ECLI:NL:GHSHE:2022:2038

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
20-003246-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van diefstal met geweld en poging tot afpersing

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte was vrijgesproken van het medeplegen van diefstal met geweld en poging tot afpersing. De verdachte, geboren in 2000, was betrokken bij een incident op 1 juli 2018 in Terneuzen, waarbij hij samen met anderen een gewapende poging tot afpersing heeft gepleegd. De rechtbank had de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, maar het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de poging tot afpersing. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders planmatig hebben gehandeld en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde. De verdachte is vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar is wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 210 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft ook de teruggave van in beslag genomen telefoons en geldbedragen aan de benadeelde partijen gelast. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003246-19
Uitspraak : 12 januari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 10 oktober 2019, in de strafzaak met parketnummer
02-700127-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken ter zake van – kort gezegd – het primair (het medeplegen van een diefstal met geweld) en het subsidiair (het medeplegen van poging tot afpersing) ten laste gelegde en zijn de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering tot schadevergoeding. Daarnaast is ten aanzien van de onder de verdachte in beslag genomen telefoons, te weten twee Apple iPhones 6, de teruggave aan verdachte gelast.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding. Nu deze benadeelde partijen zich in hoger beroep niet opnieuw hebben gevoegd, zijn hun vorderingen gelet op artikel 421, derde lid, Sv niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het primair tenlastegelegde en het subsidiair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte ter zake daarvan zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 43 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof de onder verdachte in beslag genomen telefoons aan de verdachte zullen worden teruggeven. Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van in totaal € 1.1500,30 is gerekwireerd tot teruggave aan de rechthebbende.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak van het primair en subsidiair
tenlastegelegde bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten slotte heeft de verdediging het hof verzocht om de teruggave te gelasten aan de verdachte van de onder hem in beslag genomen telefoon. Ten aanzien van de overige op het beslaglijst genoemde voorwerpen heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 01 juli 2018 te Terneuzen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon en/of autosleutels, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde 1] en [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1] en [benadeelde 3] en [benadeelde 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde 3] en [benadeelde 2] een (vuur)wapen te tonen en/of die [benadeelde 3] uit de auto te trekken en/of op de motorkap van die auto te duwen en/of op/in de richting van die [benadeelde 3] te schieten en/of die [benadeelde 1] vast te houden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 juli 2018 te Terneuzen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde 3] en [benadeelde 1] en [benadeelde 2] te dwingen tot de afgifte van geld, portemonnees en telefoons, in elk geval enige goederen, die/dat geheel of ten dele aan die [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] toebehoorde(n) die [benadeelde 3] en [benadeelde 2] een (vuur)wapen heeft/hebben getoond en/of (aan) die [benadeelde 3] uit de auto heeft/hebben getrokken en/of die [benadeelde 3] op de motorkap van die auto heeft/hebben geduwd en/of op/in de richting van die [benadeelde 3] heeft/hebben geschoten, en/of die [benadeelde 1] heeft/hebben vastgehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak primair tenlastegelegde
