ECLI:NL:GHSHE:2022:2079

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
20-001880-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van poging tot woninginbraak met medeverdachte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte op 26 juli 2021 was vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot woninginbraak. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. De verdachte, geboren in 1997 en momenteel gedetineerd, was samen met een medeverdachte naar de woning in Kerkrade gereden, waar zij geprobeerd hebben in te breken. De verdachte heeft ontkend te hebben geweten dat zijn medeverdachte van plan was in te breken, maar het hof oordeelt dat er voldoende bewijs is voor medeplegen van de poging tot inbraak. Het hof vernietigt het vonnis van de politierechter en verklaart de verdachte schuldig aan de poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast worden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een ambulante behandeling. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen worden ook toegewezen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001880-21
Uitspraak : 27 juni 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 juli 2021 onder parketnummer 03-068931-21, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen onder parketnummers 03-700182-16 en 03-700444-17, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Zuid-Oost, Huis van Bewaring te Roermond.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde. Voorts heeft de politierechter de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 03-700182-16 en 03-700444-17.
Namens de officier van justitie in het arrondissement Limburg is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren – met uitzondering van het gedeelte ‘alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en)’ – en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen volgens de advocaat-generaal bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals door de Reclassering Nederland geadviseerd, te weten een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, verblijf bij begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan middelencontrole, het niet hebben van een andere huisvesting zonder toestemming en het hebben van een dagbesteding. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk onder parketnummer 03-700182-16 opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 109 dagen is gevorderd deze geheel toe te wijzen. Ten slotte is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk onder parketnummer 03-700444-17 opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden gevorderd deze deels toe te wijzen, te weten voor de duur van 4 maanden gevangenisstraf.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd, in die zin dat is verzocht niet een hogere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 augustus 2020 te Kerkrade, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in een woning (gelegen aan de [adres woning] ), alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een of meer goed(eren) en/of geld van zijn/hunner gading, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met zijn mededader(s), althans alleen, naar de woning is gegaan en/of hij en/of zijn mededader(s)
- ( met een breekijzer) de voordeur heeft/hebben beschadigd en/of
- ( vervolgens) (met een breekijzer) een ruit heeft/hebben ingeslagen en/of
- ( via dat verbroken raam) de woning is/zijn binnengegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 augustus 2020 te Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om in een woning gelegen aan de [adres woning] een of meer goederen en/of geld van hun gading, die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen goed/goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak met zijn mededader naar de woning is gegaan en zijn mededader
- met een breekijzer de voordeur heeft beschadigd en
- vervolgens met een breekijzer een ruit heeft ingeslagen en
- ( via dat verbroken raam) de woning is binnengegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, district Parkstad-Limburg, basisteam Kerkrade, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , registratienummer PL2300 (handgeschreven gewijzigd in: 2421)-2020129691, gesloten d.d. 12 februari 2021, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, doorgenummerde pagina’s 1-202.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 augustus 2020, dossierpagina’s 82-85, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
Ik doe bij deze aangifte van inbraak, dan wel poging tot inbraak in mijn woning.
Ik ben de eigenaar en enige bewoner van de woning [adres woning] te Kerkrade.
Vrijdag 14 augustus 2020 omstreeks 07:45 uur verliet ik mijn woning. Te 17:39 uur werd ik gebeld door de overbuurman. Hij deelde mij mede dat er nu door twee personen werd ingebroken in mijn woning. Ik kreeg ook direct drie foto's toegestuurd. Op deze foto's zag ik twee personen die kennelijk voor mijn woning aan het rennen waren. Een van de personen had een getinte huidskleur en droeg een zwart T-shirt en zwarte broek en droeg een zwart petje op zijn hoofd. De andere persoon had ook een blanke huidskleur, droeg een korte donkere broek en had een rood T-shirt aan. Deze persoon had een rood petje op zijn hoofd. Ik zag dat beiden wegrenden in de richting van de [straat 1] . De buurman vertelde mij dat ze het glas rechts naast de voordeur kapot hadden geslagen en dat een van deze personen in mijn woning was geweest.
