[de betrokkene] verblijft sinds september 2021 in het [gezinsvervangend tehuis] , een gezinsvervangend tehuis voor mensen met een beperking.
Voorheen had [de betrokkene] , nadat de ouders in 2012 definitief uit elkaar zijn gegaan, haar hoofdverblijf bij de moeder, die altijd de hoofdopvoeder van [de betrokkene] is geweest. Tussen [de betrokkene] en de vader bestond al jarenlang een zorgregeling waarbij [de betrokkene] om het weekend bij de vader verbleef, alsmede gedurende vier à vijf weken per jaar tijdens de vakanties.
Eind 2020, toen [de betrokkene] achttien jaar werd, is hierin door de moeder verandering gebracht. Uiteindelijk is er sinds juni 2021 geen contact meer tussen de vader en [de betrokkene] .
In hoger beroep is door de moeder naar voren gebracht dat de vader al jarenlang tekort schiet in de zorg voor [de betrokkene] , waardoor haar veiligheid in het gedrang komt. De moeder, die als mentor van [de betrokkene] fungeert, heeft als voorwaarde voor contactherstel tussen [de betrokkene] en de vader gesteld dat er eerst een mediationtraject of in ieder geval een gesprek tussen de ouders dient plaats te vinden, waarin er de nodige afspraken over (contact met) [de betrokkene] worden gemaakt.
Het hof stelt vast dat de moeder haar stelling dat de vader al jarenlang in de zorg voor [de betrokkene] tekort is geschoten niet met stukken of anderszins ook maar enigszins heeft onderbouwd. Kennelijk zijn de zorgen die de moeder nu uit en voor haar nu aanleiding zijn de contacten tussen de vader en [de betrokkene] stop te zetten destijds niet zodanig verontrustend voor haar geweest dat zij de contacten tussen [de betrokkene] en de vader al eerder heeft stopgezet of daarvan melding heeft gemaakt aan bijvoorbeeld Veilig Thuis of de Raad voor de Kinderbescherming. Desgevraagd gaf de moeder op de mondelinge behandeling bij het hof aan dat zij destijds geen interventie van een instelling als de Raad voor de Kinderbescherming wenste en dat dat een reden was om geen melding van haar zorgen te maken.
In ieder geval heeft de moeder, zo stelt het hof verder vast, er geen problemen mee gehad dat [de betrokkene] , nadat de ouders in 2012 definitief uit elkaar gegaan zijn, tot eind 2020 op regelmatige basis naar de vader ging en dat de vader derhalve altijd (in de periode dat [de betrokkene] nog minderjarig was) een aandeel in de opvoeding van [de betrokkene] heeft gehad. Indien de zorgen over de veiligheid van [de betrokkene] dermate ernstig zouden zijn geweest, dan had het, naar het oordeel van het hof, voor de hand gelegen dat de moeder eerder concrete stappen had gezet om hierin een verandering te bewerkstelligen.
Na de meerderjarigheid van [de betrokkene] zijn er (in ieder geval) grote spanningen ontstaan tussen de ouders rondom de benoeming van een mentor en bewindvoerder ten behoeve van [de betrokkene] die ook voortduren na de benoeming van de moeder als mentor en bewindvoerder. Alhoewel wellicht nog enigszins te begrijpen valt dat de moeder nadat zij tot mentor benoemd was aanvankelijk een time out heeft willen inlassen vanwege die spanningen, valt niet in te zien waarom zij de vader nu nog steeds het contact met [de betrokkene] ontzegt.
Immers, [de betrokkene] verblijft inmiddels in het [gezinsvervangend tehuis] waar zij geen last hoeft te hebben van eventuele spanningen die er tussen de ouders zijn. Bovendien kan er vanuit deze professionele setting op worden toegezien of de vader met bijvoorbeeld het dieet van [de betrokkene] of met andere beperkingen voldoende rekening houdt; zaken waarover de moeder zorgen heeft. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in zoverre ook erkend dat er zich geen ramp voltrekt en het niet direct tot schadelijke gevolgen zal leiden wanneer de vader thans, rechtstreeks, via het [gezinsvervangend tehuis] contact met [de betrokkene] zal hebben. Bovendien ziet het hof niet in dat eventuele noodzakelijke veiligheidsafspraken niet rechtstreeks tussen de vader en het [gezinsvervangend tehuis] kunnen worden besproken en waar nodig kunnen worden afgesproken. De moeder als mentor volhardt echter in haar standpunt: contactherstel tussen [de betrokkene] en de vader kan alleen plaatsvinden als er eerst een mediationtraject of in ieder geval een gesprek tussen de ouders plaats vindt, waarin er de nodige afspraken over (contact met) [de betrokkene] worden gemaakt. De ouders worden het hierover niet eens.
Als gevolg hiervan heeft er al bijna twee jaar geen omgangsweekend tussen [de betrokkene] en vader meer plaatsgevonden en zijn de overige contactmomenten tussen de vader en [de betrokkene] verminderd en gestagneerd, mede ook omdat het [gezinsvervangend tehuis] zich ten opzichte van de vader achter de moeder schaart, omdat zij als mentor verantwoordelijk is voor de niet-vermogensrechtelijke belangen van [de betrokkene] .
Wat er ook zij van de door de moeder gestelde zorgen, naar het oordeel van het hof rechtvaardigen zij niet dat de vader sinds juni 2021 zeer abrupt helemaal uit het leven van [de betrokkene] is geweerd en dat het contact tussen de vader en [de betrokkene] nog steeds volledig belemmerd wordt. Dit klemt te meer, nu [de betrokkene] een meisje is dat functioneert op de leeftijd van drie tot vier jaar, voor wie de vader, gelet op de frequentie van de contactregeling, altijd een belangrijke, vertrouwde hechtingsfiguur is geweest waar zij met plezier verbleef, hetgeen door de moeder niet is betwist. Dat aan [de betrokkene] al die tijd het contact met de vader wordt ontzegd, is niet in het belang van [de betrokkene] .
[de betrokkene] heeft twee liefdevolle ouders die beiden bij haar betrokken zijn en het beste met haar voor hebben. Kennelijk zitten zij niet op één lijn waar het de belangen van [de betrokkene] betreft.
Het hof acht het voor [de betrokkene] van belang dat beide ouders een gelijkwaardige rol in haar leven kunnen krijgen, waarbij de moeder weer gewoon moeder kan zijn en zij niet degene is die in haar positie als mentor voorwaarden aan het contact tussen [de betrokkene] en de vader verbindt.