ECLI:NL:GHSHE:2022:2022

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
200.303.116_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een professioneel mentor en bewindvoerder in een familiezorgzaak met betrekking tot een rechthebbende met een verstandelijke beperking

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de benoeming van een professioneel mentor en bewindvoerder voor [de betrokkene], een jongere met een verstandelijke beperking die 24-uurszorg nodig heeft. De vader van [de betrokkene] heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, waarin de moeder was benoemd tot bewindvoerder en mentor. De vader verzocht om de benoeming van een andere bewindvoerder en mentor, maar de moeder verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 mei 2022 werd duidelijk dat er al geruime tijd geen contact meer was tussen de vader en [de betrokkene], wat de moeder had ingesteld na zorgen over de zorg van de vader. Het hof oordeelde dat de moeder niet voldoende onderbouwde dat de vader tekortschiet in zijn zorgplicht. Het hof benadrukte het belang van een onafhankelijke, professionele mentor en bewindvoerder, en dat de benoeming van de moeder tot deze functies niet in het belang van [de betrokkene] was.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de benoeming van de moeder en heeft het een nieuwe, onafhankelijke mentor en bewindvoerder benoemd. Het hof heeft ook de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 juni 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 juni 2022
Zaaknummer: 200.303.116/01
Zaaknummer eerste aanleg: 8819631 OV VERZ 20-5894 en 8819646 OV VERZ 20-5895
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.H.M. Graafmans,
inzake het bewind over de (toekomstige) goederen van en het mentorschap over:
[de betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
de rechthebbende dan wel de betrokkene,
hierna te noemen: [de betrokkene] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
de bewindvoerder en mentor,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. van Gils-Lessy.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 november 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende, naar het hof begrijpt - om het inleidend verzoek van de moeder om haar te benoemen tot mentor en bewindvoerder alsnog af te wijzen en de door de vader beoogde bewindvoerder [beoogd bewindvoerder] en mentor [beoogde mentor] te benoemen om het bewind respectievelijk het mentorschap over [de betrokkene] uit te oefenen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 januari 2022, heeft de moeder verzocht om de vader in zijn verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Graafmans;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Gils-Lessy.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 19 april 2022 (productie 7 en 8);
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 22 april 2022 (productie 9);
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 26 april 2022
  • de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Graafmans overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
Deze zaak gaat over de vraag wie er benoemd moet worden tot bewindvoerder en mentor van [de betrokkene] . [de betrokkene] is geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002 en heeft een verstandelijke beperking en is aangewezen op 24-uurszorg.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter over de goederen die [de betrokkene] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld met benoeming van de moeder tot bewindvoerder. Daarnaast heeft de kantonrechter ten behoeve van [de betrokkene] een mentorschap ingesteld, met benoeming van de moeder tot mentor.
3.3.
Bij beschikking van 1 april 2022 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant het verzoek van de vader tot ontslag van de bewindvoerder en mentor en benoeming van een opvolgend bewindvoerder en mentor afgewezen. De vader heeft tegen deze beschikking geen hoger beroep ingesteld.
3.4.
De vader kan zich met de bestreden beschikking wat betreft de benoeming van de moeder tot bewindvoerder en mentor niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.6.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.1.
Niet in geschil is dat [de betrokkene] een bewindvoerder en mentor nodig heeft en dat het bewind en het mentorschap op goede gronden door de kantonrechter is uitgesproken.
3.6.2.
Ingevolge artikel 1:435 lid 1 respectievelijk artikel 1:452 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) benoemt de rechter bij het uitspreken van het bewind respectievelijk het mentorschap of zo spoedig mogelijk daarna een bewindvoerder respectievelijk mentor.
Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon.
Ingevolge het vierde lid van voornoemde artikelen wordt, tenzij lid 3 van toepassing is, bij voorkeur een van de ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder respectievelijk mentor benoemd.
3.6.3.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is het hof van oordeel dat het belang van [de betrokkene] met zich brengt dat er een onafhankelijke, professionele mentor en bewindvoerder wordt benoemd, zij het een andere dan de door de vader voorgestelde mentor en bewindvoerder. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot deze beslissing is gekomen.
3.6.4.
[de betrokkene] verblijft sinds september 2021 in het [gezinsvervangend tehuis] , een gezinsvervangend tehuis voor mensen met een beperking.
Voorheen had [de betrokkene] , nadat de ouders in 2012 definitief uit elkaar zijn gegaan, haar hoofdverblijf bij de moeder, die altijd de hoofdopvoeder van [de betrokkene] is geweest. Tussen [de betrokkene] en de vader bestond al jarenlang een zorgregeling waarbij [de betrokkene] om het weekend bij de vader verbleef, alsmede gedurende vier à vijf weken per jaar tijdens de vakanties.
Eind 2020, toen [de betrokkene] achttien jaar werd, is hierin door de moeder verandering gebracht. Uiteindelijk is er sinds juni 2021 geen contact meer tussen de vader en [de betrokkene] .
