ECLI:NL:GHSHE:2022:200

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
200.296.284_01 en 200.296.284_02 en 200.296.284_03
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie en afwijzing partneralimentatie na overeenstemming; verzoeken in incident zijn ingetrokken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de vaststelling van kinderalimentatie en de afwijzing van partneralimentatie na overeenstemming tussen de partijen. De man en de vrouw, die in 2007 zijn gehuwd en drie minderjarige kinderen hebben, waren in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had in maart 2021 de echtscheiding uitgesproken en voorlopige alimentatiebedragen vastgesteld. De man verzocht in hoger beroep om schorsing van de bestreden beschikking en om voorlopige voorzieningen, maar trok deze verzoeken in tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2022.

Tijdens deze zitting bereikten partijen overeenstemming over de kinderalimentatie. De man zal met ingang van 1 februari 2022 € 136,- per kind per maand betalen voor de kinderen [minderjarige 2] en [minderjarige 3], terwijl de vrouw € 18,- per maand zal betalen voor [minderjarige 1]. Het hof heeft de verzoeken van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie afgewezen, omdat de man onvoldoende draagkracht heeft. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het hof verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding en de verzoeken tot schorsing en voorlopige voorzieningen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 januari 2022
Zaaknummers: 200.296.284/01 (kinderalimentatie en partneralimentatie)
200.296.284/02 (schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad)
200.296.284/03 (voorlopige voorzieningen)
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/366260 FA RK 19-6345
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het incident,
verzoeker in principaal hoger beroep en
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B.A. van Mens (voordien: mr. V.A.D. Enters),
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het incident,
verweerster in principaal hoger beroep en
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.C. Hissink.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 maart 2021, zoals verbeterd bij beschikking van die rechtbank van 29 juni 2021 (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep in het incident en in de hoofdzaak

