ECLI:NL:GHSHE:2022:2046

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
20-003885-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 11 december 2019. De verdachte, geboren in 1972, was eerder veroordeeld voor het telen van hennep en het stelen van elektriciteit. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een gevangenisstraf van 11 maanden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak van een deel van de tenlastelegging en voor een taakstraf.

Het hof heeft het beroep van de verdachte verworpen en het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het telen van 1488 hennepplanten en het stelen van elektriciteit, wat bijdroeg aan de illegale hennephandel. Het hof overwoog dat de verdachte zich niet had laten weerhouden door eerdere ervaringen met brandgevaar door hennepteelt en dat hij zijn minderjarige zoon had laten werken in de kwekerij.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de feiten en het justitiële verleden van de verdachte. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 16 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de redelijke termijn in hoger beroep overschreden geconstateerd. De beslissing is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003885-19
Uitspraak : 21 juni 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 11 december 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-866074-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ (
feit 1), ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ (
feit 2) en ‘diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking’ (
feit 3), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Namens de verdachte is op 12 december 2019 tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De verdediging heeft partiële vrijspraak bepleit ter zake van het onder 1 tenlastegelegde aantal hennepplanten. Voorts is door de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met:
  • aanvulling van de bewijsmiddelen;
  • uitzondering van de kwalificatie van feiten 1 en 2;
  • uitzondering van de opgelegde straf en de toepasselijke wettelijke voorschriften.
Voorts ziet het hof – gelet op de in hoger beroep gevoerde verweren – aanleiding om het vonnis met de navolgende overwegingen aan te vullen.
Aanvulling bewijsmiddelen [1]
Het hof vult de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aan met de navolgende passage uit het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij 15 mei 2018, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] [2] :

