ECLI:NL:GHSHE:2022:2083

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
20-000059-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling en kreeg een geldboete van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis. De benadeelde partij had een vordering ingesteld voor schadevergoeding, die gedeeltelijk was toegewezen door de politierechter. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling, waarbij hij een beroep deed op noodweer en noodweerexces. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verklaringen van de getuigen en de benadeelde partij heeft meegewogen. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte de hem verweten feiten had gepleegd en dat er geen sprake was van een noodweersituatie. De eerdere veroordeling werd vernietigd en het hof legde een geldboete op van € 750,00 en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van in totaal € 534,95, bestaande uit materiële en immateriële schade. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die het slachtoffer had geleden door de mishandeling. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000059-20
Uitspraak : 22 juni 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank
Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 7 januari 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-055494-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van ‘mishandeling’ veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,00 subsidiair 15 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij [aangever] is door de politierechter gedeeltelijk toegewezen tot het bedrag van € 446,63, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De politierechter heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaard en bepaald dat de
vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan worden aangebracht.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Door de raadsman van de verdachte is partiële vrijspraak bepleit aangezien de verdachte een beroep op noodweer toekomt. Voor het overige heeft de raadsman bepleit dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 augustus 2018 te 's-Hertogenbosch [aangever] heeft mishandeld, door hem (meermalen) vast te grijpen en/of op de grond te werpen en/of in de knieholte, althans tegen het lichaam, te trappen/schoppen, ten gevolge waarvan die [aangever] op de grond is gevallen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 augustus 2018 te 's-Hertogenbosch [aangever] heeft mishandeld, door hem meermalen tegen het lichaam te trappen/schoppen, ten gevolge waarvan die [aangever] op de grond is gevallen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, basisteam ’s-Hertogenbosch, registratienummer PL2100-2018174540, gesloten d.d. 28 januari 2019, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-18.
1.
Het proces-verbaal van aangifte (met bijlage) d.d. 31 augustus 2018, pagina 3 tot en met 6, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] :
Op 26 augustus omstreeks 09.30 uur ging ik mijn hond uitlaten op de Bosschebroek te
's-Hertogenbosch ter hoogte van de Parklaan. Hier loop ik regelmatig met mijn hond, een teckel genaamd [hond aangever] .
Plotseling zag ik dat mijn hond aangevallen werd door een Aziatische Ridgeback.
Ik zag dat [hond aangever] zich op de grond liet vallen terwijl de Aziatische Ridgeback [hond aangever] beet.
Ik had op dat moment een paniekreactie waardoor ik de Aziatische Ridgeback een schop onder zijn kont gaf. Op dat moment zag ik links van mij iemand aankomen. Ik voelde dat ik op de grond werd getrapt. Ik voelde een trap tegen mijn rechterbeen. Ik voelde dat ik met mijn hoofd en schouder hard op de grond terecht kwam. Ik voelde pijn op mijn rechter scheenbeen waar ik nu ook een schaafwond heb. Ik voelde direct pijn aan de rechterkant bovenop mijn hoofd. Ik voelde scherpe hoofdpijn.
Ik probeerde zo snel mogelijk overeind te komen. Op het moment dat ik overeind kwam voelde ik dat ik weer op de grond werd getrapt.
Ik ben op dinsdagochtend
(het hof begrijpt: 28 augustus 2018)naar de huisarts gegaan. Zij heeft mij nagekeken en een aantal testen gedaan. De arts heeft telefonisch contact opgenomen met een neuroloog. Uit de testen en het gesprek met de neuroloog is gebleken dat ik een lichte hersenschudding heb.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 31 augustus 2018, pagina 7 en 8, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
Op 26 augustus 2018 was ik op de Bosschebroek ter hoogte van de Zuidwal te
's-Hertogenbosch. Ik stond daar te praten met [aangever] .
Ik zag dat [naam hond verdachte] , een Aziatische Ridgeback, onze richting op kwam rennen.
Ik zag vervolgens dat [naam hond verdachte] een positie koos en [hond aangever] aanviel.
