ECLI:NL:GHSHE:2022:201

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
200.296.885_01 en 200.301.040_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van beschikkingen inzake uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de eerdere beschikkingen van de rechtbank Limburg, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van zijn zoon werd verlengd. De vader heeft in zijn beroepschriften aangevoerd dat [minderjarige] het beste af is bij zijn moeder en dat hij, met de juiste ondersteuning, in staat is om voor hem te zorgen. De GI (Gecertificeerde Instelling) heeft echter zorgen geuit over de stabiliteit van de ouders en de veiligheid van [minderjarige]. De rechtbank heeft eerder de uithuisplaatsing van [minderjarige] goedgekeurd, en het hof heeft deze beslissing nu bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de eerdere beslissingen van de rechtbank noodzakelijk waren in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De vader heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die een andere beslissing rechtvaardigen. De beslissing van het hof houdt in dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] tot 14 december 2021 noodzakelijk blijft, en dat er nog steeds onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheid van thuisplaatsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 januari 2022
Zaaknummers : 200.296.885/01 en 200.301.040/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/289487 / JE RK 21-443 en C/03/294398 / JE RK 21-1486
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L. Windhorst,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.C.A. Diederen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort
De vader is het er niet mee eens dat zijn zoon [minderjarige] (vijf jaar oud) nog steeds uit huis is geplaatst.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 13 april 2021 en 22 juli 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.De gedingen in hoger beroep

2.1.
Bij twee identieke beroepschriften, ingekomen ter griffie op 7 juli 2021 en 14 oktober 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikkingen geheel of ten dele te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij twee verweerschriften met producties, ingekomen ter griffie op 22 september 2021 en 10 december 2021, heeft de GI verzocht de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 9 december 2021, heeft de moeder in de zaak met nummer 200.301.040/01, verzocht het door de vader ingediende hoger beroep toe te wijzen althans een beslissing te nemen die het hof juist acht
2.4.
Gelet op de samenhang tussen de onder 200.296.885/01 en 200.301.040/01 ter griffie ingeschreven zaken, heeft het hof de zaken gevoegd behandeld en wordt er nu bij één beschikking op beslist.
2.5.1.
De raad en de moeder hebben zich afgemeld om de mondelinge behandeling bij te wonen. De moeder heeft bij haar afmelding op 15 december 2021 verzocht om de zaak schriftelijk af te doen zonder mondelinge behandeling. De griffie van het hof heeft op 15 december 2021 telefonisch contact gezocht met mr. Windhorst (de advocaat van de vader). Mr. Windhorst gaf te kennen dat zij op dat moment ziek op bed lag en dat zij ook geen mondelinge behandeling wilde. Ondanks het verzoek van het hof aan mr. Windhorst om dit schriftelijk te bevestigen, heeft het hof niets meer van haar vernomen.
2.5.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 december 2021. Bij die gelegenheid is de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] , digitaal gehoord.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brieven van de raad van 27 augustus 2021 en 21 oktober 2021 (afmelding zitting);
  • de brief met bijlage van de GI van 4 oktober 2021;
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder van 15 december 2021 met één bijlage.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is (voor zover hier relevant) geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]) op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 14 maart 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk (bij beschikking van 2 december 2021) verlengd tot 14 december 2022.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 19 augustus 2020 uit huis geplaatst. Hij verblijft sinds 30 juli 2021 op een observatie- en diagnostiekgroep van [instantie 1] (groep [groep] ).
Bestreden beschikking van 13 april 2021
3.4.1.
Bij de eerste bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 29 april 2021 voor de duur van de ondertoezichtstelling (tot 14 december 2021) verlengd,.
Bestreden beschikking van 22 juli 2021
3.4.2.
Bij de tweede bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, met ingang van 22 juli 2021 tot 14 december 2021.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn beroepschriften voert hij – kort samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] is het beste af bij zijn moeder. [minderjarige] is mishandeld in zijn pleeggezin. De moeder is met behulp van ondersteuning goed in staat om voor [minderjarige] te zorgen. Als de vader betrokken zou worden bij de opvoeding van [minderjarige] zijn de eindeloze verlengingen van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing niet meer nodig. De vader wil de moeder ondersteunen en samen met haar voor [minderjarige] zorgen. Het gaat goed met de vader; hij heeft een mooie woning met voldoende slaapkamers. De vader wil het (deeltijd)ouderschap over [minderjarige] uitoefenen.
3.6.
