ECLI:NL:GHSHE:2022:206

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
200.302.128_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die onder toezicht staan van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI). De moeder van de kinderen, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen. De rechtbank had de ondertoezichtstelling verlengd tot 6 augustus 2022, wat de moeder niet kan accepteren. De moeder stelt dat de ondertoezichtstelling haar problemen verergert en dat zij in staat is om de zorg voor de kinderen zelf te regelen met de juiste ondersteuning.

De GI daarentegen betoogt dat de moeder ambivalent is ten opzichte van de hulpverlening en dat de kinderen, gezien hun kwetsbare situatie, een stabiele opvoeder nodig hebben. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 6 januari 2022 gehouden, waarbij zowel de moeder als de GI zijn gehoord. De vader van de kinderen is niet verschenen, en de Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven niet ter zitting te verschijnen.

Het hof overweegt dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd en dat de hulpverlening in een vrijwillig kader niet voldoende is. De moeder erkent dat zij hulp nodig heeft, maar het hof is van mening dat de situatie van de moeder op dit moment niet stabiel genoeg is om de zorg voor de kinderen adequaat te waarborgen. Daarom besluit het hof de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en de ondertoezichtstelling voor een jaar te verlengen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 januari 2022
Zaaknummer : 200.302.128/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/387051 / JE RK 21-1336
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Erkens,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 1];
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 2].
Als informant is aangemerkt:
[de vader], wonende op een bij het hof bekend adres, hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 4 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 november 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 december 2021, heeft de GI verzocht, zo begrijpt het hof, het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Erkens;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI].
2.3.1.
De vader is als informant ter mondelinge behandeling opgeroepen, maar hij is niet verschenen.
2.3.2.
De raad heeft bij brief van 25 november 2021 het hof bericht niet ter mondelinge behandeling te zullen verschijnen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 4 augustus 2021;
  • de brief met bijlage van de raad d.d. 23 december 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (tezamen ook: de kinderen) geboren.
De vader heeft de kinderen erkend.
De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen.
3.2.
De kinderen staan sinds 27 juli 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 6 augustus 2021.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 6 augustus 2022.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat – het volgende aan.
De moeder ontkent niet dat er problemen zijn. De zorg voor de kinderen, met name [minderjarige 2], vraagt dermate veel van de moeder, dat zij aan het huishouden en zichzelf nauwelijks toekomt. Er is bij de kinderen dus wel sprake van een ontwikkelingsbedreiging, maar de problemen worden door de ondertoezichtstelling alleen maar groter. Zij kan zelf geen zaken regelen voor de kinderen. Het is aan de GI om dat te doen, maar de GI komt niet of te laat in actie. De moeder wenst dat de kinderen onderzocht worden en hulp krijgen, maar de GI zet dit niet in gang. De GI zegt dat de situatie daarvoor eerst stabiel dient zijn, maar dat zal niet bereikt worden als de problemen van de kinderen niet behandeld worden.
Aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling wordt niet voldaan. De ondertoezichtstelling creëert voor de moeder een extra probleem. In ieder geval zorgt de ondertoezichtstelling er niet voor dat de draagkracht van de moeder wordt vergroot.
De moeder heeft jarenlang alle noodzakelijke hulp geaccepteerd en daartoe is zij nog steeds bereid en in staat. In het vrijwillig kader zou de moeder ondersteund kunnen en willen worden door ASVZ. Het CJG zou de regiefunctie op zich kunnen nemen. Als moeder in gesprekken kritisch is over de hulpverlening, wil dat niet zeggen dat zij een ambivalente houding heeft. Het GGZ-traject voor de moeder is afgesloten. ASVZ komt drie keer per week bij de moeder thuis, hetgeen de moeder fijn vindt. De hulpverlening is stabiel.
De moeder had medio 2019 de situatie onder controle. Er was geen maatregel nodig. Tijdens de corona lockdown is het echter misgegaan. De vader is het grote probleem geweest in deze situatie. Hij belastte de moeder en de kinderen en accepteerde geen enkele vorm van hulp. Inmiddels heeft de vader echter beterschap beloofd en dit ook waargemaakt. De GI ziet de positieve stappen die de ouders hebben gezet. De ouders verschaffen openheid en erkennen hun problematiek. De moeder heeft geen contact meer met de vader.
De situatie is thans beter dan in 2019, toen het verzoek om de kinderen onder toezicht te stellen werd afgewezen en toch wordt nu de ondertoezichtstelling verlengd.
Er wordt te rooskleurig gedacht over de betrokkenheid van gecertificeerde instellingen, ondanks de alom bekende problemen in de jeugdzorg.
