ECLI:NL:GHSHE:2022:2020

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
200.308.842/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de uithuisplaatsing van een minderjarige met aandacht voor opvoedvaardigheden van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2021. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 7 februari 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend. De moeder stelt dat de situatie niet zo ernstig was dat uithuisplaatsing noodzakelijk was en dat zij in staat is om voor haar kind te zorgen met de juiste ondersteuning. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in deze zaak, heeft echter ernstige zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en de veiligheid van de minderjarige in de thuissituatie. Het hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat er eerst zicht moet komen op de opvoedvaardigheden, leerbaarheid en begeleidbaarheid van de moeder voordat een thuisplaatsing van de minderjarige kan worden overwogen. Dit kan het beste worden bereikt door opname in een moeder-kind-huis. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en stelt dat de uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 23 juni 2022
Zaaknummer : 200.308.842/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/393612 / JE RK 22-45
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.M. Minkels,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Midden- en West-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Als informant wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
In het kort: De moeder kan zich niet vinden in de uithuisplaatsing van [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 1 april 2022, met producties, ingekomen bij het hof op 1 april 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking (gedeeltelijk) te vernietigen ter zake de uithuisplaatsing en als volgt te wijzigen en/of aan te vullen en/of te beslissen/bepalen: dat het verzoek van de raad waarbij er wordt verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] alsnog wordt afgewezen en te bepalen dat [minderjarige] zo snel mogelijk bij de moeder wordt teruggeplaatst, althans een beslissing die het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2.
De raad heeft op 20 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de brief van de GI van 18 mei 2022, ingekomen bij het hof op 20 mei 2022.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juni 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. L.C.W. Wingens, waarnemend advocaat;
- de vader,
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling een brief van Centrum Jeugd van 1 juni 2022 overhandigd.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] .
3.2.
De moeder oefent het eenhoofdig gezag uit over [minderjarige] .
3.3.
[minderjarige] is met ingang van 14 november 2021 voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd. [minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging met ingang van 14 november 2021 uit huis geplaatst. [minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 14 februari 2022 tot 14 februari 2023.
Daarnaast is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 14 februari 2022 tot 14 augustus 2022.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing ten aanzien van de uithuisplaatsing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.1.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder wil dat [minderjarige] weer bij haar thuis komt wonen. Het incident op 14 november 2022 was niet dermate ernstig en de situatie was niet dermate onveilig dat dit tot een uithuisplaatsing had moeten leiden. De ontwikkeling van [minderjarige] ging gelet op inspanningen van de moeder de goede kant op. Zo waren er extra afspraken op het consultatiebureau en ging de moeder met [minderjarige] naar de kinderfysiotherapeut. Er is nooit sprake geweest van een ontwikkelingsachterstand. Het huis van de moeder is op orde, de moeder accepteert hulpverlening en de moeder kan de zorg voor [minderjarige] in de thuissituatie onder begeleiding van de ambulante hulpverlening en de lopende ondertoezichtstelling aan. Een opname van moeder en kind bij [instantie] is daarom niet noodzakelijk. Mocht dit onvermijdelijk zijn dan zal de moeder meewerken aan een intakegesprek bij [instantie] .
3.6.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De raad geeft aan dat er op dit moment geen andere weg is dan de plaatsing van de moeder en [minderjarige] bij [instantie] gelet op de ernstige zorgen die er zijn over de thuissituatie bij de moeder. In het moeder-kind-huis kan dan zicht komen op de opvoedvaardigheden, leerbaarheid en begeleidbaarheid van de moeder. De moeder zou, in plaats van het verzet dat zij hiertegen heeft, in actie moeten komen en ervoor zorgen dat zij zoveel mogelijk contact heeft met [minderjarige] door naar [instantie] te gaan. [minderjarige] zit namelijk op dit moment in de kritieke fase van zijn mogelijkheden om te kunnen hechten en de moeder en [minderjarige] hebben op dit moment maar één uur in de week begeleid contact. De raad betreurt het daarom dat de moeder recent niet heeft meegewerkt aan een intakegesprek noodzakelijk om te komen tot de opname bij [instantie] , omdat daarmee het risico bestaat dat [minderjarige] zich dermate gaat hechten aan zijn pleegouders dat het schadelijk is om hem daarna nog ergens anders te plaatsen. Het is daarom van groot belang dat de moeder nu stappen gaat zetten en meewerkt aan de opname bij [instantie] .