Het hof is, met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat zich in het dossier onvoldoende bewijs bevindt voor een bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal met geweld zoals primair tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 01 juli 2018 te Terneuzen tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde 3] te dwingen tot de afgifte van geld, portemonnee en telefoon, die aan [benadeelde 3] , toebehoorden, die [benadeelde 3] en [benadeelde 2] een vuurwapen heeft getoond en aan die [benadeelde 3] heeft getrokken en die [benadeelde 3] heeft geduwd en op die [benadeelde 3] heeft geschoten, en die [benadeelde 1] heeft vastgehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde bepleit. Daartoe is, zoals uitvoerig verwoord in de pleitnota, aangevoerd dat de verdachte weliswaar aanwezig is geweest bij het tenlastegelegde, maar dat er geen sprake is van opzet op het medeplegen daarvan, nu de verdachte niet van enig plan op de hoogte was en geen substantiële bijdrage heeft geleverd, aangezien uit verdachtes rol geen bewuste en nauwe samenwerking kan worden afgeleid. De verdediging heeft aangevoerd dat uit het dossier juist blijkt dat de verdachte beschermend heeft willen optreden tegenover [benadeelde 1] en zich aldus in zoverre heeft gedistantieerd van de poging afpersing. Van een of andere manier door de verdachte geleverde substantiële bijdrage is niet gebleken. Voorts heeft de verdediging bepleit dat aan de hand van de uiterlijke verschijningsvorm het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening niet kan worden vastgesteld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Over het verloop van de avond van 1 juli 2018 voorafgaand aan het schietincident wordt door de aangevers [benadeelde 3] en [benadeelde 1] en de getuige [benadeelde 2] , verschillend verklaard. Met de rechtbank constateert het hof dat die verschillen met name zijn te vinden in de gebeurtenissen voor en na afloop van het bewezenverklaarde handelen. Hoewel opmerkelijk, behoeft dit er naar het oordeel van het hof niet toe te leiden dat de door hen afgelegde verklaringen in het geheel als onbetrouwbaar moeten worden gekwalificeerd. Immers, over het verloop van het bewezenverklaarde handelen verklaren zij alle drie overwegend gelijkluidend, ook ten opzichte van elkaar. Bovendien vinden die onderdelen van hun verklaringen steun in objectieve bewijsmiddelen, waaronder het forensisch onderzoek. Het hof acht de door [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] afgelegde verklaringen omtrent het schietincident derhalve betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt, kort gezegd, dat er eerder die avond een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . [benadeelde 3] had toen een aanzienlijk geldbedrag bij zich. Op basis van de verklaringen van [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gaat het hof ervan uit dat de verdachte tijdens die ontmoeting heeft waargenomen dat [benadeelde 3] een bundel met geld bij zich had. Nadat de verdachte afscheid had genomen van [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , zijn laatstgenoemden teruggelopen naar de auto en zijn zij weggereden richting huis. Voorts volgt uit de verklaringen van [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] dat de verdachte enige tijd later een telefonische afspraak heeft gemaakt met [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] om elkaar (wederom) te treffen bij de Jumbo in Terneuzen. Terwijl [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in de op de parkeerplaats aan de Axelsedam te Terneuzen geparkeerde auto op verdachte aan het wachten waren, zagen zij ineens vier personen, waaronder verdachte, op de auto afrennen. Naar later is gebleken, bestond deze groep personen, naast verdachte, uit [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De identiteit van de vierde man, die wordt omschreven als de man met de rugzak, is onbekend gebleven.
De onbekend gebleven man heeft [benadeelde 3] als eerste aangesproken. Hij heeft het portier van de auto opengetrokken en riep dat [benadeelde 3] naar buiten moet komen, hetgeen hij weigerde. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] een pistool uit zijn tasje gepakt en dit op [benadeelde 3] gericht, waarbij hij heeft gezegd: “Geef je geld, portemonnee, gsm, alles”. Aangezien [benadeelde 3] weigerde het geld te geven, heeft [medeverdachte 2] opnieuw gezegd dat hij het geld wilde. Daarna richtte hij het vuurwapen op [benadeelde 2] . Vervolgens heeft [medeverdachte 2] wederom gezegd dat hij het geld wilde. [medeverdachte 2] heeft vervolgens gezegd: “Trek die jongen uit de auto.” Hierop is aan [benadeelde 3] getrokken, is een gevecht ontstaan tussen [benadeelde 3] (die zich verweerde) en [medeverdachte 1] en de onbekend gebleven vierde dader, waarbij [benadeelde 3] van de [medeverdachte 1] een pijnlijke stoot in zijn nek heeft gekregen. Daarbij is [benadeelde 3] – nadat hij uit de auto was getrokken – op de motorkap van de auto geduwd. Op dat moment is [benadeelde 2] uit de auto gestapt. [medeverdachte 2] heeft vervolgens met het pistool op [benadeelde 3] geschoten die hierdoor een schotverwonding van twee vingers aan de linkerhand heeft opgelopen. De verdachte heeft gedurende het gehele incident bij [benadeelde 1] gestaan en haar vastgehouden en naar achteren geduwd, waardoor zij werd tegengehouden en niet kon ingrijpen. Nadat [medeverdachte 2] heeft geschoten is hij samen met verdachte, [medeverdachte 1] en de onbekend gebleven vierde dader weggerend.