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 juni 2021, zoals gewijzigd bij aanvullend beroepschrift, ingekomen op 30 augustus 2021, heeft de man verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
In het incident:
- te bepalen dat de werking van de bestreden beschikking gedurende het hoger beroep wordt geschorst;
- om ex. artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) voorlopige voorzieningen te treffen inhoudende:
a. dat [minderjarige 1] bij de man wordt ingeschreven totdat de rechtbank hierover – na advies van de Raad voor de Kinderbescherming – definitief heeft beslist;
b. dat de man zolang er nog niet in een bodemprocedure is beslist over het hoofdverblijf van de kinderen en een omgangsregeling, slechts wordt gehouden tot het betalen van een bedrag aan kinderalimentatie ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] van € 64,- per kind per maand;
c. dat de kinderen met de man in België mogen verblijven tijdens de omgang en dat de voorlopige voorziening als vervangende toestemming geldt zolang hierover nog niet in de bodemprocedure op is beslist.
In de bodemprocedure:
- de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verzoeken van de vrouw af te wijzen c.q. te matigen;
- te bepalen dat elk der partijen de eigen (proces)kosten zal dragen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 augustus 2021, heeft de vrouw het hof verzocht de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking, zonodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden, te bekrachtigen.
Tevens heeft de vrouw hierbij incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de partneralimentatie en, opnieuw rechtdoende, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 september 2020, althans met ingang van een zodanig moment als het hof juist acht, vast te stellen op een bij vooruitbetaling aan de vrouw te betalen bedrag van € 735,- bruto per maand, althans op een bedrag van € 602,- bruto per maand, althans op een zodanig bedrag als het hof juist acht.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 12 oktober 2021, heeft de man het hof verzocht de vrouw in het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
2.4.
Bij aanvullend beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 december 2021, heeft de man zijn verzoek in principaal hoger beroep gewijzigd als volgt.
De man heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en de door hem te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te bepalen op € 64,- per kind per maand. Ten aanzien van de partneralimentatie heeft de man het hof verzocht, als het hof aan de beoordeling daarvan toekomt, opnieuw de draagkracht van de man en de behoefte en de draagkracht van de vrouw vast te stellen.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man (via telefonische verbinding), bijgestaan door mr. Van Mens;
- de vrouw (via CMS-verbinding), bijgestaan door mr. Hissink.
2.6.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 17 december 2021. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.7.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een V-formulier met producties van de advocaat van de vrouw d.d. 27 december 2021.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen zijn op 24 augustus 2007 te [plaats] gehuwd.
Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
[minderjarige 1] woont bij de man. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de vrouw.
3.2.
Bij de beschikking van 23 maart 2021, zoals verbeterd bij de beschikking van 29 juni 2021, heeft de rechtbank:
- de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen van partijen op de wijze zoals vermeld in de rechtsoverwegingen 3.44 tot en met 3.55;
- bepaald, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man vanaf 1 september 2020 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] aan de vrouw bij vooruitbetaling voorlopig moet voldoen een bedrag van € 146,- per kind per maand;
- bepaald, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw vanaf 1 september 2020 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] aan de man bij vooruitbetaling voorlopig moet voldoen een bedrag van € 17,- per maand;
- bepaald, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man vanaf de dag dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw voor levensonderhoud bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 471,- per maand;
- de raad voor de kinderbescherming verzocht een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de onder 3.9. van die beschikking vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport voor de pro forma datum (21 september 2021) bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
- de beslissing voor het overige aangehouden tot 21 september 2021 pro forma.
3.3.
De echtscheidingsbeschikking is ten tijde van de mondelinge behandeling van het hof nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De man heeft op de mondelinge behandeling bevestigd dat zijn verzoek om vernietiging van de bestreden beschikking niet meer ziet op de echtscheiding. Het hof zal de man daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding.
Omvang van het geschil
Verzoek tot schorsing
3.4.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingetrokken. Het hof zal de man in dit verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen
3.5.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingetrokken. Het hof zal de man daarom ook in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
Verzoeken in de hoofdzaak
3.6.
In geschil is de kinderalimentatie en de partneralimentatie.
Motivering van de beslissing
3.7.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling na een korte schorsing overeenstemming bereikt over de kinderalimentatie en de partneralimentatie.
Kinderalimentatie
3.8.
Ten aanzien van de kinderalimentatie zijn partijen overeengekomen dat tot 1 februari 2022 de bij beschikking van 23 maart 2021 vastgestelde bijdrage geldt en dat met ingang van 1 februari 2022:
- de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] een bedrag van € 136,- per kind per maand aan de vrouw zal voldoen;
- de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] een bedrag van € 18,- per maand aan de man zal voldoen.
Voor zover in de bestreden beschikking voorlopige kinderalimentatie is bepaald en de beslissing ter zake is aangehouden, zijn partijen overeengekomen dat de thans gemaakte afspraken de definitieve kinderalimentatie betreft en de (aangehouden) procedure bij de rechtbank ten aanzien van de kinderalimentatie beëindigd dient te worden.
3.9.
Partijen hebben het hof verzocht de hiervoor weergegeven afspraak over de kinderalimentatie vast te leggen in een beschikking. Het hof leidt hieruit af dat partijen hun standpunten en verzoeken in principaal en incidenteel hoger beroep dienovereenkomstig hebben aangepast. Het hof zal daarom beslissen als hierna wordt vermeld.
Partneralimentatie
3.10.
Partijen hebben na het verhandelde ter zitting geconstateerd dat de man op basis van zijn huidige inkomen onvoldoende draagkracht heeft voor betaling van partneralimentatie.
Gelet hierop zal het hof het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie alsnog afwijzen.
Proceskosten
3.11.
Het hof zal de proceskosten in de hoofdzaak compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.296.284/01
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 23 maart 2021, voor zover het betreft de door de man te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tot 1 februari 2022 en de door de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 1] tot 1 februari 2022;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 23 maart 2021, voor zover het betreft de door de man te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van 1 februari 2022, de door de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 1] met ingang van 1 februari 2022 en de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 februari 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
€ 136,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw aan de man met ingang van 1 februari 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
€ 18,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst af het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de zaak met nummer 200.296.284/02
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking;
in de zaak met nummer 200.296.284/03
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.L. Schaafsma-Beversluis en mr. H.M.A.W. Erven en is op 27 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.