ECLI:NL:GHSHE:2022:205

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
200.301.977_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2012. De ouders, die in hoger beroep zijn gekomen, hebben verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 augustus 2021 te vernietigen, waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van hun kind zijn verlengd. De ouders stellen dat de situatie inmiddels is verbeterd en dat er geen ontwikkelingsbedreiging meer is voor hun kind. De GI, Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, heeft echter verweer gevoerd en stelt dat de ontwikkeling van de minderjarige nog steeds bedreigd wordt en dat de ouders niet voldoen aan de voorwaarden voor een perspectiefonderzoek.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 januari 2022 zijn de ouders en de GI gehoord. De pleegmoeder, bij wie de minderjarige momenteel verblijft, is niet verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere stukken, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg. Het hof overweegt dat de minderjarige sinds 2019 onder toezicht staat van de GI en dat de uithuisplaatsing is verlengd. De ouders hebben hun situatie verbeterd, maar het hof is van oordeel dat de ontwikkeling van de minderjarige nog steeds ernstig wordt bedreigd. De pleegmoeder biedt de noodzakelijke structuur en duidelijkheid die de minderjarige nodig heeft.

Het hof concludeert dat de wettelijke vereisten voor verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn voldaan. De ouders hebben onvoldoende aangetoond dat de situatie zodanig is verbeterd dat een terugplaatsing van de minderjarige op korte termijn mogelijk is. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de ouders af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 januari 2022
Zaaknummer : 200.301.977/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/372764 / JE RK 21-1118
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
en
[de vader] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder respectievelijk de vader, of tezamen: de ouders,
advocaat: mr. M.H.A.J. Slaats,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de pleegmoeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 2 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 november 2021, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen, althans de lopende ondertoezichtstelling op korte termijn te doen eindigen, en het verzoek tot verlenging van de machtiging tot (netwerk)plaatsing bij oma alsnog af te wijzen, althans deze uithuisplaatsing op de kortst mogelijke termijn te doen eindigen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 december 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de ouders af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Slaats;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ..
2.3.1.
De raad heeft het hof bij brief van 29 november 2021 bericht niet ter mondelinge behandeling te zullen verschijnen.
2.3.2.
De pleegmoeder (oma) is behoorlijk opgeroepen, maar zij is niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 juli 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 4 januari 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] op 18 maart 2020 erkend. Hij is niet de biologische vader van [minderjarige] .
De ouders zijn op 27 mei 2021 gehuwd.
De ouders zijn van rechtswege met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 8 augustus 2019 onder toezicht van de GI. Die maatregel is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 8 augustus 2021.
[minderjarige] woont sinds maart 2019 bij de pleegmoeder (grootmoeder moederszijde); sinds 8 augustus 2019 op grond van een daartoe strekkende machtiging uithuisplaatsing. Deze maatregel is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 8 augustus 2021.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 8 augustus 2022 alsmede de aan de GI verleende machtiging verlengd ten einde [minderjarige] tot uiterlijk 8 augustus 2022 uit huis te plaatsen bij de pleegmoeder.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De ouders voeren – kort samengevat – het volgende aan.
Ten tijde van de uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder ging het niet goed met de moeder. Gedurende de uithuisplaatsing heeft de moeder echter de hulpverlening en rust gekregen die zij nodig had voor haar herstel. De woonsituatie van de moeder is nu op orde en geschikt voor [minderjarige] om in op te groeien. De vader heeft financiële problemen gehad als gevolg van problemen met de belastingdienst en een van de gevolgen daarvan was dat hij destijds op een zwarte lijst van de woningcorporatie terecht is gekomen. Er is nu geen beletsel meer voor de ouders om samen te wonen. De ouders hebben hun zaken inmiddels op orde en hebben een ondersteunend netwerk. De hulp aan de moeder en [minderjarige] kan in het vrijwillig kader worden voortgezet.
Er is geen sprake meer van een ontwikkelingsbedreiging. Er is wel sprake van kind eigen problematiek, maar die is niet zo ernstig dat deze een ondertoezichtstelling rechtvaardigt en aan de thuisplaatsing van [minderjarige] in de weg staat.
Een deugdelijk perspectiefbesluit ontbreekt. De voorwaarden waaraan de ouders dienden te voldoen voor het perspectiefonderzoek bij de Combinatie waren niet realistisch of relevant en de gegeven termijn te kort. Er is geen aandacht geschonken aan de voorwaarden waaraan de ouders wél hebben voldaan. De moeder heeft cannabis gebruikt op advies van de huisarts, doch niet op recept, zodat zij dat ook niet kan overleggen. Thans gebruikt de moeder overigens CBD olie. De moeder krijgt psychologische hulp en volgt een mindfulness training. Stichting [stichting] gaat de moeder verder begeleiden in verband met haar gezondheidsproblemen. De moeder kan niet fulltime werken, maar de zorg voor [minderjarige] zou voor haar geen probleem zijn.