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat door de verdachte en de mededaders planmatig is gehandeld, hetgeen reeds blijkt uit het gezamenlijk naar de auto van [benadeelde 3] rennen. Hieruit maakt het hof op dat zij met een gezamenlijk doel naar de auto zijn gegaan. De verdachte is degene geweest die eerder die dag een ontmoeting had met [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en bij die gelegenheid een aanzienlijk geldbedrag bij [benadeelde 3] heeft waargenomen. Nadien heeft hij opgenomen met [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , om elkaar wederom te treffen. [benadeelde 3] wordt als eerst aangesproken door de mededaders en hem wordt meermalen de afgifte van onder meer het geld bevolen. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt niet dat de mededaders uit eigen wetenschap wisten of konden weten dat [benadeelde 3] een riant geldbedrag bij zich had. Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 2] zich slechts richt tot [benadeelde 3] – en niet tot [benadeelde 1] of [benadeelde 2] – voor de afgifte van (onder meer) het geld. Bovendien is door [medeverdachte 2] geroepen dat [benadeelde 3] uit de auto getrokken moest worden en is naar aanleiding daarvan door de mededaders gewelddadig gehandeld. De verdachte heeft het vuurwapen van [medeverdachte 2] waargenomen, zoals blijkt uit de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep. De verdachte heeft zich niet gedistantieerd; , ook niet na het zien van dat vuurwapen. Hij heeft daarentegen door zijn handelen [benadeelde 1] belet om naar [benadeelde 3] te gaan waardoor zij niet kon ingrijpen, door [benadeelde 1] vast te houden en naar achteren te duwen. Anders dan de rechtbank en verdediging, maar met de advocaat-generaal, overweegt het hof dat de gedragingen van verdachte, op basis van de uiterlijke omstandigheden, niet waren gericht op het beschermen van [benadeelde 1] , maar waren gericht op het willens en wetens samenwerken met de mededaders met het oog op het verrichten van het bewezenverklaarde handelen en verdachte daar, door aldus te handelen, ook een substantiële bijdrage aan heeft geleverd.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de alternatieve lezing van de verdachte wordt ondersteund door de getuigenverklaring van mededader [medeverdachte 2] , die hij op 14 april 2021 heeft afgelegde ten overstaan van de raadsheer-commissaris, overweegt het hof als volgt. Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden die uit de gebezigde bewijsmiddelen blijken, hecht het hof geen geloof aan deze verklaring van mededader [medeverdachte 2] en schuift deze dan ook als ongeloofwaardig ter zijde. Daarnaast overweegt het hof dat mededader [medeverdachte 2] ten overstaan van de raadsheer-commissaris wisselende en met elkaar tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Daar komt nog bij dat diens verklaring van 14 april 2021 op onderdelen, zoals het aantal personen met wij hij was, te weten dat hij in gezelschap was van twee andere personen, in strijd is met de bewijsmiddelen en de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging derhalve in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander schuldig heeft gemaakt een poging tot afpersing.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Hierbij is gedreigd en geschoten met een vuurwapen, waarbij aangever [benadeelde 3] , die zich wilde verweren, door een kogel geraakt en heeft daartoe een verwonding aan zijn hand opgelopen. Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde poging tot afpersing voor de slachtoffers een bijzonder nare ervaring moet zijn geweest. Hierbij heeft de verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van anderen, op deze manier te proberen snel aan geld te komen.
De schietpartij heeft zich bovendien op straat afgespeeld. Daardoor is het algemene gevoel van veiligheid van de bewoners van Terneuzen aangetast. Dat geldt nog meer voor de bewoners en aanwezigen in de directe omgeving van de schietpartij.
