ECLI:NL:GHSHE:2022:2019

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
200.301.431/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijk gezag, hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarigen na scheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de wijziging van het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling voor de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 juli 2021 aangevochten, waarin het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] aan beide ouders was toegekend en de hoofdverblijfplaats van beide kinderen bij de moeder was vastgesteld. De vader, verweerder in principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om wijziging van de hoofdverblijfplaats naar hem toe en om een andere omgangsregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 mei 2022 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI). Het hof heeft vastgesteld dat de ouders in het verleden een tumultueuze relatie hebben gehad, wat heeft geleid tot spanningen in de omgang met de kinderen. De moeder heeft betoogd dat het gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen is, terwijl de vader heeft gesteld dat hij betrokken is bij de opvoeding en dat het gezamenlijk gezag noodzakelijk is om verdere verwijdering te voorkomen.

Het hof heeft geoordeeld dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders en dat de ouders in staat moeten zijn om beslissingen te nemen in het belang van de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd wat betreft het gezamenlijk gezag, maar heeft de zorgregeling aangepast. De vader krijgt recht op contact met [minderjarige 2], waarbij de eerste vier omgangsmomenten begeleid zullen plaatsvinden, waarna wordt toegewerkt naar onbegeleid contact. De moeder heeft geen recht op contact met [minderjarige 1] opgelegd, gezien zijn weerstand tegen contact met de vader. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 juni 2022
Zaaknummer: 200.301.431/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/326745 / FA RK 17-5250
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M.J.C. Janssen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. A.H. van Gerwen.
In het kort:
Deze zaak gaat over het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorg-/contactregeling rondom de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011 (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), en
  • [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2015 (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
Het hof merkt als belanghebbende aan:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 oktober 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de vader om mede te worden belast met het gezag over [minderjarige 2] af te wijzen en het verzoek van de moeder om te worden belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 december 2021, heeft de vader verzocht de grief van de moeder af te wijzen als ongegrond en ongemotiveerd.
Tevens heeft de vader incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen (ten aanzien van het hoofdverblijf en de omgangsregeling) en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de vader alsnog toe te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 26 januari 2022, heeft de moeder verzocht de verzoeken van de vader in incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Van Gerwen;
-de moeder, bijgestaan door mr. Janssen;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] (via beeldbellen).
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 4 november 2021;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 6 mei 2022;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 6 mei 2022.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
De feiten
3.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en met elkaar samengewoond. Tijdens hun inmiddels verbroken relatie zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
De vader heeft de kinderen erkend. De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] . De moeder oefende (tot de wijziging van het gezag bij de bestreden beschikking) het eenhoofdig gezag uit over [minderjarige 2] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.Op 28 september 2018 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is vervolgens telkens verlengd.
Procedure bij de rechtbank
3.2.
De vader heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, verzocht om wijziging van het ouderlijk gezag zodat hij en de moeder voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige 2] en hij heeft primair verzocht om vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem met een contactregeling voor de moeder. De vader heeft subsidiair verzocht om vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder met een contactregeling voor de vader.
3.3.
De rechtbank heeft bij beschikking van 21 maart 2018 een raadsonderzoek gelast en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4.
Bij tussenbeschikking van 28 september 2018 heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onveranderd bij de moeder blijft, dat de vader gerechtigd is tot begeleide omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en iedere verdere (definitieve) beslissing aangehouden.
3.5.
Bij tussenbeschikking van 23 maart 2020 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de beslissing omtrent gezag, hoofdverblijf en omgangsregeling aangehouden teneinde de GI in de gelegenheid te stellen begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot stand te brengen.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - eindbeschikking van 26 juli 2021 heeft de rechtbank:
- bepaald dat het gezag over [minderjarige 2] voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt;
- inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat de vader gerechtigd is tot contact met [minderjarige 2] , welke contacten onder begeleiding zullen plaatsvinden op de wijze en met een frequentie als door de GI in overleg met de ouders nader vast te stellen;
- afgewezen hetgeen meer of anders is verzocht (voor zover in hoger beroep aan de orde, het verzoek van de vader te bepalen dat de kinderen het hoofdverblijf bij de vader hebben met een contactregeling voor de moeder en het verzoek van de moeder om te worden belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] ).