3.7.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. Tijdens de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] komen zorgen naar voren die maken dat er twijfels zijn over de opvoedvaardigheden van de moeder. Hier is nog onvoldoende zicht op gekomen. Het is daarom van belang dat de moeder meewerkt aan de intake en opname bij [instantie] . Als dit traject goed verloopt zou [minderjarige] eventueel onder begeleiding terug kunnen naar de moeder.
3.8.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. Veel zaken worden verdraaid. De moeder wilde vorige week (samen met de vader) naar de intake bij [instantie] komen, maar de GI gaf op het laatste moment aan dat de moeder alleen op het gesprek moest komen. Hierdoor is het gesprek niet doorgegaan. Daarnaast hebben de moeder en de vader ambulante hulp voor in de thuissituatie geregeld, maar dit wordt tegengehouden.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW. Het hof zal dat hierna toelichten.
3.9.3.
De grote zorgen over de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder hebben ertoe geleid dat [minderjarige] uiteindelijk met spoed uit huis is geplaatst. Er waren onder andere ernstige zorgen over onderstimulatie van [minderjarige] en zijn persoonlijke verzorging. Daarnaast waren er ook zorgen over huiselijk geweld tussen de ouders, middelengebruik van de moeder en de psychische gesteldheid van de moeder. De moeder is uiteindelijk opgenomen geweest op de High Intensive Care van de GGZ, woont in een contigentwoning en krijgt hulpverlening vanuit het FACT Jeugd Team om het dagelijkse leven op orde te krijgen en houden. Uit de stukken blijkt dat geprobeerd is om met extra hulpverlening de situatie bij de moeder thuis voor [minderjarige] te verbeteren, maar dat de moeder een ambivalente houding heeft laten zien ten opzichte van de voorgestelde hulpverlening en de hulp uiteindelijk heeft afgewezen. Na het incident van 14 november 2021, waarbij zowel de moeder als [minderjarige] in een zeer zorgelijke staat zijn aangetroffen, is [minderjarige] met spoed uit huis geplaatst. In de periode daarna heeft de moeder – met de vader – verzet laten zien tegen de door de GI voorgestelde opname van de moeder en [minderjarige] in het moeder-kind-huis van [instantie] . Gebleken is dat er recent een plek was voor de moeder en [minderjarige] maar dat de moeder uiteindelijk niet op het intakegesprek is verschenen.
Het hof is van oordeel dat van een terugkeer van [minderjarige] naar de thuissituatie bij de moeder op dit moment geen sprake kan zijn, gelet op de ernstige zorgen die, zoals uit het vorenstaande blijkt, er zijn. Voordat een thuisplaatsing overwogen kan worden zal er eerst zicht moeten komen op de opvoedvaardigheden van de moeder, haar leerbaarheid en begeleidbaarheid. Zoals de raad en de GI hebben aangegeven is de opname van de moeder en [minderjarige] in het moeder-kind-huis op dit moment hiervoor de beste optie. Ambulante hulp in de thuissituatie, zoals door de moeder is geopperd, is hiervoor volgens het hof onvoldoende, mede gelet op de houding van de moeder richting de hulpverlening. Het hof deelt voorts de zorgen van de raad ten aanzien van de mogelijkheden van [minderjarige] om zich aan de moeder te kunnen hechten, gelet op de zeer beperkte contactmomenten die er op dit moment zijn tussen de moeder en [minderjarige] . De opname bij [instantie] kan ervoor zorgen dat de hechting goed op gang kan komen en tegelijkertijd zal dit duidelijkheid gaan bieden of, en zo ja, onder welke omstandigheden [minderjarige] eventueel thuisgeplaatst kan worden. Mede gelet op de tijd die al verstreken is en de nog zeer jonge leeftijd van [minderjarige] , is het van groot belang dat de moeder de kans die haar geboden wordt aangrijpt en de bijbehorende hulpverlening onvoorwaardelijk accepteert. Het voorgaande betekent dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] op dit moment in zijn belang noodzakelijk is.
3.10.
Dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd. Het hof zal de proceskosten compenseren, gelet op de aard van de procedure.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 februari 2022, voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.P. de Beij en M.A. Ossentjuk
en is op 23 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.