Op woensdag 28 februari 2018 stelde ik een onderzoek in op het adres [adres] , binnen de gemeente Onderbanken. (…) Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij aanwezig was, waarvan de planten kennelijk waren geoogst.”
Voorts vult het hof de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aan met de navolgende passage uit de update van het BOOM-rapport d.d. 1 juni 2016, voor zover inhoudende [3] :
“De kweekcyclus bedraagt 10 weken.”
Ten slotte vult het hof de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aan met de navolgende passage uit de aangifte van [benadeelde] [4] :
“Uit onderzoek bleek dat er een illegale aansluiting na de hoofdbeveiliging was gemaakt in de hoofdaansluitkast. Er was een illegale elektriciteitskabel aangelegd die buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de elektrische installatie in het betreffende pand en deze voorzag de aangesloten installatie van elektriciteit.”
Aanvullende bewijsoverwegingen
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof de verdachte partieel zal vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde ‘een hoeveelheid van ongeveer 1488 hennepplanten’, en in plaats daarvan bewezen zal verklaren ‘in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep’. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte inmiddels stelt dat er minder dan 1488 planten hebben gestaan, al weet hij niet exact hoeveel planten dit geweest zijn. De politie gaat er ten onrechte van uit dat er evenveel planten zijn geteeld als er op het moment van de inval aan potten stonden, terwijl die potten daar nu juist stonden ten behoeve van de nieuwe oogst.
De stelling dat er minder dan 1488 planten zijn geteeld, vindt ook steun in de hoeveelheid aangetroffen hennep. Er is immers minder hennep aangetroffen dan men op grond van het BOOM-rapport zou verwachten bij een oogst van 1488 planten. Het is niet aannemelijk dat dit komt doordat een gedeelte al verkocht of verplaatst zou zijn. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de zeilen waarop de hennep lag te drogen, vol lagen met hennep en daarop geen lege plekken te zien zijn die erop duiden dat een deel van de hennep daarvan reeds was weggehaald. Ook zijn er geen strijkzakken aangetroffen. Ten slotte is meer in het algemeen niet aannemelijk dat de hennep in delen wordt afgevoerd omdat dat tot meer risico zou leiden, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof ziet geen aanleiding om uit te gaan van een lager aantal hennepplanten dan 1488. Immers, indien een teeltlocatie eenmaal is opgezet, ligt het in de rede om – ter maximalisering van het rendement ten opzichte van het risico op ontdekking – de capaciteit van die teeltlocatie maximaal te benutten. Nu er 1488 planten konden staan behoeve van een nieuwe oogst eveneens 1488 planten klaarstonden, ziet het hof niet in waarom er eerder een lager aantal hennepplanten geteeld zou zijn.
Daarbij betrekt het hof ook dat de verdediging pas in hoger beroep te kennen geeft dat er minder hennepplanten gestaan zouden hebben bij een eerdere oogst, zonder dat daarbij een enigszins gespecificeerd of geschat aantal planten wordt vermeld.
Voorts overweegt het hof dat inderdaad – zoals door de verdediging bepleit – geen duidelijk aanwijsbare ‘happen’ zijn te zien in de hoeveelheid hennep die op de zeilen lag te drogen. Echter, het hof constateert ook dat – anders dan door de verdediging gesuggereerd – de desbetreffende zeilen niet helemaal vol lagen. [5] Derhalve gaat het hof ervan uit dat van de hennep reeds een deel was weggenomen. Dat er geen strijkzakken ter plaatse zijn aangetroffen doet daaraan niet af. Dat geldt eveneens voor de stelling van de verdediging dat het in delen afvoeren van de hennep risicovol zou zijn. Het in één keer afvoeren van ongeveer 40 kilogram hennep kan naar het oordeel van het hof eveneens risico’s met zich brengen. Hierin ziet het hof evenmin een argument gelegen op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat niet reeds eerder een deel van de oogst buiten de hennepkwekerij kan zijn c.q. is gebracht.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Op te leggen straf
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof aan de verdachte een taakstraf zal opleggen. Subsidiair is bepleit dat het hof aan de verdachte een gevangenisstraf zal opleggen maar daarbij aansluiting zal zoeken bij de door de verdediging aangehaalde uitspraken van rechters waarbij in vergelijkbare gevallen – dat wil zeggen gevallen waarin sprake was van een betrekkelijk grote kwekerij, van recidive en van een overschrijding van de redelijke termijn – (al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf is volstaan met oplegging van een taakstraf. Meer subsidiair heeft de verdediging bepleit dat – indien het hof komt tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf – het een straf zal opleggen waarvan de hoogte vergelijkbaar is met de hoogte van de straf zoals deze is opgelegd bij het door de verdediging overgelegde arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 18 oktober 2021 (ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1667), te weten een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van 1488 hennepplanten, het aanwezig hebben van bijna 30 kilogram hennep en de diefstal van elektriciteit. Hiermee heeft hij een bijdrage geleverd aan het in stand houden van illegale handel in hennep en aan het criminele circuit dat zich doorgaans rondom illegale hennepteelt ontvouwt. De aangetroffen planten en hennep waren naar het oordeel van het hof – gelet op de hoeveelheden – zonder meer bestemd voor de (grootschalige) handel.
Bovendien gaat illegale hennepteelt vaak gepaard met ongewenste neveneffecten voor de maatschappij in de vorm van een verhoogd risico op brandgevaar rondom teeltlocaties en schade voor de volksgezondheid bij veelvuldig gebruik van hennep. Dit had de verdachte zich als geen ander moeten realiseren nu hij heeft verklaard dat eerder door een hennepkwekerij brand in zijn woning is uitgebroken. Toch heeft de verdachte zich hierdoor niet laten weerhouden van het plegen van de onderhavige strafbare feiten. Daarnaast heeft verdachte een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [benadeelde] , door buiten de meter om elektriciteit weg te nemen.
Het feit dat de verdachte zich aan het bewezenverklaarde schuldig heeft gemaakt, rekent het hof de verdachte dan ook aan. Daarbij merkt het hof in het bijzonder nog op dat blijkens het dossier de verdachte ook zijn (destijds) 11-jarige zoon heeft laten werken in zijn eigen hennepkwekerij, hetgeen laakbaar is.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 maart 2022, betreffende het justitieel verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij eenmaal eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit. De in die zaak opgelegde proeftijd was nog maar één maand verstreken op het moment dat een aanvang werd gemaakt met twee van de onderhavige feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent gebleken dat hij een uitkering ontvangt. Hij woont samen met zijn zoon die tijdelijk uit huis was geplaatst wegens arrestaties van de verdachte en zijn vrouw. Verder heeft de verdachte geen schulden. Zijn vrouw werkt niet meer en samen leven zij momenteel van de uitkering van de verdachte.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. Daarbij heeft het hof aansluiting gezocht bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting. Het verweer dat de verdachte bij de onderhavige feiten in aanmerking zou komen voor een taakstraf, acht het hof gelet op die oriëntatiepunten volstrekt ongegrond.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en vanuit het perspectief van vergelding en speciale preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof ziet ook geen aanleiding om een voorwaardelijke straf aan de verdachte op te leggen, nu hij ter zake van soortgelijke feiten al eerder tot een voorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld en nauwelijks een maand na het aflopen van de proeftijd daarvan twee van de onderhavige feiten heeft gepleegd.
Gelet op het vorengaande kan evenmin worden volstaan met een straf zoals door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt. Het hof komt derhalve, mede tegen de achtergrond van een eerdere veroordeling van de verdachte voor soortgelijke feiten tot een hogere straf dan door de advocaat-generaal gevorderd.
Redelijke termijn
Ten slotte heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Deze is aangevangen op 12 december 2019 met het instellen van hoger beroep namens de verdachte, en geëindigd met het wijzen van het onderhavige arrest per heden, 21 juni 2022, door dit hof. De redelijke termijn van 2 jaren is daarmee in hoger beroep met ongeveer 6 maanden en 2 weken overschreden. Van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding kunnen rechtvaardigen is niet gebleken.
Zonder overschrijding van de redelijke termijn zou, zoals hiervoor overwogen, een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden zijn geweest. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, zal het hof de verdachte echter veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie van de feiten 1 en 2 en opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
16 (zestien)maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep – met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen – voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 21 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie, Eenheid Limburg, district Parkstad-Limburg, basisteam Brunssum/Landgraaf, registratienummer PL2300-2018029006, gesloten d.d. 15 mei 2018 door verbalisant [verbalisant] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 284). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Dossierpagina 1.
3.Dossierpagina 223
4.Dossierpagina 104.
5.Zie bijvoorbeeld foto’s 39 en 40 op respectievelijk dossierpagina’s 33 en 34.