De GI communiceert niet duidelijk over het contact tussen de vader en de kinderen; onduidelijk is of de GI dat in het belang van de kinderen acht.
3.6.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan.
De moeder is ambivalent naar de hulpverlening (ASVZ en de jeugdzorgwerker): zij laat hen soms binnen maar zij toont ook weerstand en zij is wisselend in haar houding ten opzichte van de hulpverlening. De moeder geeft het ene moment aan dat er totaal geen problemen zijn en het andere moment dat zij het niet meer aan kan en dat de kinderen uithuisgeplaatst moeten worden. De moeder geeft alle betrokkenen om haar heen de schuld van de problemen. Zij toont geen inzicht in haar eigen rol als opvoeder in de zorgen rondom de kinderen. De moeder is emotioneel instabiel in haar gedrag. Gezien de verhoogde kwetsbaarheid van de kinderen, hebben zij juist een stabiele opvoeder nodig. ASVZ geeft aan dat de hulpverlening die zij thans bieden onvoldoende is om de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen af te wenden. Er wordt gewerkt aan een intensivering van de hulpverlening en weekendopvang van de kinderen.
De kinderen hebben geen positief contact met de vader. De moeder heeft de bezoeken stopgezet. Zij belast de kinderen met uitspaken over de vader. Er is sprake van schoolverzuim. Er is een grote leer-achterstand en de moeder is niet in staat om met vervangend huiswerk voor de kinderen op de achterstand in te lopen. De moeder is ook niet bereikbaar voor de school. [minderjarige 1] laat internaliserend probleemgedrag zien, [minderjarige 2] externaliserend probleemgedrag. De therapie voor de kinderen is nog niet gestart. Er kan niet langer gewacht worden tot de moeder haar opvoedvaardigheden voldoende heeft vergroot. Derhalve gaat de GI, hoewel in de thuissituatie een stabiele basis nog altijd ontbreekt, voor [minderjarige 1] PMT en speltherapie inzetten en voor [minderjarige 2] dagopvang tijdens de vakanties, alsmede uitgebreide diagnostiek.
Er is een gedwongen kader nodig om blijvend de veelheid aan opvoedondersteuning en hulpverlening die nodig is voor de kinderen in te zetten en te behouden. Zonder de ondertoezichtstelling zullen de kinderen verstoken blijven van de hulpverlening die zij nodig hebben. Ook is regie nodig ten aanzien de bezoeken tussen de vader en de kinderen en de onderlinge communicatie tussen de ouders. Er is ruimschoots aan de wettelijke criteria voor de ondertoezichtstelling voldaan.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW/Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW.
3.7.4.
Het staat niet ter discussie dat de ontwikkeling van beide kinderen ernstig wordt bedreigd. De moeder heeft dit erkend. De kinderen hebben een belast verleden, omdat zij in de thuissituatie bij de moeder c.q. de ouders zijn blootgesteld aan onveilige situaties. Bij de kinderen is (als gevolg daarvan) sprake van forse kindeigen problematiek. Bij [minderjarige 2] is bovendien sprake van acute leukemie.
3.7.5.
De discussie in hoger beroep gaat in de kern over de vraag of de hulpverlening voor de kinderen ook of beter in het vrijwillig kader georganiseerd kan worden en of deze zorg voldoende geaccepteerd zal worden door de moeder.
Het hof overweegt dat er vanwege de complexe en ernstige problematiek van de kinderen verschillende vormen van intensieve hulpverlening dienen te worden ingezet. De moeder meent dat zij de noodzakelijke hulpverlening voor de kinderen zelf (in een vrijwillig kader) sneller en beter kan regelen. De opvoedsituatie bij de moeder is op dit moment echter niet stabiel: dit is door de moeder erkend. Het is daarom extra belangrijk dat er in de hulpverlening voor de kinderen stabiliteit en continuïteit komt en dat de verschillende hulpverleningsvormen goed op elkaar worden afgestemd. Het hof acht de moeder in ieder geval op dit moment niet in staat dit te waarborgen. Zij heeft eigen problematiek waarvoor zij hulp nodig heeft en in de dagelijkse zorg voor de kinderen wordt zij ernstig overbelast. De situatie vraagt om de inzet van een deskundige regiehouder.
De stelling van de GI dat de moeder een ambivalente houding heeft ten opzichte van de hulpverlening en ook regelmatig de noodzaak daarvan ter discussie stelt, is door de moeder weliswaar tijdens de mondelinge behandeling betwist, maar in ieder geval erkent de moeder dat zij hulp en ondersteuning nodig heeft. Het hof heeft gelet op de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken niet het vertrouwen dat de moeder in een vrijwillig kader de zorg die nodig is om de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen weg te nemen blijvend zal accepteren en daaraan volledig zal meewerken.
3.7.6.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen niet afgewend kunnen worden in het vrijwillig kader en dat aan de wettelijke vereisten voor het verlengen van duur van de ondertoezichtstelling is voldaan.
3.7.7.
Het hof acht een verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van een jaar noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreigingen af te wenden.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking bekrachtigd dient te worden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 4 augustus 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.P. de Beij en M.J.C. van Leeuwen en is op 27 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.