Procedure bij het hof
3.7.
De beide ouders kunnen zich niet met deze beslissingen verenigen: de moeder niet met het gezag en de vader niet met de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling. Zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.8.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
Gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.8.1.
De moeder stelt dat er voldoende reden is voor beëindiging van het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] . De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de hoop dat er in de toekomst een betere verhouding tussen de vader en de moeder zal zijn. De realiteit is echter dat de vader en de moeder op geen enkele manier in staat zijn om met elkaar te communiceren, laat staan om samen belangrijke beslissingen te nemen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ook zijn zowel de vader als de moeder ontevreden over de samenwerking met de GI. De moeder verwacht dan ook niet, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, dat de GI een ondersteunende en coördinerende rol kan spelen ingeval van discussie tussen de vader en de moeder.
Het lijkt alsof de rechtbank de slechte verhouding tussen de vader en de moeder en de wijze waarop [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daaronder lijden, aan de moeder toerekent. De moeder vindt dat onterecht. Zij is door gebeurtenissen in het verleden getraumatiseerd. Gelet op de forse ouderstrijd en de moeizame samenwerking met de GI heeft de moeder niet het vertrouwen dat de vader en de moeder een goede invulling kunnen geven aan de uitoefening van het gezamenlijk gezag. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dreigen klem of verloren te raken tussen de ouders wanneer deze het gezamenlijk gezag hebben. Om die reden vindt de moeder dat de beschikking van de rechtbank niet in stand kan blijven. Ter onderbouwing verwijst de advocaat van de moeder tijdens de mondelinge behandeling naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 april 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:3526).
Hoofdverblijfplaats
3.8.2.
De rechtbank heeft naar de mening van de moeder het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te wijzigen terecht afgewezen. Een wijziging is volgens de moeder, gezien de omstandigheden, absoluut niet in het belang van de kinderen. [minderjarige 1] heeft al enkele jaren geen enkel contact met de vader en wil dat ook niet. De moeder ziet niet in hoe het dan in [minderjarige 1] belang zou zijn om bij de vader te moeten gaan wonen. [minderjarige 2] heeft wel begeleide omgang gehad met de vader, maar van onbegeleide omgang is geen sprake. Het is dus evenmin in het belang van [minderjarige 2] om het hoofdverblijf bij de vader te bepalen.
Zorg-/contactregeling
3.8.3.
De moeder heeft de grieven van de vader in het incidenteel hoger beroep gemotiveerd betwist. De rechtbank heeft volgens de moeder een juiste beslissing genomen over de invulling van de contactregeling. Er is geen sprake van dat zij het recht van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om de vader te zien, belemmert. Ze heeft haar medewerking verleend aan de begeleide omgang en zich bereid verklaard mee te werken aan de contextuele therapie. [minderjarige 1] heeft grote weerstand tegen omgang met de vader. [minderjarige 1] is in het verleden getuige geweest van vervelende gebeurtenissen tussen de ouders en dat heeft grote impact op hem. [minderjarige 1] krijgt nu hulpverlening. Er is geen contact mogelijk tussen de vader en [minderjarige 1] en het is de vraag of dit in de toekomst anders zal zijn.
[minderjarige 2] heeft, omdat hij veel jonger was toen zijn ouders uit elkaar gingen, minder meegekregen van de strijd tussen de ouders. De omgang tussen de vader en [minderjarige 2] vond plaats onder begeleiding en dat zou, in het belang van en voor de veiligheid van [minderjarige 2] , ook zo moeten blijven. De moeder heeft geen vertrouwen in de vader en bovendien is een onbegeleide contactregeling in de praktijk onuitvoerbaar aangezien de vader en de moeder niet met elkaar kunnen communiceren.
