ECLI:NL:GHSHE:2022:2074

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
20-002239-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplichtigheid aan diefstal van stroom en veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het medeplegen van diefstal van stroom en medeplichtigheid daaraan, maar was wel veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal van stroom, omdat niet bewezen kon worden dat hij op de hoogte was van de illegale afname van elektriciteit. De verdachte had zijn woning ter beschikking gesteld aan een onbekende man die een hennepkwekerij had opgezet. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk opzettelijk aanwezig had van hennepplanten en dat hij wetenschap had van hun aanwezigheid. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van de diefstal van stroom is vrijgesproken. Het hof heeft de beslissing gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002239-20
Uitspraak : 24 juni 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 16 oktober 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-222191-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 3 primair en het onder feit 4 primair en subsidiair tenlastegelegde. De politierechter heeft het onder feit 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘ ‘medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C
van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 1),
- ‘ ‘medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C
van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 2) en
- ‘ ‘medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen’ (feit 3
subsidiair),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] toegewezen tot een bedrag van € 2.279,35, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is bij appelakte d.d. 20 oktober 2020 uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder feit 1, feit 2 en feit 3 is tenlastegelegd. De beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde feit zijn derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende, het onder feit 1, feit 2 en feit 3 subsidiair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is door de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman in het verlengde van de door hem bepleite vrijspraak betoogd dat deze daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2019 tot en met 29 januari 2020 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 132, althans een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij op of omstreeks 29 januari 2020 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 261, althans een groot aantal hennepplanten/hennepstekjes en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2019 tot en met 29 januari 2020 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 1 december 2019 tot en met 29 januari 2020 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [bedrijf] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 december 2019 tot en met 29 januari 2020 te Eindhoven opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door zijn woning, gelegen aan [adres 2] , ter beschikking te stellen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 3 primair en subsidiair tenlastegelegde
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het onder feit 3 primair tenlastegelegde het volgende af.
Uit het dossier volgt dat in de woning gehuurd door de verdachte een hennepkwekerij is aangetroffen met een ruimte met daarin 84 potten zonder planten en een ruimte met daarin 261 stekjes en 48 potten zonder planten, en dat de stroom illegaal werd afgenomen via een kabel buiten de meter om. Naar ’s hofs oordeel kan derhalve niet worden bewezen dat de verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, de stroom heeft weggenomen, zodat het hof de verdachte hiervan zal vrijspreken.
Ten aanzien van de onder feit 3 subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan die diefstal van stroom overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1 of 2, van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij een bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Onder die precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan, is ook begrepen of het gronddelict al dan niet in deelneming wordt begaan; op die deelnemingsvorm behoeft het opzet van de medeplichtige dus niet te zijn gericht.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt naar het oordeel van het hof niet dat het voor de verdachte zonder meer duidelijk was dat er illegaal stroom werd afgenomen. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat uit de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd bij de politie, niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden afgeleid dat de verdachte wist dat de stroom illegaal zou worden afgenomen. Naar ’s hofs oordeel is er derhalve onvoldoende bewijs om opzet op het gronddelict, te weten diefstal van stroom, aan te nemen en de verdachte mitsdien aan te merken als medeplichtige aan het subsidiair tenlastegelegde.
Het hof zal de verdachte daarom eveneens vrijspreken van de tenlastegelegde medeplichtigheid van diefstal van stroom.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 december 2019 tot en met 29 januari 2020 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan [adres 2] , een hoeveelheid van in totaal ongeveer 132, althans een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, ;
2.
hij op 29 januari 2020 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan [adres 2] , een hoeveelheid van in totaal ongeveer 261, althans een groot aantal hennepplanten/hennepstekjes en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit
van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde. Daartoe is in de kern het volgende aangevoerd. De verdachte heeft zijn woning louter ter beschikking gesteld aan een onbekende Turkse man, die vervolgens een hennepkwekerij in de woning heeft opgezet. De verdachte had geen bemoeienis met de kwekerij en verbleef al geruime tijd niet in de woning. Het louter ter beschikking stellen van de woning is in de visie van de raadsman van onvoldoende gewicht om de bijdrage van de verdachte als medeplegen van het aanwezig hebben van hennep aan te merken. De rol van de verdachte moet dan ook als die van een medeplichtige worden gekwalificeerd, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in de woning, zoals de verdachte bij dagvaarding wordt verweten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Op 29 januari 2020 is in de woning aan [adres 2] , welke woning op dat moment door de verdachte werd gehuurd, door de politie binnengetreden. In de woning is door de politie een hennepkwekerij aangetroffen. De hennepkwekerij bevond zich in twee slaapkamers op de eerste verdieping. In de slaapkamer aan de voorzijde van de woning stonden 84 grote plastic bakken gevuld met aarde. In de slaapkamer aan de achterzijde van de woning heeft de politie 261 plastic potjes met daarin hennepstekjes aangetroffen en 48 potten van gelijke soort als aangetroffen in de andere slaapkamer. In beide ruimten waren assimilatielampen geplaatst, welke bij aankomst van de politie in bedrijf waren.