De aanvaardbare termijn dreigt te verstrijken doordat er veel miscommunicatie is geweest rondom het perspectiefonderzoek dat bij de Combinatie zou plaatsvinden en doordat het perspectiefonderzoek door de raad lang op zich laat wachten. Dat de GI in 2021 intern een heroverweging heeft gemaakt ten aanzien van het perspectiefonderzoek was de ouders niet eerder bekend. Het raadsonderzoek is overigens vooral gericht op de beëindiging van het gezag van de ouders en ziet niet zozeer op hoe te werken aan een terugplaatsing. Wel komt mogelijk het perspectief van [minderjarige] bij de ouders aan de orde.
Ondertussen verblijft [minderjarige] één keer in de drie weken een weekend bij de ouders en dat onbegeleide contact verloopt goed. [minderjarige] is aan de moeder gehecht en de band tussen haar en de ouders is goed. De positie van de vader is duidelijk, ook voor [minderjarige] . In de beleving van [minderjarige] woont zij tijdelijk bij de pleegmoeder totdat de moeder weer is hersteld. Daarvan is nu (al langere tijd) sprake.
De draaglast van de pleegmoeder begint haar draagkracht te overschrijden. Anders dan de ouders, staat de pleegmoeder er alleen voor en ontbreekt bij haar de flexibiliteit die [minderjarige] nodig heeft. Het is niet in het belang van [minderjarige] om de uithuisplaatsing nog langer te laten voortduren. [minderjarige] kan niet wachten om weer naar de ouders terug te keren.
Als het advies van de raad daartoe aanleiding geeft, moet een thuisplaatsing met bekwame spoed gerealiseerd worden. Een uithuisplaatsing gedurende een volledig jaar is daarbij niet passend.
3.6.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] ontwikkelt zich goed in de thuissituatie bij de pleegmoeder, waar haar structuur en duidelijkheid geboden wordt.
De GI is er niet in geslaagd zicht te krijgen op de thuissituatie bij de ouders en op hun opvoedvaardigheden. Ook ontbreekt er nog veel informatie over de vader, gezien zijn latere betrokkenheid. Gezien het perspectief van [minderjarige] , haar loyaliteit, hechtingsrelatie en sociaal emotionele ontwikkeling, wordt de ontwikkeling van [minderjarige] bedreigd.
De ouders hebben niet voldaan aan voorwaarden voor de start van een perspectiefonderzoek. De termijn die daarvoor was gegeven is nog uitgesteld: twee extra weken na de zitting van 30 juli 2020; de ouders hebben in totaal drie maanden gekregen. Vervolgens heeft de GI niet langer ingezet op thuisplaatsing van [minderjarige] , maar op het zo goed mogelijk vormgeven van de rol van de ouders op afstand. In 2021 heeft nog een interne heroverweging plaatsgevonden, naar aanleiding van de nieuwe rol van de vader in de situatie. Dat heeft niet tot een koerswijziging geleid. Tot op heden is niet duidelijk aan welke doelen de moeder met haar psycholoog werkt, maar bij de GI bestaat de indruk dat de moeder en haar hulpverlener vooral hebben ingestoken op een thuisplaatsing van [minderjarige] , terwijl de GI voor ogen had dat de moeder vooral hulp voor zichzelf zou krijgen. Er is ook geen zicht gekomen op het (medicinale) wietgebruik van de moeder.
De ouders stellen mee te zullen werken aan de hulpverlening in een vrijwillig kader, maar gaan ook zonder overleg op zoek naar een andere school voor [minderjarige] , terwijl de huidige school goed aansluit op de leerwensen van [minderjarige] . Ook tonen zij zichtbaar weerstand tegen een uitvoerende regiefunctie in het vrijwillig kader.
[minderjarige] heeft naast duidelijkheid, nabijheid en bevestiging ook duidelijkheid over haar perspectief nodig. De signalen die de ouders geven brengen [minderjarige] in verwarring. De GI is van mening dat de ouders [minderjarige] onvoldoende kunnen bieden op dit moment en op de langere termijn en is van mening dat [minderjarige] daar niet op kan blijven wachten.
Gezien de problematiek en kenmerken van [minderjarige] vraagt zij een aangepaste aansturing door haar opvoeder. De pleegmoeder kan haar bieden wat zij nodig heeft. Tevens stelt de pleegmoeder zich leerbaar en begeleidbaar op. De pleegmoeder kan ook op lange termijn een passend verblijf bieden aan [minderjarige] . [minderjarige] vindt het fijn om haar ouders te zien, maar ook prettig om bij de pleegmoeder te wonen.
