ECLI:NL:GHSHE:2022:2048

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
20-001660-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzettelijk aanwezig hebben van hennep

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1959 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennep. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte geen wetenschap had van de hennep in de woning en dat hij om gezondheidsredenen, mogelijk door COVID-19, de hennepgeur niet had kunnen ruiken.

Het hof oordeelde dat het proces-verbaal van de eerste aanleg niet correct was ondertekend, waardoor het vonnis werd vernietigd. Na onderzoek op de zitting in hoger beroep, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging, kwam het hof tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad ongeveer 6736 gram hennep. Het hof verwierp de argumenten van de verdediging en achtte de verdachte strafbaar voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001660-21
Uitspraak : 22 juni 2022
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 1 juli 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-323522-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
volgens zijn raadsman thans verblijvende te:
[adres 1] .
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte door diens raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd en de verdachte zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaren.
De verdediging heeft primair vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Subsidiair, in geval van een bewezenverklaring, heeft de verdediging zich geschaard achter de door de advocaat-generaal gevorderde strafoplegging.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, nu het hof heeft vastgesteld dat het proces-verbaal van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 327 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door de politierechter is ondertekend, zodat de beraadslaging in hoger beroep niet kan geschieden naar aanleiding van het onderzoek in eerste aanleg als bedoeld in artikel 422, tweede lid, Sv. Hetgeen resteert, is de aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk. Het hof is echter gebonden aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 Sv.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 december 2020 te Roosendaal opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6736 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 december 2020 te Roosendaal opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6736 gram hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hieronder wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het proces-verbaal met registratienummer PL2000-2020335084 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District De Markiezaten, Basisteam Roosendaal, sluitingsdatum 29 december 2020, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 32. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina’s 17-18, met fotobijlage op pagina’s 19-21, voor zover inhoudende als verklaring en bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :
(pagina 17)
Ik constateerde [op 23 december 2020] in de politiesystemen dat er diverse meldingen waren gemaakt middels meld misdaad anoniem (MMA) met betrekking tot de aanwezigheid van een hennepkwekerij en een hennepgeur aan [adres 2] . (…)
Ik ben ter plaatse gegaan aan genoemd adres, gezamenlijk met collega's [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . Ik hoorde dat collega [verbalisant 2] contact had met de bewoner na aanbellen. Ik ben vervolgens gevoegd bij collega [verbalisant 2] en rook voor de voordeur, toen deze open stond, een zeer sterke geur welke ik ambtshalve herken als de geur van hennep.
Ik ben samen met genoemde collega's de woning binnengetreden (…) op 23 december 2020 om 08.50 uur (…). Ik rook dat de geur van hennep in de woning zeer sterk aanwezig was. (…) Ik zag dat er in de slaapkamer 2 kasten stonden. Ik rook ter hoogte van de kasten. Ik rook dat er bij de linkse kast in de slaapkamer overduidelijk de geur van hennep naar buiten kwam. Ik heb de aanwezige persoon, [verdachte] , gevraagd of hij vrijwillig toestemming gaf om de kast te openen. (…)
(pagina 18)
Ik heb hierop de rechter kast laten openen door [verdachte] . Ik trof hierin (…) een aantal nieuwe sealbags welke ik ambtshalve herken voor de opslag van verdovende middelen. *Zie foto 1 (