Ik ben toen direct naar mijn woning gegaan. Ik kwam daar ongeveer 5 minuten later aan. Ik zag dat er veel glas voor de woning voor de voordeur op de grond lag. Ik zag dat het glas in lood rechts naast de voordeur geheel kapot was. Er zat een groot gat in. Ik zag dat de voordeur dicht was. Ik opende met mijn sleutel de voordeur. Ik merkte en zag dat de voordeur aan de binnenkant aan de deurstijl kapot was.
Ik betrad de woning en zag dat er heel veel glas en stukken lood van het kapotte raam in de gang lagen. Ik zag dat de deur van de gang naar de open keuken en woonkamer gedeeltelijk open stond. Deze doe ik altijd dicht. Ik wist toen dat er iemand binnen was geweest.
Ik mis op dit moment niets.
Ik heb camerabeelden van de persoon die in mijn woning is geweest. Ik heb deze beelden bekeken. Ik zag dat een mij onbekende persoon met een getint uiterlijk via de deur van de gang naar de keuken de keuken betreed. Deze persoon was gekleed in een zwart T-shirt, een zwarte broek, zwarte schoenen en een zwart petje. Ik zag dat hij in zijn handen een breekijzer had met een geel voet-/handvat. Ik zag dat hij de keukenkastjes opende en kennelijk opzoek was naar iets. Dit was heel kort. Hij keek even om zich heen en verliet via dezelfde deur de keuken.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 augustus 2020, dossierpagina’s 101-102, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik ben getuige geweest van het incident op de [adres woning] te Kerkrade. Ik reed met mijn voertuig omstreeks 17:35 uur over de [straat woning] . Ik zag bij huisnummer [huisnummer] twee personen voor de voordeur staan. Ik kan die personen als volgt omschrijven:
persoon 1: man, licht getinte huidskleur, blauw of groen trainingspak, zwart haar, ongeveer 25 jaar, ongeveer 1.85 meter lang en volgens mij een petje.
persoon 2: man, blank, ongeveer 25 jaar, ongeveer 1.85 meter lang, rood shirt, stevig postuur, rood petje.
Ik zag dat deze twee personen bezig waren de ruit van de voordeur van genoemd adres in te slaan. Ik zag dat persoon 1 dat aan het doen was. Ik zag dat persoon 2 op de uitkijk stond.
Toen ik aan kwam rijden zag ik dat de eerder genoemde personen wegrenden van de woning. Ik zag dat persoon 2 het breekijzer had overgenomen van persoon 1.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 augustus 2020 met foto’s, dossierpagina’s 103-106, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ik hoorde omstreeks 17:35 uur glasgerinkel. Ik keek vanuit mijn woning naar buiten toe. Ik zag toen dat een man die in het zwart was gekleed met een breekijzer op het raam sloeg dat naast de voordeur zit bij perceel nummer [huisnummer] aan de [straat woning] te Kerkrade. Ik zag dat een man die in het rood was gekleed naast de man die in het zwart was gekleed stond en op de voordeur van perceel nummer [huisnummer] sloeg.
(…)
Ik zag dat de man die in het zwart was gekleed, vervolgens de woning van nummer [huisnummer] uit kwam via het ingeslagen raam. Ik zag dat de man die in het rood was gekleed in de richting van [straat 2] rende. Ik hoorde dat de man die in het zwart was gekleed naar de man in het rood riep: "De andere kant op, de andere kant op." Ik zag dat de twee mannen daarna de [straat 1] in renden. Hier heb ik ook foto's van gemaakt.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 augustus 2020, dossierpagina’s 107-108, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Ik liep samen met mijn nichtje over de [straat woning] . Ik hoorde dat mijn nichtje zei: “Volgens mij wordt daar ingebroken”. Mijn nichtje en ik draaiden ons toen om en zagen dat er een man die in het zwart was gekleed met een breekijzer tegen het raam aansloeg bij perceel nummer [huisnummer] aan de [straat woning] . Ook zag ik dat bij de man die in het zwart was gekleed een andere man stond die in het rood was gekleed. Ik zag dat deze man meehielp bij het inbreken bij perceel nummer [huisnummer] . Ik zag dat hij namelijk met zijn rechtervoet met kracht tegen de deur trapte. Ik zag vervolgens dat de man die in het rood was gekleed de straat over stak en naar een auto rende. Hier stond hij erg kort en sprak met de bestuurder van deze auto. Ik zag dat hij daarna weer terug rende naar de voordeur van perceel nummer [huisnummer] aan de [straat woning] . Ik zag toen dat de man die in het zwart was gekleed naar binnen ging bij perceel nummer [huisnummer] . Ik zag dat de man die in het rood was gekleed buiten de woning van perceel nummer [huisnummer] bleef staan. Ik zag dat de man die in het zwart was gekleed een aantal tellen later weer naar buiten kwam. Ik zag vervolgens dat beide mannen de [straat 1] in renden.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 augustus 2020, dossierpagina’s 109-110, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 4] :
Ik liep samen met mijn tante over de [straat woning] . Ik zei toen op een gegeven moment tegen mijn tante: “Volgens mij wordt daar ingebroken”.