3.9.
De vader voert - samengevat - het volgende aan.
Gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.9.1.
De rechtbank heeft naar de mening van de vader wel degelijk terecht en op juiste gronden het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] aan de ouders toegekend en het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] in stand gelaten. De vader heeft zich de afgelopen jaren erg betrokken getoond bij de opvoeding en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Wanneer de vader geen gezag meer over de kinderen zou hebben zou er nog meer verwijdering komen tussen hem en de kinderen. Dat is niet in het belang van de kinderen, noch in het belang van de vader. De vader werkt zoveel als hij kan mee aan belangrijke zaken die de kinderen betreffen en zorgt ervoor dat alle communicatie kan worden gevoerd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten dan ook niet klem tussen de beide ouders.
Hoofdverblijfplaats
3.9.2.
Wat de vader betreft zullen er ingrijpende maatregelen nodig zijn om te komen tot een frequent contact tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Op dit moment kunnen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen onbelemmerd contact hebben met de vader en worden zij daartoe door de moeder onthouden. De moeder is onvoldoende in staat om een basis te bieden voor een contactregeling. Deze situatie duurt al onnodig lang en dient te worden doorbroken, aldus de vader.
Zorg-/contactregeling
3.9.3.
De rechtbank heeft naar de mening van de vader de invulling van de contactregeling ten onrechte aan de GI overgelaten en afhankelijk gesteld van de wijze waarop de hulpverlening verdere invulling gaat krijgen. De hulpverlening heeft zich niet actief genoeg opgesteld. Richting [minderjarige 1] is er geen enkele actie ondernomen terwijl er in het verleden is afgesproken dat er een gesprek tussen de vader en [minderjarige 1] zou komen. Daarnaast is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat tot dusver alleen de moeder is betrokken bij het opstarten van de door de GI voorgestelde contextuele therapie. De vader betreurt dat hij wederom buiten beeld wordt gehouden.
Gelet op de gang van zaken gedurende de afgelopen jaren en de afhoudende houding van de moeder heeft de vader er weinig vertrouwen in dat de hulpverlening nu wel succesvol gaat zijn. De vader blijft van mening dat de moeder het niet toestaat dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onbelast contact met hem kunnen hebben. De vader houdt vast aan zijn eerder gedane verzoek om (wanneer zijn primair verzoek tot bepaling van het hoofdverblijf bij hem niet wordt toegewezen) een contactregeling met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vast te stellen van elke week van zondagochtend tot dinsdagavond alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Hoewel de raad momenteel niet actief betrokken is, volgt de raad de zaak wel. De raad is van mening dat de beschikking van de rechtbank in stand gelaten zou moeten worden. Het is voor kinderen erg belangrijk dat zij onbelast contact met beide ouders kunnen hebben. Ouders hebben in het verleden een tumultueuze relatie gehad waarbij tussen de ouders zowel verbaal als fysiek geweld heeft plaatsgevonden waar met name [minderjarige 1] getuige van is geweest. De raad gaat niet voorbij aan de gevoelens en emoties van de moeder die voortkomen uit het trauma uit het verleden met de vader maar legt wel de verantwoordelijkheid voor een evenwichtige opvoedomgeving bij de beide ouders. De ouders zijn onvoldoende in staat om op ouderniveau met elkaar te communiceren. Hierin zullen door de beide ouders stappen gezet moeten worden. De raad hoopt dat de contextuele therapie helpend kan zijn.
3.11.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. [minderjarige 1] wil momenteel geen contact met de vader. Het gesprek dat tussen de vader en [minderjarige 1] zou plaatsvinden is niet tot stand gekomen omdat [minderjarige 1] dat alleen onder politiebegeleiding wilde. Aangezien dat onwenselijk is, is het daarbij gebleven.