het hof begrijpt: de foto op pagina 19). (…) Ik vroeg vervolgens of hij de rechter kast (
het hof begrijpt: de linker kast) ook open wenste te doen. Ik hoorde dat [verdachte] hierop aangaf dat ik dit zelf mocht doen. Ik opende de linker kast en trof hierin een zwarte sealbag, een zilveren sealbag en twee doorzichtige sealbags. Ik zag dat de doorzichtige sealbags waren gevuld met henneptoppen. *Zie foto 2 (
het hof begrijpt: de foto op pagina 20). Ik rook uit de andere sealbags ook een zeer sterke hennepgeur. Ik zag dat de zilveren sealbag ook open was en trof daarin ook henneptoppen aan. Ik trof tevens een roze sporttas welke open was en waarin nog een sealbag zat met kleine restanten hennep. *Zie foto 3 (
het hof begrijpt: de foto op pagina 21). Ik heb hierop de sealbags met hennep in beslag genomen. (…)
Ik trof in de woonkamer op de tafel nog wat losse boterhammenzakjes en een bakje met henneptoppen aan. Ik heb ook deze hennep in beslag genomen.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina’s 22-23, voor zover inhoudende als verklaring en bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] :
(pagina 22)
Op 23 december 2020, omstreeks 08.50 uur, (…) bevond [ik] me (…) voor de woning gelegen aan [adres 2] . (…) Ik (…) zag en hoorde dat de voordeur door een man geopend werd. De man bleek later te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1959 te [geboorteplaats] in Nederland. Kort nadat de deur voor mij geopend was rook ik de geur van hennep afkomstig uit de woning. (…)
Ik zag vervolgens in de woonkamer op de salontafel een klein doorzichtig bakje staan. Ik zag dat hierin een kleine hoeveelheid hennep zat. Ik zag en hoorde dat collega [verbalisant 1] zich inmiddels bij mij had gevoegd in de woning. Ik ben vervolgens samen met hem in de slaapkamer gaan kijken. Ik rook in deze kamer dat de geur van hennep sterker werd. Ik hoorde [verbalisant 1] vervolgens aan [verdachte] vragen wat er in de kasten lag die in de slaapkamer stonden. Ik hoorde [verdachte] vervolgens zeggen dat er kleding in de kasten lag. Ik hoorde [verbalisant 1] vervolgens vragen of [verdachte] de kasten voor hem wilde openen en of hij erin mocht kijken. Ik zag dat [verdachte] de rechtse kast opende. Ik hoorde [verdachte] vervolgens zeggen dat we in de kast mochten kijken. In de kast lagen onderin doorzichtige lege sealbags. Het is mij bekend dat deze worden gebruikt voor het verpakken van verdovende middelen. Hierop vroeg [verbalisant 1] of hij ook de linker kast mocht openen. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij deze open mocht maken. Ik zag in deze kast een aantal gevulde sealbags liggen. Ik rook dat de geur van hennep na het openen van de kast sterker werd. Hierop zagen wij dat er in de sealbags henneptoppen zaten.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina 24, voor zover inhoudende als verklaring en bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] :
Vandaag, 23 december 2020, heb ik de aangetroffen hennep (
het hof begrijpt: de op 23 december 2020 onder de verdachte in beslag genomen hennep) gewogen. (…) Ik zag dat het totaal gewicht van de aangetroffen hennep 6736 gram betrof.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina 25, voor zover inhoudende als verklaring en bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 23 december 2020 om 10.45 uur werd door mij een onderzoek ingesteld in verband met vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen welke zijn aangetroffen op 23 december 2020 [en] onder verdachte [verdachte] in beslaggenomen werd.
De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit: 8 “grote” sealbags met groene plantentoppen. (…) Van de substantie werd door mij een monster getest conform het gestelde in de 3 Forensisch technische norm 120.024, waarbij gebruik werd gemaakt van de M.M.C. Cannabis test. De tests gaven een POSITIEVE reactie, indicatief voor THC, vermeld op lijst II van de Opiumwet.
5.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpagina’s 28-32, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte] :
(pagina 28)
Dit proces-verbaal wordt opgebouwd met vraag (V) en antwoord (A).
(pagina 29)
V: [U] werd aangetroffen aan [adres 2] . (…)
A: In september 2020 ben ik hier naartoe gekomen (…). En via via heb ik dit adres gekregen om tijdelijk te verblijven. Ik zit daar nu ongeveer 3 maanden.
V: Met wie woont u op het genoemde adres?
A: Alleen.
V: Waar sliep u?
A: In de slaapkamer normaal.