De GI voert in de verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
De afgelopen jaren wordt een patroon gezien van periodes van grote onrust bij de moeder en huiselijk geweld tussen de ouders. De relatie tussen de ouders is wisselend. De moeder is de afgelopen periode gedeeltelijk bij de vader ingetrokken. Dit baart de GI grote zorgen.
De moeder en de vader belasten [minderjarige] met volwassen problemen. De moeder is niet in staat om adviezen van de hulpverlening aan te nemen en hiernaar te handelen. De moeder kwam gedurende anderhalve maand de omgang met [minderjarige] niet na. Verder is zij in 2021 twee keer opgenomen geweest bij [instantie 2] . De GI is niet op de hoogte van diagnoses, behandeltrajecten etc. De vader lijkt onvoldoende te kunnen inzien dat de moeder niet in staat is om voor [minderjarige] te zorgen. De woning van de vader wordt door [instantie 3] als ‘kantje boord’ getypeerd. Het kan nog net met betrekking tot de veiligheid. Op de situatie van de vader is geen zicht meer. Hij weigert met beide gezinsvoogden in gesprek te gaan. Hij houdt zich wel goed aan de afspraken met [instantie 3] en de bezoeken met [minderjarige] verlopen goed, al laat de vader weinig opvoedingsvaardigheden zien tijdens de begeleide omgang. De vader komt niet naar evaluaties met [instantie 3] en de GI. De afspraken met de vader zijn op dit moment ingepland op het politiebureau nadat hij forse bedreigingen heeft geuit tegen de gezinsvoogd. De GI maakt zich nog steeds grote zorgen; de moeder kan niet voor [minderjarige] zorgen. De rechtbank heeft de GI de opdracht gegeven om te onderzoeken of [minderjarige] terug naar de moeder kan. Dat doet de GI nu. Recentelijk is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met een jaar verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing voor drie maanden.
3.7.
De moeder heeft in haar verweerschrift, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Het is het beste voor [minderjarige] als hij weer thuis is bij de moeder. Zij is altijd een betrouwbare en betrokken ouder voor [minderjarige] geweest. Zij kan hem bieden wat hij nodig heeft. Zij heeft in beginsel de nodige opvoedcapaciteiten die voor de opvoeding van [minderjarige] nodig zijn. De rechtszaken zijn de moeder niet in de koude kleren gaan zitten. Zij is emotioneel geweest en maakte zich veel zorgen. Zij heeft nu haar evenwicht teruggevonden. Zij heeft zich in september 2021 op laten nemen bij [instantie 2] . Dit heeft haar goed gedaan en ze is blij dat ze weer in haar eigen huis in [woonplaats] woont. De moeder heeft nacontrole van [instantie 2] . Het FACT-team onderhoudt contact met haar en de moeder kan zelf het FACT-team bereiken en om hulp vragen. De moeder wil alleen oudercontact met de vader en verder niets.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.2.
Het hof stelt voorop dat de periode waarover het hof dient te beslissen is beperkt van 13 april 2021 tot 14 december 2021. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat beide beslissingen van de rechtbank over de uithuisplaatsing van [minderjarige] op dat moment noodzakelijk waren in zijn belang. De rechtbank heeft in beide beschikkingen uitgebreid gemotiveerd waar de noodzaak uit bestond om op 13 april 2021 de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening van pleegzorg te verlengen en waarom het daarna noodzakelijk was om op 22 juli 2021 een machtiging te verlenen om [minderjarige] over te plaatsen naar een accommodatie van een zorgaanbieder. Het hof onderschrijft deze gronden volledig. In hoger beroep heeft de vader geen (nieuwe) feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen. Hij heeft ook geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de mondelinge behandeling zijn standpunt nader te onderbouwen en vragen van het hof te beantwoorden.
Verder heeft de rechtbank zeer recent (beschikking van 2 december 2021) de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met één jaar verlengd (tot 14 december 2022) en de machtiging tot uithuisplaatsing voor drie maanden (tot 22 maart 2022). De rechtbank heeft daarbij overwogen dat er moet worden gekeken naar de mogelijkheid van thuisplaatsing van [minderjarige] . Op de mondelinge behandeling bij het hof van 22 december 2021 heeft de GI verklaard nog bezig te zijn met dit onderzoek. Een en ander staat los van het oordeel van het hof dat het noodzakelijk was dat [minderjarige] in ieder geval tot 14 december 2021 uit huis geplaatst zou blijven.
De conclusie is dat thuisplaatsing van [minderjarige] binnen de algehele periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is verlengd dan wel verleend niet aan de orde kon zijn.
3.8.3.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikkingen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken door mr. E.A.M. Scheij op 27 januari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.