(…)
Ik zag dat de man die in het zwart was gekleed, de man die in het rood was gekleed wat gaf. Ik zag dat de man die in het rood was gekleed dit in zijn broekzak stopte. Ik zag vervolgens dat beide mannen de [straat 1] in renden.
6.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 juli 2021, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
“Mijn medeverdachte [medeverdachte] heeft mij die dag gebeld en zei dat hij mij nodig had. Hij zei dat hij spullen op moest halen. Wij zijn vervolgens met zijn auto naar de woning gegaan. Ik had die dag rode kleren aan. (…) Ik was erbij toen [medeverdachte] het raam van de woning insloeg en de woning in ging. (…) [medeverdachte] had een breekijzer bij zich. Ik heb dat breekijzer gezien toen we voor de deur van de woning stonden.”
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is in de kern het volgende aangevoerd. De verdachte was samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] naar de woning in de [straat woning] gereden, maar de verdachte wist niet dat zijn medeverdachte daar wilde inbreken. Pas aangekomen bij de woning zag de verdachte dat zijn medeverdachte een breekijzer bij zich had. De verdachte heeft hem geprobeerd tegen te houden. Zijn DNA is op de voordeur van de woning terecht gekomen, omdat hij zich had verwond aan de glasscherven van de ingeslagen ruit. Uit frustratie dat hij zich had verwond en dat hij zijn medeverdachte niet kon tegen houden, heeft hij tegen de deur van de woning getrapt. Dat het naar de uiterlijke verschijningsvorm voor de getuigen daardoor lijkt dat hij de medeverdachte hielp met inbreken, is een onjuiste conclusie die is getrokken door de getuigen. Daarbij verklaren de getuigen op onderdelen anders van elkaar. Voorts heeft de medeverdachte op de terechtzitting in eerste aanleg een verklaring gegeven die de verklaring van de verdachte ondersteunt. De verdachte heeft aldus de verdediging een aannemelijke verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid bij de woning. Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat de rol van de verdachte veel meer als medeplichtigheid moet worden gezien in plaats van medeplegen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk in een auto naar de directe omgeving van de plaats delict zijn gereden, dat de verdachte in het bijzijn van de medeverdachte stond en bleef staan terwijl deze (meermalen) met een breekijzer de deur probeerde te openen en (vervolgens) het glas van de voordeur in sloeg, dat de verdachte op de voordeur van de woning sloeg, met zijn voet met kracht tegen de deur trapte en vervolgens, nadat zijn medeverdachte in de woning was geweest, samen met zijn medeverdachte wegrende. Gelet hierop is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat de verdachte tezamen met zijn medeverdachte heeft gepoogd in te breken in de woning. De handelingen van de verdachte en zijn medeverdachte, zoals die volgens de getuigen zijn verricht, zijn te kwalificeren als een begin van uitvoering van een inbraak, omdat de gedragingen naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op de voltooiing van dat misdrijf.
