niets aangevoerd waaruit volgt dat het oordeel van de Accountantskamer en het College onjuist zijn.
6.71.
In het licht van dit alles is de conclusie dat hetgeen [appellante] naar voren heeft gebracht, niet toereikend is om te oordelen dat de informatie die [Accountants- en Adviesgroep] aan [appellante] heeft verstrekt met het oog op de overname van de [M] -vennootschappen onjuist of onvolledig was.
b.
Noodzaak of wenselijkheid due diligence
6.72.
Wat betreft de due diligence heeft [Accountants- en Adviesgroep] gesteld dat daarbij specifiek wordt gekeken naar bepaalde risico’s voor de koper, anders dan bij controle van de jaarrekening.
Volgens [geintimeerden] is niet aangetoond dat een due diligence in dit geval iets zou hebben opgeleverd en is niet gebleken dat er ‘lijken in de kast’ zaten. [appellante] heeft niet gesteld dat de due diligence ook in een ander opzicht van belang was of kon zijn.
6.73.
Ook als een due diligence in het algemeen gebruikelijk is bij een overname als de onderhavige, mag van [appellante] worden verwacht dat zij kan aangeven welke specifieke risico’s bij een dergelijk onderzoek zouden zijn onderkend, die zij vooraf niet had onderkend en die van belang waren voor haar beslissing over de overname. Indien van dergelijke risico’s sprake was, en die risico’s zich later hebben gerealiseerd, moet [appellante] daarmee immers bekend zijn geraakt na de overname. Als die risico’s zich niet hebben gerealiseerd, heeft [appellante] geen nadeel ondervonden van het achterwege blijven van een due diligence.
6.74.
[appellante] heeft in hoger beroep niet of onvoldoende concreet aangegeven welke inzichten een due diligence zou hebben opgeleverd over risico’s die niet vooraf waren onderkend en die van belang waren voor haar beslissing over de overname.
Voor zover [appellante] heeft willen wijzen op de voorraad en de projectadministratie, verwijst het hof naar hetgeen hiervóór is overwogen. Het hof tekent hierbij nog aan dat het enkele feit dat de [M] -vennootschappen na de overname aanmerkelijk verlies leden, niet de conclusie rechtvaardigt dat dit verlies werd veroorzaakt door het verwezenlijken van risico’s die een due diligence aan het licht zou hebben gebracht. Het wordt uit de stellingen van [appellante] overigens niet of onvoldoende duidelijk wat het verlies heeft veroorzaakt.
Volgens [geintimeerden] was het verlies vooral toe te schrijven aan eigen beslissingen van [appellante] na de overname.
6.75.
De conclusie is dat [appellante] te weinig heeft aangevoerd om te oordelen dat een due diligence in dit geval zinvol zou zijn geweest en [Accountants- en Adviesgroep] om die reden een due diligence had moeten adviseren.
c.
Conclusie
6.76.
Voor de verwijten die [appellante] aan [Accountants- en Adviesgroep] maakt over het niet-nakomen van de verplichtingen uit hoofde van het opgedragen werk, is geen toereikende feitelijke grondslag gesteld of gebleken.
Conclusie ten aanzien van de grieven V tot en met XVI
6.77.
[appellante] heeft terecht gesteld dat [Accountants- en Adviesgroep] verplicht was haar te waarschuwen als de informatie, die [Accountants- en Adviesgroep] verstrekte, onbetrouwbaar was en om haar een due diligence te adviseren, als een dergelijk onderzoek zinvol was. Er is echter te weinig gesteld voor het oordeel dat de verstrekte informatie onbetrouwbaar was of dat een due diligence zinvol was. Dit brengt mee dat de grieven V tot en met XVI, ook al zijn deze deels gegrond, niet kunnen leiden tot het vernietigen van het bestreden vonnis.
Betaling werkzaamheden [Accountants- en Adviesgroep]
6.78.
Met grief XVIII bestrijdt [appellante] dat zij verplicht is om de bedragen te betalen die [Accountants- en Adviesgroep] bij facturen van 9 oktober 2014 (€ 9.474,30) en 14 april 2015 (€ 4.047,45) in rekening heeft gebracht voor tot 28 maart 2015 verrichte werkzaamheden.
6.79.
Het eerste argument van [appellante] is, zo begrijpt het hof, dat het werk voor niets is gedaan, omdat [Accountants- en Adviesgroep] vanwege haar beroepsregels het werk niet kon afronden toen [appellante] haar aansprakelijk had gesteld. [Accountants- en Adviesgroep] had [appellante] daarvoor moeten waarschuwen, aldus [appellante] .
6.80.
Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om een dergelijke waarschuwingsplicht te rechtvaardigen. Daarnaast is overigens onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat al het werk voor niets is gedaan, doordat [Accountants- en Adviesgroep] het werk niet heeft kunnen afronden.
6.81.
Het tweede argument van [appellante] is dat het werk nodeloos is verricht en – of: doordat – het werk voortspruit uit tekortkomingen van [Accountants- en Adviesgroep] . De tekortkomingen die [appellante] op het oog heeft, zijn echter niet komen vast te staan. Het argument gaat dus niet op.
6.82.
De conclusie is dat grief XVIII geen doel treft.
Slot
6.83.
Grief I heeft geen zelfstandige betekenis en deelt dus het lot van de andere grieven.
6.84.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft het hof niet te bespreken. Ook het bewijsaanbod van [appellante] passeert het hof, voor zover dit betrekking heeft op andere feiten of omstandigheden dan die zijn begrepen in de bewijsopdracht die het hof in het tussenarrest heeft gegeven. Er zijn immers geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht of te bewijzen aangeboden, die tot een andere beslissing kunnen leiden.
Proceskosten en slotsom
6.85.
Partijen zijn over en weer op onderdelen in het ongelijk gesteld. [geintimeerden] hebben een naar het oordeel van het hof wezenlijk onjuist standpunt ingenomen over de verplichtingen van [Accountants- en Adviesgroep] jegens [appellante] , wat onder meer heeft geleid tot uitgebreide bewijslevering in hoger beroep. [appellante] heeft echter niet waar kunnen maken dat [Accountants- en Adviesgroep] haar verplichtingen, zoals het hof deze heeft vastgesteld, heeft geschonden. Het hof vindt daarin aanleiding om de kosten tussen hen te compenseren, zowel die van de conventie in de eerste aanleg als in hoger beroep. Hiermee is tevens gegeven dat grief XVII niet hoeft te worden besproken.
6.86.
De slotsom is dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd, behalve wat betreft de proceskosten in conventie.

7.De uitspraak

Het hof:
7.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis, behalve wat betreft de in 4.2 van het vonnis uitgesproken veroordeling van [appellante] in de proceskosten in conventie;
7.2.
vernietigt het bestreden vonnis in zoverre en, opnieuw rechtdoende, compenseert de proceskosten in eerste aanleg in conventie in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen;
7.3.
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen in die zin dat zij hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L.S. Frakes en C.B.M. Scholten van Aschat en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 juni 2022.
griffier rolraadsheer