In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, geboren in 2018. De vader, die de juridische maar niet de biologische vader is, verzocht om een omgangsregeling met de minderjarige, die sinds 2018 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI) en in een pleeggezin verblijft. De rechtbank Limburg had eerder, op 6 december 2021, het verzoek van de vader tot een omgangsregeling afgewezen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de kwetsbaarheid van de minderjarige en de impact van een omgangsregeling op zijn ontwikkeling. De vader heeft aangegeven dat hij vanaf de zwangerschap van de moeder betrokken wilde zijn en dat hij in de eerste maanden van het leven van de minderjarige een zorgende rol heeft vervuld. Echter, het hof concludeert dat de minderjarige momenteel te kwetsbaar is voor een omgangsregeling, gezien zijn verleden van verwaarlozing en de hechtingsproblematiek. De raad voor de kinderbescherming heeft ook aangegeven dat het in het belang van de minderjarige is om op dit moment geen contact met de vader te hebben. Het hof heeft het verzoek van de vader afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met de opmerking dat er op termijn aandacht moet zijn voor statusvoorlichting aan de minderjarige.