ECLI:NL:GHSHE:2022:203

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
200.302.929_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen met betrekking tot de vader en Stichting Jeugdbescherming West Zeeland

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om de uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen, geboren uit verschillende relaties van de ouders. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen, die de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen heeft verlengd. De kinderen verblijven sinds juni 2021 bij pleegouders, na een eerdere uithuisplaatsing vanwege de onveilige situatie bij de ouders. De vader stelt dat hij in staat is om de kinderen een veilige omgeving te bieden, terwijl de GI en de moeder van mening zijn dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft vanwege de aanhoudende conflicten tussen de ouders en de zorgen over de opvoedingssituatie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 januari 2022 zijn de vader, de GI en de moeder gehoord. De vader heeft zijn zorgen geuit over de partnerkeuze van de moeder en de invloed daarvan op de kinderen. De GI heeft aangegeven dat het nog te vroeg is om de machtiging tot uithuisplaatsing te beëindigen, gezien de onduidelijkheid over het perspectief van de kinderen. De moeder heeft de strijd tussen de ouders als zeer heftig beschreven en benadrukt dat de kinderen momenteel beter af zijn bij de pleegouders.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en is tot de conclusie gekomen dat de uithuisplaatsing van de kinderen in hun belang is. De ouders moeten nog aanzienlijke stappen zetten in hun onderlinge communicatie en samenwerking. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd, en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 januari 2022
Zaaknummer : 200.302.929/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/389136 / JE RK 21-1810
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.P.M. Planthof,
tegen
Stichting Jeugdbescherming West Zeeland,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
Deze zaak gaat over de volgende kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , hierna te noemen:
[minderjarige 1];
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen:
[minderjarige 2];
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen:
[minderjarige 3].
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
[de moeder], wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 16 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 november 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de GI af te wijzen, dan wel de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkpleeggezin, te weten bij de vader, te verlengen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 december 2021 heeft de moeder verzocht – naar het hof begrijpt – de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. N.P.M. Planthof;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de moeder, bijgestaan door mr. F.C.M. Maat-Oldenhof.
2.3.1.De raad heeft per brief van 9 december 2021 het hof bericht niet tijdens de mondelinge behandeling te zullen verschijnen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 16 september 2021;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 20 december 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 21 december 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
3.2.
Uit een eerdere relatie van de moeder is [minderjarige 1] geboren. De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] .
3.3.
Na de relatiebeëindiging van de ouders zijn de kinderen bij de moeder blijven wonen en is er een tijdelijke zorgregeling overeengekomen met de vader.
3.4.
Sinds januari 2021 verblijven de kinderen volledig bij de vader. Uit het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 22 april 2021 blijkt dat de moeder heeft gevorderd dat de vader de kinderen dient terug te geleiden naar hun hoofdverblijfplaats bij de moeder en dat hij de overeengekomen zorgregeling dient na te komen. Partijen hebben overeenstemming bereikt en zijn onder andere – in afwachting van de uitkomst van het raadsonderzoek – een regeling overeengekomen met betrekking tot het contact tussen de moeder en de kinderen.
3.5.
De kinderen zijn op 23 juni 2021 voor een jaar onder toezicht gesteld van (de rechtsvoorganger van) de GI, aldus tot 23 juni 2022. Daarnaast zijn de kinderen op deze datum op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst in een netwerkpleeggezin, te weten bij grootouders moederszijde, hierna: de pleegouders. Deze machtiging is voor de duur van drie maanden verleend en liep tot 23 september 2021.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met ingang van 23 september 2021 tot 23 juni 2022.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan.
Er is sprake van wantrouwen tussen de ouders, maar dit is onvoldoende om de uithuisplaatsing van de kinderen te rechtvaardigen.
Voor de kinderrechter was onder meer het ontbreken van zelfinzicht bij de vader reden om op 23 juni 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. Uit de rapportage van de GI van 19 augustus 2021 blijkt echter dat de vader zelfreflectie laat zien. Hiermee staat vast dat de vader in staat is de kinderen een emotioneel veilige plek te bieden.
Het argument dat de vader zich -al dan niet onder druk van zijn netwerk- negatief uitlaat over de moeder kan ook niet leiden tot een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De vader kan niet (geheel) verantwoordelijk worden gehouden voor gedragingen van een van zijn ouders.
De vader maakt zich zorgen over de partnerkeuze van de moeder en de invloed hiervan op de kinderen. Het is daarnaast duidelijk dat de verhouding tussen de pleegouders en de vader niet goed is. De kinderrechter die initieel oordeelde over de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing ging ervan uit dat de verhouding wel goed zou zijn. Dat dit niet het geval is heeft ten onrechte voor de kinderrechter geen reden gevormd om het verlengingsverzoek af te wijzen. Daarnaast kunnen de pleegouders geen weerstand bieden tegen de druk van de moeder en werken zij niet mee aan de doelen die gesteld zijn in het kader van de ondertoezichtstelling. De plaatsing van de kinderen bij de pleegouders heeft niet voor rust gezorgd bij de kinderen. De vader ziet geen voordelen in de uithuisplaatsing van de kinderen ten opzichte van het verblijf van de kinderen bij hem.
3.9.
De GI voert in de brief van 20 december 2021, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan.
Het is te vroeg om de machtiging tot uithuisplaatsing te beëindigen. Het onderzoek vanuit [instantie] is pas net opgestart. Op dit moment is er nog onvoldoende zicht op het perspectief van de kinderen om hierover een besluit te nemen.