Vervolgens zag ik dat [aangever] uit reactie de Aziatische Rigdeback een harde schop gaf tegen het achterwerk. Ik zag toen dat de eigenaar van de Aziatische Ridgeback eraan kwam en naar zijn hond toeliep. Vervolgens zag ik dat de eigenaar [aangever] een trap gaf via de
rechterkant in beide knieholtes. Ik zag dat [aangever] op de grond viel en ik hoorde een
harde klap toen [aangever] op de grond viel. Ik zag dat zijn hoofd een harde klap maakte.
Ik zag dat [aangever] weer opstond.
Ik zag dat de eigenaar van de Aziatische Ridgeback weer naar [aangever] toeliep en nog
een trap gaf waardoor [aangever] weer op de grond viel.
3.
De eigen waarneming van het hof van de als bijlage bij het proces-verbaal van aangifte van [aangever] gevoegde foto op pagina 6 van het dossier:
Het hof neemt waar dat op pagina 6 drie foto’s staan. Boven de tweede foto (handgeschreven 2) staat vermeld: “schaafwondje boven mijn rechter enkel”. Het hof neemt waar dat op die foto letsel op een onderbeen zichtbaar is.
4.
Een los opgenomen geschrift, te weten een – onder meer door [arts] , arts, op 20 maart 2019 – ingevuld aanvraagformulier medische informatie, voor zover inhoudende:
Medische informatie betreffende: [aangever]
Datum onderzoek: 28 augustus 2018 en 4 september 2018
Bijzondere mededelingen:
28/8/18: werd een hersenschudding vastgesteld.
Bewijsoverwegingen
Door de raadsman van de verdachte is het feitencomplex opgedeeld in 2 etappes. Voor de eerste etappe is vrijspraak bepleit en voor de tweede ontslag van alle rechtsvervolging. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte, op het moment dat hij zijn hond van de hond van aangever had weggetrokken en klem hield tussen zijn benen, voelde dat zijn hond van achteren werd getrapt, en verdachte daarop in een reflex ter verdediging aangever [aangever] heeft vastgepakt en hem middels een soort judoworp naar de grond heeft gebracht. Ten aanzien van deze judoworp komt de verdachte een beroep op noodweer toe, waarbij is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat hij ten aanzien van deze mishandeling vrijgesproken dient te worden, aldus de verdediging. Vervolgens de tweede etappe, op het moment dat aangever [aangever] opstaat, zijn mouwen oprolt en scheldend op de verdachte af komt. Op dat moment resoneerden bij verdachte de emoties in het lijf en is bij de verdachte een hevige gemoedsbeweging ontstaan, waarin de verdachte aangever [aangever] heeft geduwd, waardoor die [aangever] op de grond terecht is gekomen. Ten aanzien van deze duw komt de verdachte een beroep op noodweerexces toe, waardoor hij ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof kan zich erin vinden dat er sprake was van twee elkaar opvolgende etappes, hierna: incidenten. Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd evenwel niet aannemelijk geworden. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt immers dat aangever [aangever] de hond van de verdachte een schop tegen het achterwerk gaf toen deze de hond van aangever had gegrepen. Daarop heeft de verdachte aangever [aangever] tegen zijn lichaam getrapt/geschopt waardoor laatstgenoemde viel. Tot zover incident 1. Dat aangever [aangever] na de eerste trap van de verdachte opstond, zijn jas heeft uitgetrokken en zijn mouwen heeft opgerold, maakt een en ander niet anders. Getuige [getuige] heeft immers verklaard dat het wederom de verdachte was die toen op aangever [aangever] afliep en hem een trap gaf, waardoor aangever [aangever] opnieuw viel. Tot zover incident 2. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de aangifte en de getuigenverklaring. Deze verklaringen ondersteunen niet alleen elkaar, maar vinden bovendien steun in het letsel van aangever [aangever] , te weten het letsel op zijn been alsmede de hersenschudding, zoals blijkt uit de foto en de medische informatie. Het hof merkt in dit verband nog op dat de aangever en getuige [getuige] , anders dan dat de verdachte stelt, niet op hetzelfde tijdstip zijn gehoord bij de politie. De aangever heeft zijn verklaring ’s ochtends afgelegd en getuige [getuige] middags. Het dossier, noch het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg of in hoger beroep, biedt overigens enig aanknopingspunt dat zij in strijd met de waarheid hun verklaringen op elkaar zouden hebben afgestemd.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten eerste gedraging, het trappen/schoppen van aangever [aangever] waardoor deze op de grond viel, niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, zijn hond, tegen een (dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een noodweersituatie was in de gegeven omstandigheden geen sprake. Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft gesteld – zo begrijpt het hof – dat de verdachte, door aangever [aangever] te duwen waardoor die [aangever] andermaal op de grond terecht kwam, weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijke gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging. Verdachte dient derhalve ten aanzien van dit tweede incident ontslagen te worden van alle rechtsvervolging, aldus de verdediging.