Naar aanleiding van deze bevindingen is de verdachte op 9 maart 2020 door de politie gehoord. De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij de huurder van de woning aan [adres 2] is. Een Turkse man had ook toegang tot de woning en was in het bezit van een sleutel. De verdachte kende deze man van een coffeeshop. Naar eigen zeggen heeft de verdachte de Turkse man om hulp gevraagd bij het aflossen van zijn schulden. De Turkse man heeft vervolgens aangeboden om in de woning van de verdachte een hennepplantage op te zetten, waarbij de verdachte per oogst € 2.500,00 zou ontvangen. De kwekerij heeft volgens de verklaring van de verdachte twee maanden gedraaid. Hij heeft gezien dat er filters hingen boven de trap naar de zolder. De Turkse man of andere personen waren net bij hem binnen geweest om de planten weg te halen toen de politie kwam.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat de motor die in de kamer stond van hem is. Hij is er een keer geweest en heeft toen wel potjes gezien. Hij wist dat het boven was. Er was tegen hem gezegd dat hij niet in de ruimten moest komen omdat er anders beestjes in zouden kunnen komen.
Het hof overweegt dat voor een bewezenverklaring van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten is vereist dat moet kunnen worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennepplanten en dat die hennepplanten zich in de machtssfeer van de verdachte en zijn medeverdachte(n) bevonden, in die zin dat zij daar beschikkingsmacht over hadden.
Het hof is van oordeel dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennepplanten in de woning. Daartoe stelt het hof voorop dat de verdachte bij gelegenheid van zijn verhoor bij de politie van 9 maart 2020 heeft verklaard dat de Turkse man of andere personen bij hem binnen zijn geweest om ‘de planten weg te halen’. Op de vraag van de politie welke planten er in de woning stonden, heeft de verdachte bovendien geantwoord: ‘Gewoon wiet. Ik rook zelf hasj namelijk’.
Met betrekking tot de beschikkingsmacht over de hennepplanten stelt het hof voorop dat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde periode de hoofdhuurder was van de woning aan [adres 2] en in die hoedanigheid beschikte over een sleutel van de woning. Nu uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting voorts is gebleken dat de verdachte in de betreffende periode in de woning aanwezig is geweest, is het hof van oordeel dat de verdachte (onverminderd) toegang had tot de woning en aldus beschikkingsmacht had over de in de woning aanwezig zijnde hennepplanten.
Het hof overweegt voorts dat de verdachte op ieder moment had kunnen beslissen om de hennepplanten weg te (laten) halen uit de woning en om aldus een einde te maken aan de illegale aanwezigheid van de hennep in de door hem gehuurde woning. Dat heeft hij evenwel nagelaten omdat hij er financieel beter van zou worden.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten, zoals bewezen is verklaard.
Aldus treft het verweer geen doel. Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten. Door aldus te handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de productie van softdrugs. De bijdrage van de verdachte aan de productie van softdrugs houdt de illegale handel in softdrugs in stand en veroorzaakt bovendien allerlei maatschappelijk ongewenste effecten waarmee de openbare orde ernstig kan worden ondermijnd. Daarnaast is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het psychische aandoeningen betreft. De verdachte heeft zich van dit alles geen rekenschap gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk uitsluitend met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele drugscircuit bevorderd. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het zijn justitiële verleden betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 april 2022. Daaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde niet eerder voor een soortgelijk delict onherroepelijk was veroordeeld.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij op oproepbasis werkt in de transportsector en momenteel solliciteert naar meer uren werk. In het verleden was de verdachte eigenaar van een kapperszaak, maar deze onderneming is gefailleerd. Hierdoor heeft de verdachte veel schulden, welke hij thans probeert af te lossen.
Alles afwegende acht het hof de oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]
De benadeelde partij [bedrijf] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.279,35, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op materiële schade ter zake van de gestolen stroom.
De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Nu aan verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder feit 3 primair en subsidiair tenlastegelegde, kan de benadeelde partij [bedrijf] in haar vordering niet worden ontvangen. Mitsdien zal het hof de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof zal de benadeelde partij, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 3 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
verklaart de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. E.A.A.M. Pfeil, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 24 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Pfeil voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.