De kinderen zitten bij de pleegouders op een voldoende neutrale plek. Bij de ouders lijkt er wel vertrouwen te zijn in elkaars opvoedkwaliteiten, maar zijn er zorgen over en weer, met name over de partnerkeuze van de moeder en over de grootouders vaderszijde. Inmiddels hebben de ouders voorzichtige stappen gezet in de onderlinge communicatie. Zij moeten echter nog meer stappen zetten en zich richten op elkaar en de kinderen.
De rol van de grootouders vaderszijde draagt niet bij aan het creëren van onderling vertrouwen tussen de ouders. Vrijwel wekelijks ontvangt de betrokken jeugdbeschermer e-mailberichten van grootvader vaderszijde over de ongeschiktheid van de moeder als ouder en de ongeschiktheid van de pleegouders als tijdelijke opvang voor de kinderen. Daarnaast gaan de gesprekken die gevoerd worden met de vader in beginsel over wat er allemaal niet goed gaat bij de ander en wordt door de vader onvoldoende gekeken naar zijn eigen aandeel in de situatie. Tot op heden is er ook geen gesprek mogelijk gebleken tussen de vader en de pleegouders, omdat de vader hier niet aan wil meewerken.
3.10.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De strijd tussen de ouders is heel heftig. De vader en (vooral ook) zijn ouders, staan volledig in vechtmodus en zoeken constant het conflict en confrontatie met de moeder, de pleegouders en de hulpverlening. Dat de strijd zo heftig is dat deze de uithuisplaatsing rechtvaardigt, lijkt wel vast te staan. In zijn strijd verliest de vader het welbevinden van zijn kinderen volledig uit het oog. De kinderen moeten daartegen beschermd worden en noch bij de vader, noch bij de moeder thuis is dat momenteel te waarborgen. De pleegouders zijn bereid en bij machte de kinderen met elkaar samen op te vangen. De kinderen voelen zich bij de pleegouders veilig en op hun gemak. Het lukt de pleegouders goed om de grenzen van beide ouders te bewaken.
De vader wijst nog altijd naar alles en iedereen zonder zich af te vragen wat zijn aandeel is in de schade die de kinderen in het afgelopen jaar is berokkend en wat hij kan doen om de toekomst van de kinderen zorgenvrij te maken. De vader had daarnaast zorgen over de partnerkeuze van de moeder. Deze affectieve relatie is inmiddels beëindigd. De uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling zijn nog wel nodig. De ouders hebben nog een lange weg te gaan om te komen tot ouderschap waarbij zij zich realiseren dat zij uiteindelijk hetzelfde willen: kinderen die gelukkig en gezond zijn en stabiel opgroeien.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.11.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. Het hof voegt daaraan het volgende toe.
3.11.3.
De kinderen verbleven bij de vader toen zij op 23 juni 2021 uit huis werden geplaatst. Reden voor deze uithuisplaatsing was de strijd en het wantrouwen tussen de ouders en de verwachting dat de vader de kinderen op korte termijn geen emotioneel veilige plek kon bieden. Het is tussen de ouders niet in geschil dat het onderlinge wantrouwen nog onverminderd aanwezig is. Hoewel de GI tijdens de mondelinge behandeling kenbaar heeft gemaakt dat de ouders voorzichtige stappen hebben gezet in de onderlinge communicatie, hebben de ouders nog een lange weg te gaan om te komen tot een samenwerking in het belang van de kinderen.
Daarnaast hebben de moeder en de GI onweersproken gesteld dat de vader en zijn ouders de strijd zoeken met de moeder, de pleegouders en de hulpverlening. De vader belast de kinderen met deze strijd, maar lijkt dit zelf niet in te zien. Als de vader deze strijd niet staakt zal dit in het nadeel van de kinderen uitwerken. Het hof is dan ook van oordeel dat de vader de kinderen op dit moment geen emotioneel veilige plek kan bieden, zodat het nu niet in het belang van de kinderen is dat zij – al dan niet tijdelijk – bij de vader worden geplaatst.
Het is het hof voldoende gebleken dat de pleegouders de kinderen op dit moment wel een veilige plek bieden. Los van een omgangsmoment dat bij beide ouders geen doorgang heeft kunnen vinden in verband met de vakantie van de pleegouders, heeft het hof de indruk dat de pleegouders de kinderen in staat stellen met beide ouders contact te hebben. De kinderen komen bij de pleegouders tot rust. Het is voor de kinderen van belang dat er verdere rust komt in de vorm van duidelijkheid over waar zij verder gaan opgroeien. [instantie] is zojuist gestart met het onderzoek en het is in het belang van de kinderen dat zij de uitkomst daarvan bij de pleegouders kunnen afwachten. Het is positief dat beide ouders tijdens de mondelinge behandeling kenbaar hebben gemaakt vertrouwen te hebben in dit onderzoek. Voor zover de vader in dit kader nog heeft gesteld dat de kinderen bij hem moeten worden geplaatst zodat [instantie] in de thuissituatie onderzoek kan doen, wordt dit standpunt niet gevolgd. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat er in het onderzoek voldoende gelegenheid is tot observatie van de kinderen met de vader, zonder dat de kinderen eerst bij de vader worden teruggeplaatst.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 16 september 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.C.E. Ackermans-Wijn en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is op 27 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.