Nu het hof van oordeel is dat op basis van hetgeen hiervoor is overwogen geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan een beroep op noodweerexces reeds daarom niet slagen. Het hof verwerpt mitsdien eveneens het beroep op noodweerexces.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, door het slachtoffer meermalen tegen zijn lichaam te trappen/schoppen. Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Het slachtoffer heeft door het handelen van de verdachte pijn ondervonden en letsel bekomen. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 maart 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder ter zake een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld, maar wel, zij het niet recent, een transactie heeft gekregen wegens mishandeling,
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dit verband naar voren gebracht dat hij werkzaam is in de digital sales en dat hij onlangs een woning heeft gekocht.
Alles afwegende acht het hof, evenals de politierechter, oplegging van een geldboete ter hoogte van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis, passend en geboden. Daarbij heeft het hof de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van eenvoudige mishandeling, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, in aanmerking genomen. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij [aangever] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.353,55, bestaande uit € 253,55 aan materiële schade en € 1.100,00 aan immateriële schade.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep door de politierechter toegewezen tot een bedrag van € 446,63, bestaande uit € 96,63 aan materiële schade en € 350,00 immateriële schade. De benadeelde partij is voor het overige deel in haar vordering, voor zover die ziet op de aanschaf van de brace en de huishoudelijke hulp, niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep de vordering deels betwist en heeft in dat verband aangevoerd dat met betrekking tot de materiële schade alleen de kosten van het eigen risico toegewezen kunnen worden en de vergoeding voor de immateriële schade gematigd dient te worden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [aangever] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 34,95. Dat bedrag heeft betrekking op de kosten van het eigen risico van de verzekering.
Het toe te wijzen bedrag aan materiële schade zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke vanaf 6 oktober 2018, zijnde de datum vermeld op de door de benadeelde partij bijgevoegde nota, tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige gedeelte van de gevorderde materiële schade betreffende de post ‘eenmalig onderzoek fysiotherapeut’ à € 61,68 is het hof van oordeel dat, nu de verdediging het causale verband heeft betwist, het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren nader te onderzoeken in hoeverre deze kosten in directe relatie staan tot de bewezenverklaarde mishandeling.
De vordering is in zoverre niet ontvankelijk en de benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij [aangever] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof begroot deze schade naar billijkheid op een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2018, zijnde de datum waarop de schade is toegebracht en ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof heeft bij de schadebegroting mede gelet op bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegewezen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [aangever] is toegebracht tot een bedrag van € 534,95. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 534,95 (vijfhonderdvierendertig euro en vijfennegentig cent)bestaande uit
€ 34,95 (vierendertig euro en vijfennegentig cent) materiële schadeen
€ 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
wijst de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade voor het overige af;
verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk voor zover die ziet op de materiële schade en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 534,95 (vijfhonderdvierendertig euro en vijfennegentig cent)bestaande uit
€ 34,95 (vierendertig euro en vijfennegentig cent) materiële schadeen
€ 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 10 (tien) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 oktober 2018 en van de immateriële schade op 26 augustus 2018.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 22 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. R. Lonterman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.