Dat het gebeurde niet alleen aanzienlijke fysieke gevolgen voor [benadeelde 3] heeft gehad maar ook psychische, blijkt goed uit de onderbouwing van zijn vordering tot schadevergoeding. Daaruit volgt onder meer dat hij in zijn veiligheidsgevoel is aangetast, slaapproblemen heeft en angstig is om ’s avonds naar buiten te gaan.
Het hof rekent het verdachte aan dat hij samen met zijn mededaders bewust het plan heeft opgevat iemand te beroven, dat zij voorts samen het plan hebben uitgevoerd. Zij hebben enkel uit eigen gewin gehandeld en niet stilgestaan bij de mogelijke gevolgen voor het slachtoffer.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en in verband met een juiste normhandhaving, dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf van hierna te melden duur. Het hof heeft daarbij ook gelet op de omstandigheid dat het schieten met een vuurwapen op aangever [benadeelde 3] veel ernstiger gevolgen had kunnen hebben, alsmede op de wezenlijke rol die de verdachte in het geheel heeft gehad.
Het hof heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en derhalve als first offender kan worden aangemerkt.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze door hem en zijn raadsman ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht.
Alles afwegende, acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van (137 dagen) voorarrest, passend en geboden.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal is gevorderd, omdat daarin de aard en de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt. Daarbij heeft het hof tevens rekening gehouden met de rol van de verdachte in het geheel en de straffen die aan de mededaders zijn opgelegd.
Het hof weegt verder mee dat hangende de procedure in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld. De officier van justitie heeft op 22 oktober 2019 tegen het bestreden vonnis hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 12 januari 2022 – einduitspraak. Het procesverloop in hoger beroep bedraagt aldus twee jaren en bijna drie maanden, waarmee eindarrest zal worden gewezen na het verstrijken van voornoemde tweejaarstermijn.
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat in de fase van het hoger beroep de redelijke termijn met bijna 3 maanden is overschreden. Van andere bijzondere omstandigheden die de overschrijding kunnen rechtvaardigen is niet gebleken. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn derhalve ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf met 30 dagen zal worden verminderd.
Het hof komt tot de slotsom dat, alles afwegend, de verdachte dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
In beslag genomen voorwerpen
Ten aanzien van de in beslaggenomen en niet teruggegeven telefoons, te weten twee Apple iPhones 6 (goednummers 1904921 en 1904926) zal het hof – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal – de teruggave gelasten aan de verdachte.
Het hof constateert dat de rechtbank in het vonnis waarvan beroep – kennelijk abusievelijk – geen beslissing heeft genomen op de inbeslaggenomen geldbedragen zoals vermeld onder 1 tot en met 6 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
De in beslaggenomen en niet teruggegeven geldbedragen van in totaal € 1.500,30, zoals vermeld onder 1 tot en met 6 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zullen – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal – worden teruggegeven aan
[benadeelde 3] zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Deze € 1.500,30 bestaat uit de € 500,-
(Goednummer 1900808), € 750,- (goednummer 1900812), € 220,- (goednummer 1900815), € 30,- (goednummer: 1900818) € 0,20 (goednummer 1900820) en € 0,10 (goednummer 1900822).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 312en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
210 (tweehonderdtien) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
73 (drieënzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 Apple iPhone 6, kleur wit (1904921);
- 1 Apple iPhone 6, kleur zwart (1904926).
gelast de
teruggaveaan [benadeelde 3] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- geldbedrag van € 500,- (1900808);
- geldbedrag van € 750,- (1900812);
- geldbedrag van € 220,- (1900815);
- geldbedrag van € 30,- (1900818);
- geldbedrag van € 0,20,- (1900820);
- geldbedrag van € 0,10,- (1900822);
heft op het op 28 augustus 2019 geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. J.W.E. Luiten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Hafti, griffier,
en op 12 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.W.E. Luiten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.