Nadat er meer dan twintig goed verlopen omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige 2] bij Impegno hadden plaatsgevonden, kon die instantie geen verdere hulp meer aanbieden. De GI verzocht Anacare vervolgens om de omgang verder te begeleiden. Deze begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige 2] bij Anacare is niet van de grond gekomen. Dit had te maken met het feit dat de vader niet akkoord wilde gaan met de regels die door Anacare worden opgesteld. Zo mocht de vader bijvoorbeeld geen cadeaus, eten en drinken of speelgoed meenemen naar de omgangsmomenten. De vader kon zich hier niet aan conformeren. De GI hoopt dat de ouders mee gaan werken met de contextuele therapie.
De motivering van de beslissing
3.12.
Het hof overweegt in zowel het principaal als incidenteel appel als volgt.
Gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.12.1
Het (inleidend) verzoek van de vader om mede te worden belast met het gezag over [minderjarige 2] is gebaseerd op artikel 1:253c Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.12.2.
Het verzoek van de moeder om te worden belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] is gebaseerd op artikel 1:253n BW.
Ingevolge artikel 1:253n van het BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.12.3.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.12.4.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht niet dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren dreigen te raken of zullen raken tussen de ouders.
De ouders zijn op dit moment weliswaar niet goed in staat om met elkaar te communiceren, maar zij zullen dit in het belang van de kinderen, ondanks hun woede en verdriet, (weer) moeten leren. Dat zijn de ouders aan hun kinderen verplicht. Ondanks de slechte onderlinge communicatie zijn de ouders in staat gebleken om beslissingen te nemen die in het belang zijn van de kinderen. Zo heeft de vader recentelijk toestemming gegeven voor paspoorten voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en voor de behandeling van [minderjarige 1] door het EPI. Het ligt op de weg van de ouders om hun communicatie, in het belang van hun kinderen, te verbeteren. De GI kan de ouders begeleiden ingeval er tussen de vader en de moeder discussie ontstaat omtrent beslissingen over de kinderen.
Het hof verwacht van de ouders ook dat zij hun medewerking gaan verlenen aan de contextuele therapie. Dit zou moeten kunnen leiden tot een verbetering van de situatie tussen de ouders.
Het hof volgt het beroep van de moeder op de uitspraak waarnaar zij verwijst niet aangezien in die zaak de communicatie tussen partijen verhinderde dat er tijdig dergelijke belangrijke beslissingen genomen konden worden.
3.12.5.
Evenmin is gebleken dat wijziging van het gezamenlijk gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
3.12.6.
Nu het hof tot het oordeel is gekomen dat niet is voldaan aan het toewijzingscriterium van artikel 1:253c BW en op grond daarvan tot het oordeel komt dat het gezamenlijk gezag van de ouders over deze beide kinderen geëigend is, zal het hof niet nog afzonderlijk het verzoek van de moeder tot het aan haar toekennen van eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] beoordelen.
3.12.7.
Dat betekent dat de bestreden beschikking voor wat betreft de beslissingen omtrent het gezag wordt bekrachtigd. Het hof zal aldus het verzoek van de moeder afwijzen.
Hoofdverblijfplaats
3.13.
Ten aanzien van het hoofdverblijf overweegt het hof als volgt.
3.13.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.13.2.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof deugdelijk gemotiveerd waarom de rechtbank het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader te bepalen, heeft afgewezen. Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne.
3.13.3.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe. Op dit moment is er geen contact tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De weerstand bij [minderjarige 1] tegen contact met de vader is groot. Met [minderjarige 2] is al langere tijd geen contact geweest. Een wijziging van het hoofdverblijf naar de vader zou naar het oordeel van het hof op dit moment te ingrijpend voor de kinderen zijn. De vader heeft onvoldoende aangetoond waarom het wel in het belang van de kinderen zou zijn om hun hoofdverblijfplaats te wijzigen. Het is daarom in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wenselijk dat zij hun hoofdverblijf bij de moeder hebben.
3.13.4.
Dat betekent dat het hof de bestreden beschikking in zoverre zal bekrachtigen.
Zorg-/contactregeling
3.14.