(pagina 31)
V: De verbalisanten verklaren dat er op de tafel in de kamer ook een kleine hoeveelheid hennep lag. Wat kunt u hierover verklaren?
A: Dat ligt er al heel lang op tafel.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de in de woning aanwezige hennep. De verdachte heeft niet in de kasten gekeken, omdat het niet zijn woning was en hij het onfatsoenlijk vond om in andermans kast te kijken. De door de verbalisanten waargenomen sterke hennepgeur kan worden verklaard door de henneptoppen op de tafel in de woonkamer. De verdachte heeft geen hennepgeur geroken, omdat hij al 3 à 4 maanden verkouden was. Ten tijde van het tenlastegelegde feit woedde het Coronavirus. Het zou kunnen dat verdachte toen Corona had. Een verminderd geurvermogen is een bekend symptoom van Corona, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Nu op grond van de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat:
‒ de verdachte op de dag van het aantreffen van de hennep al 3 maanden in de woning verbleef en er daar, gedurende die tijd, verder niemand anders woonachtig was;
‒ in één van de twee kledingkasten op de bij de verdachte in gebruik zijnde slaapkamer van de woning een aanzienlijke hoeveelheid hennep verpakt in doorzichtige sealbags is aangetroffen en in de andere kledingkast ook een hoeveelheid doorzichtige lege sealbags, terwijl de verdachte heeft verklaard in een slaapkamerkast zijn kleding te leggen;
‒ in de woonkamer een bakje met henneptoppen is aangetroffen en de verdachte hierover heeft verklaard dat dit al lang op tafel lag;
‒ de hennepgeur zo sterk in de woning aanwezig was dat de verbalisanten deze al bij de voordeur roken en dat daarvan ook diverse meldingen waren gedaan via Meld Misdaad Anoniem,
is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de aangetroffen hennep in de woning en daarover ook de beschikkingsmacht heeft gehad.
De stelling van de verdediging dat de verdachte de kledingkasten uit goed fatsoen niet zou hebben geopend omdat hij de woning van een ander huurde, wordt weersproken door de verdachte zelf. Hij heeft immers verklaard dat hij zijn kleding in een kast heeft bewaard. Voor zover de verdediging heeft gesuggereerd dat de verdachte mogelijk vanwege een Corona-besmetting gedurende de maanden dat hij in de woning verbleef in het geheel niets heeft kunnen ruiken, stelt het hof vast dat dit door de verdediging niet nader is onderbouwd. Het hof schuift dit als ongeloofwaardig ter zijde.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich op 23 december 2020 schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 6736 gram hennep. Een dergelijk grote hoeveelheid is een indicatie voor het feit dat het bewezenverklaarde in directe relatie staat tot de handel in hennep. Niet alleen kan hennep gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers van deze drug, maar de hennephandel gaat ook steeds vaker gepaard met andere (ook zware) vormen van criminaliteit. De verdachte heeft zich hier kennelijk niet om bekommerd en het hof rekent dit de verdachte aan.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
‒ de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 maart 2022, eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld in Nederland, doch niet recent (immers in 1999 en 2007);
‒ de omstandigheid dat uit voornoemd uittreksel volgt dat de verdachte op 28 mei 2020 in Spanje onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een drugsgerelateerd strafbaar feit;
‒ de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Voor wat betreft de duur van die straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor het opzettelijk aanwezig hebben van softdrugs (met een gewicht tussen de 5 en 10 kilogram) een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden als passend beschouwd. Het hof acht die straf ook in het onderhavige geval passend en geboden. Derhalve kan niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de advocaat-generaal is gevorderd en waarachter de verdediging zich heeft geschaard, omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde – te weten dat sprake was van een grote partij hennep – onvoldoende tot uitdrukking komt en het hof ook overigens geen aanleiding ziet van het oriëntatiepunt af te wijken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Aldus gewezen door:
mr. D.M.I.C. Schijns, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 22 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.