In hoger beroep is door de moeder naar voren gebracht dat de vader al jarenlang tekort schiet in de zorg voor [de betrokkene] , waardoor haar veiligheid in het gedrang komt. De moeder, die als mentor van [de betrokkene] fungeert, heeft als voorwaarde voor contactherstel tussen [de betrokkene] en de vader gesteld dat er eerst een mediationtraject of in ieder geval een gesprek tussen de ouders dient plaats te vinden, waarin er de nodige afspraken over (contact met) [de betrokkene] worden gemaakt.
Het hof stelt vast dat de moeder haar stelling dat de vader al jarenlang in de zorg voor [de betrokkene] tekort is geschoten niet met stukken of anderszins ook maar enigszins heeft onderbouwd. Kennelijk zijn de zorgen die de moeder nu uit en voor haar nu aanleiding zijn de contacten tussen de vader en [de betrokkene] stop te zetten destijds niet zodanig verontrustend voor haar geweest dat zij de contacten tussen [de betrokkene] en de vader al eerder heeft stopgezet of daarvan melding heeft gemaakt aan bijvoorbeeld Veilig Thuis of de Raad voor de Kinderbescherming. Desgevraagd gaf de moeder op de mondelinge behandeling bij het hof aan dat zij destijds geen interventie van een instelling als de Raad voor de Kinderbescherming wenste en dat dat een reden was om geen melding van haar zorgen te maken.
In ieder geval heeft de moeder, zo stelt het hof verder vast, er geen problemen mee gehad dat [de betrokkene] , nadat de ouders in 2012 definitief uit elkaar gegaan zijn, tot eind 2020 op regelmatige basis naar de vader ging en dat de vader derhalve altijd (in de periode dat [de betrokkene] nog minderjarig was) een aandeel in de opvoeding van [de betrokkene] heeft gehad. Indien de zorgen over de veiligheid van [de betrokkene] dermate ernstig zouden zijn geweest, dan had het, naar het oordeel van het hof, voor de hand gelegen dat de moeder eerder concrete stappen had gezet om hierin een verandering te bewerkstelligen.
Na de meerderjarigheid van [de betrokkene] zijn er (in ieder geval) grote spanningen ontstaan tussen de ouders rondom de benoeming van een mentor en bewindvoerder ten behoeve van [de betrokkene] die ook voortduren na de benoeming van de moeder als mentor en bewindvoerder. Alhoewel wellicht nog enigszins te begrijpen valt dat de moeder nadat zij tot mentor benoemd was aanvankelijk een time out heeft willen inlassen vanwege die spanningen, valt niet in te zien waarom zij de vader nu nog steeds het contact met [de betrokkene] ontzegt.
Immers, [de betrokkene] verblijft inmiddels in het [gezinsvervangend tehuis] waar zij geen last hoeft te hebben van eventuele spanningen die er tussen de ouders zijn. Bovendien kan er vanuit deze professionele setting op worden toegezien of de vader met bijvoorbeeld het dieet van [de betrokkene] of met andere beperkingen voldoende rekening houdt; zaken waarover de moeder zorgen heeft. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in zoverre ook erkend dat er zich geen ramp voltrekt en het niet direct tot schadelijke gevolgen zal leiden wanneer de vader thans, rechtstreeks, via het [gezinsvervangend tehuis] contact met [de betrokkene] zal hebben. Bovendien ziet het hof niet in dat eventuele noodzakelijke veiligheidsafspraken niet rechtstreeks tussen de vader en het [gezinsvervangend tehuis] kunnen worden besproken en waar nodig kunnen worden afgesproken. De moeder als mentor volhardt echter in haar standpunt: contactherstel tussen [de betrokkene] en de vader kan alleen plaatsvinden als er eerst een mediationtraject of in ieder geval een gesprek tussen de ouders plaats vindt, waarin er de nodige afspraken over (contact met) [de betrokkene] worden gemaakt. De ouders worden het hierover niet eens.
Als gevolg hiervan heeft er al bijna twee jaar geen omgangsweekend tussen [de betrokkene] en vader meer plaatsgevonden en zijn de overige contactmomenten tussen de vader en [de betrokkene] verminderd en gestagneerd, mede ook omdat het [gezinsvervangend tehuis] zich ten opzichte van de vader achter de moeder schaart, omdat zij als mentor verantwoordelijk is voor de niet-vermogensrechtelijke belangen van [de betrokkene] .
Wat er ook zij van de door de moeder gestelde zorgen, naar het oordeel van het hof rechtvaardigen zij niet dat de vader sinds juni 2021 zeer abrupt helemaal uit het leven van [de betrokkene] is geweerd en dat het contact tussen de vader en [de betrokkene] nog steeds volledig belemmerd wordt. Dit klemt te meer, nu [de betrokkene] een meisje is dat functioneert op de leeftijd van drie tot vier jaar, voor wie de vader, gelet op de frequentie van de contactregeling, altijd een belangrijke, vertrouwde hechtingsfiguur is geweest waar zij met plezier verbleef, hetgeen door de moeder niet is betwist. Dat aan [de betrokkene] al die tijd het contact met de vader wordt ontzegd, is niet in het belang van [de betrokkene] .