Het hof overweegt ten aanzien van de zorg- en contactregeling het volgende.
3.14.1.Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.14.2.
De vader heeft over de periode van 2020 - 2021 ruim twintig omgangsmomenten met [minderjarige 2] gehad die prettig en positief zijn verlopen. Inmiddels is er al een hele tijd geen enkel contact geweest tussen de vader en [minderjarige 2] . De vader wenst nu onbegeleid contact maar de moeder staat dat niet toe. Voor het hof staat voorop dat het in het belang van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] is dat zij onbelast contact met hun vader kunnen hebben.
Gelet op de vele positief verlopen begeleide omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige 2] in het verleden, is het hof van oordeel dat er op zeer korte termijn naar onbegeleide omgang tussen de vader en [minderjarige 2] toegewerkt moet worden. Vanwege het tijdsverloop dienen naar het oordeel van het hof de eerste vier omgangsmomenten begeleid en onder
regievan de GI plaats te vinden. Het hof ziet geen bezwaar om na deze korte opstart van vier omgangsmomenten de omgang daarna onbegeleid en onder
regievan de GI te laten plaatsvinden.
3.14.3.
Het hof doet een beroep op de vader om mee te werken aan een begeleide opstart van de omgang, juist omdat dit traject na vier keer overgaat in een onbegeleide omgang tussen de vader en [minderjarige 2] .
3.14.4.
Het hof realiseert zich dat het voor [minderjarige 2] spannend kan zijn om na een jaar zijn vader weer te gaan zien (vandaar ook die vier begeleide contacten) en dat hij daarbij weer te maken krijgt met een andere begeleider. Het is aan de moeder, eventueel met hulp van de GI, om [minderjarige 2] daar goed op voor te bereiden. Het feit dat de moeder het niet eens is met onbegeleid contact tussen de vader en [minderjarige 2] kan er niet toe leiden dat er niet naar onbegeleide omgang toegewerkt dient te worden.
3.14.5.
Het voorgaande brengt mee dat het hof de in de bestreden beschikking vastgestelde
begeleide(cursief hof) zorg- en contactregeling tussen de vader en [minderjarige 2] zal vernietigen en zal bepalen dat er op korte termijn eerst vier begeleide contacten zullen plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige 2] waarbij toegewerkt wordt naar de na die vier begeleide contacten voortaan onbegeleide contacten. Het is aan de GI om die begeleide contacten snel te organiseren en het is aan de beide ouders om daar aan mee te werken. Het daarna voortzetten van de zorgregeling in onbegeleide vorm is niet afhankelijk van een (eventuele) evaluatie van de begeleide omgang, omdat de opbouw in de vorm van de begeleide contacten slechts is aangewezen vanwege het tijdsverloop.
3.14.6.
[minderjarige 1] blijft aangeven dat hij geen contact wil met de vader. Het hof is het eens met de rechtbank dat het dwingend opleggen van een zorgregeling op dit moment niet in het belang van [minderjarige 1] is. Daarnaast is het hof van oordeel dat er in ieder geval op korte termijn gestreefd zou moeten worden naar een gesprek tussen de vader en [minderjarige 1] . Het is aan de GI om hier verdere invulling aan te geven en de ontwikkelingen verder te monitoren.
3.15.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.
3.16.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 juli 2021 voor zover het betreft de inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgestelde begeleide contactregeling tussen de vader met [minderjarige 2] ;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende regeling vast betreffende het contact tussen de vader met [minderjarige 2] :
de vader is gerechtigd tot contact met [minderjarige 2] , welke contacten de eerste vier keren onder begeleiding en onder regie van de GI zullen plaatsvinden en welke contacten na die vier keren voortaan onbegeleid en onder regie van de GI zullen plaatsvinden als hiervoor onder rechtsoverweging 3.14.2. opgenomen, op de wijze en met een frequentie als door de GI in overleg met de ouders nader vast te stellen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.L. Schaafsma-Beversluis en K.A. Boshouwers en is op 23 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.