De ouders zijn voldoende in staat onbegeleide omgang met [minderjarige] te hebben. De voltijd opvoeding van [minderjarige] vraagt echter specifieke vaardigheden, waarover zij niet (aantoonbaar) beschikken.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.4.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.5.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van zowel artikel 1:255 lid 1 BW als artikel 1:265b lid 1 BW en overweegt daartoe het volgende.
3.7.6.
Het hof is van oordeel dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Uit het door EPI uitgevoerde onderzoek blijkt dat bij [minderjarige] sprake is van kind eigen problematiek in de vorm van hechtingsproblematiek, loyaliteitsproblematiek en een achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling. Dit maakt dat [minderjarige] in haar opvoeding een specifieke aanpak vraagt. [minderjarige] heeft een meer dan gemiddelde behoefte aan duidelijkheid en structuur. Er bestaat onzekerheid over het perspectief van [minderjarige] en tussen de GI en de ouders is daaromtrent een patstelling ontstaan. De problematiek van [minderjarige] , in combinatie met de onduidelijkheid over haar perspectief, maakt dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd.
De opvoedingsomgeving bij de pleegmoeder voldoet aan de eisen die daaraan gesteld moeten worden gezien de kind eigen problemen van [minderjarige] . De veilige opvoedomgeving bij de pleegmoeder, biedt [minderjarige] de rust en ruimte om te werken aan haar problematiek. De uithuisplaatsing, die op dit moment nodig is om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen, wordt door de ouders niet geaccepteerd. Het lukt hen dan ook onvoldoende om [minderjarige] emotionele toestemming te geven voor het verblijf bij de pleegmoeder.
Of [minderjarige] tot haar volwassenheid bij de pleegmoeder zal blijven wonen staat evenwel nog niet vast. De mogelijkheden van een (geleidelijke) thuisplaatsing dan wel deeltijdplaatsing bij de ouders, zijn naar het oordeel van het hof niet althans nog onvoldoende onderzocht.
3.7.7.
Het hof acht een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreigingen af te wenden.
Het hof acht het verder, vooral omdat het perspectief van [minderjarige] nog volkomen onduidelijk is, noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] dat de uithuisplaatsing voor de duur van een jaar wordt verlengd. Het hof vertrouwt er daarbij wel op dat, indien in het kader van het raadsonderzoek dat zich nu in een afrondende fase bevindt, of anderszins aanleiding wordt gezien de uithuisplaatsing van [minderjarige] vóór het verlopen van de machtiging te beëindigen, de GI daartoe zal overgaan en niet het einde van de termijn zal afwachten.
3.8.
Tot slot merkt het hof nog het volgende op over de gang van zaken rondom het perspectiefonderzoek.
De ouders menen dat het perspectiefonderzoek van de Combinatie ten onrechte nimmer is aangevangen, terwijl de situatie bij de ouders inmiddels dusdanig is verbeterd dat er niets aan de thuisplaatsing van [minderjarige] in de weg staat. Volgens de GI heeft het perspectiefonderzoek niet kunnen starten omdat de ouders niet aan de voorwaarden konden voldoen en is de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] inmiddels verstreken.
Voor het hof is niet geheel duidelijk waarom het onderzoek nooit heeft kunnen aanvangen, maar vast staat dat er sprake is geweest van miscommunicatie tussen de GI en de ouders. Na september 2020 heeft de GI, behoudens een interne heroverweging waarvan geen stukken bekend zijn – de ouders betwisten dat een heroverweging heeft plaatsgevonden – helemaal niets meer in gang gezet om de mogelijkheden van een eventuele thuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouders te onderzoeken, terwijl er nooit een gedegen perspectiefonderzoek is geweest. Ongeacht de uitkomst van het thans lopende raadsonderzoek, staat het perspectief van [minderjarige] wat het hof betreft nog niet vast en zou een (al dan niet gedeeltelijke) thuisplaatsing op termijn niet uitgesloten mogen worden. Temeer nu er kennelijk geen bezwaren zijn tegen de omgangsweekenden, waarbij [minderjarige] langdurig en onbegeleid contact heeft met de ouders en welke contacten kennelijk goed verlopen.
Het hof benadrukt met het voorgaande dat met de beslissing van het hof in deze procedure, namelijk de verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing, uitdrukkelijk niet vooruit wordt gelopen op de uitkomst van het raadsonderzoek en de beslissing op een eventueel daaruit voortvloeiend verzoek tot de beëindiging van het gezag van de ouders.
3.9.
Het hof ziet in hetgeen hiervoor is overwogen onvoldoende aanleiding om de uitkomst van het raadsonderzoek, af te wachten. Daarin wordt de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel onderzocht, maar die ligt thans niet aan het hof voor. Dit klemt te meer nu er nog geen concrete datum waarop het rapport wordt verwacht bekend is.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 2 augustus 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.N.M. Antens en M.J.C. van Leeuwen en is op 27 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.