Ook volgt uit de handelingen van de verdachte en zijn medeverdachte zoals die door de getuigen zijn waargenomen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beiden, gericht op de inbraak. De bijdrage van de verdachte was daarbij van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
De verklaring van de verdachte dat hij zijn medeverdachte enkel wilde tegenhouden, acht het hof mede gelet op bovenstaande onaannemelijk geworden. Geen van de getuigen heeft immers gezien dat de verdachte zijn medeverdachte probeerde tegen te houden of dat er een duw of worsteling tussen beiden heeft plaatsgevonden. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg, acht het hof ongeloofwaardig, nu zijn verklaring onvoldoende gedetailleerd is, op punten afwijkt van de verklaring van de verdachte en niet wordt ondersteund door de diverse getuigenverklaringen.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende bewijsverweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot woninginbraak. Daarbij is schade ontstaan aan de voordeur en een ruit van de woning. Woninginbraken hebben een grote impact op de persoonlijke levenssfeer van de directe betrokkenen en veroorzaken gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Hij heeft kennelijk slechts gehandeld uit het oogpunt van zijn eigen financiële gewin.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 juni 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich onder meer diverse veroordelingen voor vermogensdelicten, die dateren van vóór het bewezenverklaarde. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland van 21 juli 2021. Daaruit komt als conclusie naar voren dat er sprake is van een delictpatroon ten aanzien van het plegen van woninginbraken. De reclassering ziet bij een veroordeling criminogene factoren op de leefgebieden dagbesteding, financiën, sociaal netwerk, psychosociaal functioneren, middelengebruik en pro-criminele houding. Nader diagnostisch onderzoek is geïndiceerd. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een voorwaardelijke (gevangenis)straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, medewerking aan de intake voor diagnostiek en uit het daaruit voortvloeiende advies tot het volgen van een ambulante behandeling, verblijf bij begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan middelencontrole, het niet hebben van een andere huisvesting zonder toestemming en het hebben van een dagbesteding.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij op dit moment in voorlopige hechtenis zit op verdenking van een nieuw strafbaar feit. Daarnaast heeft de verdachte schulden, ontving hij tot zijn detentie een bijstandsuitkering, staat hij onder bewind, wil hij graag vrachtwagenchauffeur worden, heeft hij een relatie en gebruikt hij geen drugs meer. De verdachte heeft ten slotte medegedeeld bereid te zijn mee te werken aan reclasseringstoezicht en zich te willen houden aan de door de Reclassering Nederland geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, verdachtes strafblad en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een lichtere of andersoortige sanctie dan een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof, evenals de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof, naast de algemene voorwaarden als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan middelencontrole, het niet hebben van een andere huisvesting zonder toestemming en het hebben van een dagbesteding verbinden.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Limburg heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de rechtbank Limburg van 15 oktober 2019 onder parketnummer 03-700182-16 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 109 dagen. Tevens heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de rechtbank Limburg van 21 maart 2018 onder parketnummer 03-700444-17 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 03-700182-16 is het hof van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 109 dagen op zijn plaats is.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 03-700444-17 is het hof van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, de vordering voor toewijzing vatbaar is. Het hof zal echter, overeenkomstig de ter terechtzitting gedane vordering van de advocaat-generaal, de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelasten, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich meldt binnen drie werkdagen na de uitspraak bij Reclassering Nederland op het adres [adres reclassering] of het telefoonnummer [telefoonnummer reclassering] belt, waarbij de veroordeelde zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en daarbij volgt de veroordeelde de aanwijzingen van de reclassering op;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde meewerkt aan de intake voor (verdiepings)diagnostiek en zich ambulant laat behandelen uit het daaruit voortvloeiende behandeladvies door een Forensische Polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij de behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt en waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan vormen van de behandeling;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verblijft bij "Op Mezelf" of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering urineonderzoek kan gebruiken voor de controle en waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde (actief) meewerkt aan dagbesteding of dat de veroordeelde betaald arbeid verricht;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Limburg van 15 oktober 2019 gewezen onder parketnummer 03-700182-16, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
109 (honderdnegen) dagen;
gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Limburg van 21 maart 2018 gewezen onder parketnummer 03-700444-17, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
wijst de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 03-700444-17 voor het overige af.
Aldus gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. CH.N.G.M. Starmans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen en mr. C.M. Jutte, griffiers,
en op 27 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. CH.N.G.M. Starmans voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.