[de betrokkene] heeft twee liefdevolle ouders die beiden bij haar betrokken zijn en het beste met haar voor hebben. Kennelijk zitten zij niet op één lijn waar het de belangen van [de betrokkene] betreft.
Het hof acht het voor [de betrokkene] van belang dat beide ouders een gelijkwaardige rol in haar leven kunnen krijgen, waarbij de moeder weer gewoon moeder kan zijn en zij niet degene is die in haar positie als mentor voorwaarden aan het contact tussen [de betrokkene] en de vader verbindt.
3.6.5.
Op grond hiervan acht het hof het van belang dat er een onafhankelijke, professionele mentor wordt benoemd.
Voor zover de moeder als bezwaar heeft aangevoerd dat een onafhankelijke mentor [de betrokkene] niet kent, kan erop worden vertrouwd dat de opvolgend mentor zowel met beide ouders als met het [gezinsvervangend tehuis] in gesprek zal gaan, waarbij zij ook met [de betrokkene] zal kennismaken. Dit zal haar voldoende in staat stellen, mede gelet op haar professionele ervaring, om de belangen van [de betrokkene] naar behoren te behartigen.
3.6.6.
Ten aanzien van het bewind neemt het hof in overweging, daargelaten de bezwaren van de vader tegen de benoeming van de moeder tot bewindvoerder, dat [de betrokkene] gebruik maakt van een PGB-budget en dat wanneer de mentor en bewindvoerder een en dezelfde persoon zijn, dit de verantwoording van de PGB-gelden beduidend vereenvoudigt. Bovendien vereist het PGB-budget een intensieve samenwerking tussen de mentor en de bewindvoerder, waardoor de ongelijke positie die de vader nu inneemt niet wordt weggenomen indien de moeder als bewindvoerder aangesteld blijft. Dit leidt er toe dat het hof ook een professionele onafhankelijke bewindvoerder zal benoemen.
3.6.7.
Gelet op het feit dat de moeder bezwaren heeft tegen de door de vader voorgestelde bewindvoerder en mentor en gelet op het feit dat het hof het van belang acht dat de mentor en bewindvoerder in een en dezelfde persoon verenigd zijn, heeft het hof [opvolgend mentor en bewindvoerder] , gevestigd te [vestigingsplaats] , bereid gevonden om tot mentor en bewindvoerder te worden benoemd.
Het hof wil op deze manier waarborgen dat de contacten tussen [de betrokkene] en de vader voor nu en in de toekomst niet langer ten gevolge van de relatie tussen de ouders onder druk komen te staan.
Het hof gaat er vanuit dat de ouders in goede samenwerking met het [gezinsvervangend tehuis] en de nieuwe mentor/bewindvoerder de contacten met [de betrokkene] gaan onderhouden als ouders, die beiden voor haar heel belangrijk zijn.
3.7.
Op grond van het voorgaande zal het hof met ingang van de datum van deze beslissing tot ontslag van de huidige mentor en bewindvoerder, zijnde de moeder, overgaan onder gelijktijdige benoeming van mevrouw [opvolgend mentor en bewindvoerder] voornoemd tot mentor en bewindvoerder.
3.8.
Voor zover de vader nog een bezwaar heeft gemaakt tegen de aantekening van het bewind in het Centraal curatele- en bewindregister gaat het hof daaraan voorbij. Het hof ziet geen aanleiding om anders dan de rechtbank te beslissen. Het register heeft immers tot doel om de rechthebbende - in dit geval [de betrokkene] - maar ook derden te beschermen tegen ongewenste overeenkomsten. Het hof zal derhalve hierna bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda in verband met de aantekening in voornoemd register.
3.9.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
3.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt, met ingang van de datum van deze beschikking, de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 augustus 2021, doch uitsluitend voor wat betreft de benoeming van de bewindvoerder en de mentor;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verleent met ingang van de datum van deze beschikking aan [de moeder] voornoemd, ontslag als bewindvoerder over de goederen van en als mentor van [de betrokkene] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , wonende in de [adres] te [woonplaats] ( [postcode] );
benoemt met ingang van de datum van deze beschikking tot opvolgend bewindvoerder en mentor: [opvolgend mentor en bewindvoerder] , gevestigd te [vestigingsplaats] ( [adres] );
bepaalt dat de huidige bewindvoerder (de moeder) binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en de opvolgend bewindvoerder en een - zo mogelijk door hen voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, overlegt;
bepaalt dat de opvolgend bewindvoerder binnen drie maanden na aanvang van het bewind een beschrijving van de aan het bewind onderworpen goederen dient op te maken en een afschrift daarvan dient in te leveren ter griffie (het Bewindsbureau) van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda;
bepaalt dat de opvolgend mentor tevens bewindvoerder voor haar (aanvangs)werkzaamheden en voor de met het mentorschap en het bewind gemoeide kosten de in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren vastgestelde forfaitaire tarieven ten laste van het vermogen van de betrokkene mag brengen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.C.E. Ackermans-Wijn en L.N. Geerman en is in het openbaar uitgesproken door mr. A.J.F. Manders op
23 juni 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.